ledige inventaris op te stellen van al wat er hier en in Holland bestaat. Dit zou ons op het spoor brengen van veel verrassende ontdekkingen en er toe bijdragen om onze Vlaamse beeldhouwkunst, die soms de evenknie is van onze grote schilderkunst uit de xvde en de xvide eeuw, een wereldfaam te bezorgen.
Het identificeren van schilderijen is een moeilijk en delikaat werk, waartoe weinigen in staat zijn. Friedlaender begon met enkele gedachten te noteren in Der Kunstkenner, 1920, Cassirer, Berlijn en in Echt und Unecht, 1929, bij dezelfde uitgever, totdat hij in 1948 zijn omvangrijker boek schreef Von Kunst und Kennerschaft, in Nederlandse vertaling verschenen bij L. Stafleu, Leiden. Het is het vademecum voor alwie graag met schilderijen omgaat. Na een gans leven tussen werken van de schilderkunst doorgebracht, deelt Friedlaender zijn kostbare ervaring mee: bevindingen, gepuur uit studie, esthetisch genot en scherpe ontleding. De ideale kunstkritikus, betoogt hij, is degene die meteen theoreticus is en kenner: een definitie, die bij Friedlaender ten volle verwezenlijkt is. Wat een som van eruditie heeft hij verwerkt! En toch blijft hij met een fris gemoed staan tegenover elk nieuw kunstwerk. Hij paart uiterste gevoeligheid aan zekerheid van oordeel. Hij is een man van de wetenschap maar blijft een artist, begaafd met een wonder visueel geheugen en een schrander waarnemingsvermogen. Hij hecht belang aan het intuitief inzicht, maar zijn intuitie wordt getoetst aan de kritiek van de wetenschap. ‘De intuitie,’ schrijft hij, ‘gelijkt op de naald van een kompas, die sidderend en vibrerend de weg wijst... Het schijnt daarom raadzaam, een schilderij liever tienmaal zes seconden lang met onderbrekingen te bezien dan eenmaal een minuut lang. Onervaren beginners staren zolang naar een schilderij om het grondig te bestuderen, dat zij niets meer zien, dat wil zeggen, dat zij de indruk van het bijzondere niet meer krijgen. Bij een langer vertoeven geraakt de blik vermoeid en het eigenaardige, specifieke neemt meer en meer de kleur aan van het normale, het niet-anders-kunnen-zijn.’ (Kunst en Kennerschap, passim blz. 144-147). Hier is een artist aan het woord, die ook beschikt over een
uitzonderlijke zeggingskracht. Zijn stijl is helder, bondig, soms aphoristisch, nooit langdradig en zwaar. Hij is als een handig tekenaar die met een paar trekken een figuur schetst. Met enkele treffende uitspraken wordt het eigenaardige van een schilder of een schilderij gevat. Nimmer een nodeloze uitstalling van eruditie of een overwoekering van voetnota's. Maar de kernachtige uitdrukking van een oorspronkelijke en persoonlijke visie.
Hij was tevens een eerlijk man. Het 14de deel van zijn Altniederländische Malerei bevat zijn 'Anmerkungen und Zusätze, waarin hij met openhartigheid zijn vroegere standpunten herziet. Wanneer de grote werken van Em. Renders over Van der Weyden (1931) en Van Eyck (1933 en 1935) verschenen, had hij de moed om in die twee grote twistpunten van de Vlaamse schilderkunst diens stellingen bij te treden. Met Em. Renders was hij in geregelde briefwisseling, zoals blijkt uit de 39 brieven, die bewaard zijn gebleven: daarin spreekt hij herhaalde malen zijn bewondering uit voor de speurzin en de scherpzinnigheid van de grote Brugse kunstkenner.
Ik kan niet weerstaan aan de bekoring om te wijzen op een korte bijdrage, die Friedlaender destijds in juli 1934 publiceerde in The Burlington Magazine: een studie die ook in een Duitse prachteditie verscheen op 50 exemplaren: daaraan kan men zijn waarde meten als kunstkenner. Het gaat over ‘Ein bisher unbekannter werk von Jan van Eyck’ nl. een diptiek, die hij bij een Franse adellijke familie ontdekte en aanstonds als een authentiek werk van Jan van Eyck identificeerde. Het zijn twee kleine paneeltjes (39 × 24 cm) in grisaille die wij hier reproduceren. Zij stellen Maria voor en de engel van de boodschap: thans het sieraad van de privaatverzameling Thyssen-Bornemisza te Castagnola-Lugano. Het zijn, zo verklaart Friedlaender bij de aanvang van zijn betoog, geen zijvleugels van een verdwenen altaarstuk, maar twee afzonderlijke panelen, die waarschijnlijk dienst deden als huisaltaar. Want de achterzijde van die paneeltjes is met een krijtlaag bedekt, die het marmer nabootst. Vervolgens wordt een proeve gedaan om de schilderijtjes te dagtekenen. Friedlaender gaat methodisch te werk: hij onderzoekt de werken van Van Eyck, die de boodschap voorstellen. Er is de boodschap te Gent in St.-Baafs, die men kan dagtekenen kort vóór 1432. Er is verder een tekening te Wolfenbüttel (omstreeks 1426), de triptiek uit Dresden en deze uit de Ermitage, die overging naar de verzameling Mellon en van daar naar de National, Gallery of Art te Washington. Het wordt een studie over de plooienval in de kledij van Maria en de engel: in onderhavige paneeltjes gelijkt de faktuur der plooien op deze uit de grisailles van Dresden, maar zij zijn dieper ingebouwd. Besluit: die twee paneeltjes zijn tamelijk laat d.i. omstreeks 1439 ontstaan. Friedlaender is te zeer een verfijnd artist om niet te wijzen op de schoonheid van de bestudeerde werken nl. op de rijke schakering van grijze tonen in die uiterst geraffineerde grisailles. En, naar
zijn gewoonte, vat hij, om te eindigen, zijn gedachten samen in enkele lapidaire zinsneden, die op brillante wijze het specifieke van schilder en schilderijtjes bepalen: ‘Hieratisch monumental und anmutig bewegt, abstrakt steinern und leibhaftig, heilig und heiter, Idealtypus und Individualität: es ist das Geheimnis des Genies, Eigenschaften, die einander auszuschliessen scheinen, seinen Geschöpfen einzuhauschen.’ Wie tijdens een zomerverlof de sprookjesstad Lugano als pleisterplaats aandoet, kan op een half uur afstand de ‘Villa Favorita’ bereiken. Zij is de zaterdag en de zondag toegankelijk. Daar heeft baron Thyssen een museum gebouwd, om zijn privaatverzameling onder te brengen. Het zijn afwisselend kleine en grote zalen, waarin 479 stukken zijn tentoongesteld. Naar de aard der schilderijen zijn de wanden met beige of rood fluweel behangen. In de hoeken staan kleurrijke boeketten van Zuiderse bloemen. Men hoort in de nabijheid de cypressen en de palmbomen wuiven. Het water van het meer klotst tegen de oever. Het is een der schoonste musea ter wereld, waar alle scholen, landen en tijdperken zijn vertegenwoordigd. De toppunten zijn de ongeëvenaarde meesterwerken van Fra Angelico, Carpaccio, Ghirlandajo en Frans Hals. Daar hangen ook de twee kleine van Eycks, die Friedlaender heeft ontdekt en uit de vergetelheid gehaald: samen met zoveel werken in musea en privaatbezit zijn zij een blijvende getuigenis voor de schranderheid van de kunstgeleerde, die aan de Vlaamse Kunst onschatbare diensten heeft bewezen.
Kanunnik J. Dochy