West-Vlaanderen. Jaargang 7
(1958)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
Haard als meesterstuk van de artisan (omstreeks 1900)
Haard met poot-vorm, modern omstreeks 1930, thans nog gefabriceerd. Hoog rendement, onpraktisch als stofnest
| |
de overwinning der desperado's case-history van de jan 60Omstandigheden in het uur van ontwerpenHet ontwerp van de haard Jan 60 dateert van 1954. Voor goed begrip lijkt het mij gewenst, de marktsituatie van de haard in het algemeen te bezien, op het tijdstip dat de nieuwe vorm bezig was uit te kristalliseren. Deze situatie was lang niet rooskleurig: Na een hoogtepunt in de dertiger jaren, toen de haard was geëvolueerd tot een technisch perfect stookapparaat (rendement 70 tot 80%!), was een stilstand ingetreden in de ontwikkeling, welke stilstand slechts nieuwe variant-modellen had opgeleverd vóór de oorlog 1940-1945 en inkrimping van assortiment tijdens de oorlog. De reputatie van het merk Jan Jaarsma, gevestigd in die dertiger jaren was ineengeschrompeld. Een verschuiving van publieke belangstelling voor ‘de haard’ had plaatsgevonden. Bij de beter gesitueerden van vóór de oorlog was de haard een teken van maatschappelijke positie in de woning, tesamen met de engelse stijlmeubelen en een boekenkast. Na 1945 was in dezelfde maatschappelijke groep een - liefst antiek - potkacheltje in de huiskamer gepromoveerd tot symbool van intellectualiteit. Tegelijkertijd openbaarde zich in de, zich van werkloosheid en armoede bevrijde, arbeidersstand een begrijpelijke begeerte naar symbolen van welstand: radiotoestel, balpootmeubelen, douchecellen - met - heet - water en... haarden. Door de aldus vergrote naoorlogse vraag naar haarden waren de fabrikanten maar al te zeer geneigd, de ontwikkeling van hun produkt te veronachtzamen en slechts in quantitatieve zin prestaties te leveren. Bedenkt men dan nog, dat de verwarmingsapparaten die men, vanwege de na-oorlogse schaarste, vaak van inferieur materiaal moest produceren, geheel waren gebaseerd op brandstoffen, die reeds lang van de markt waren verdwenen en vervangen door een produkt van veel mindere kwaliteit, dan is het begrijpelijk dat omstreeks 1953 de haard, óók bij het nieuwe publiek een slechte naam begon te krijgen. De verkoop verliep stroever en stroever, gemaakte fouten moesten met veel kosten worden hersteld en verwijten werden over en weer uitgesproken. Noch de artisan die de haard-modellen tientallen jaren had geboetseerd, noch de verkopers bleken na zo lange tijd van stilstand tot nieuwe inspiratie te kunnen | |
[pagina 387]
| |
Hete-lucht-kacheltje. Ontwerp Wim Gilles 1952. Mislukte verkoop ondanks hoog rendement en lage kostprijs
Prototype van het nieuwe ontwerp, de Jan 60. Ontwerp Wim Gilles
komen. Een flauwe poging om de produktie van haarden op kachels over te schakelen, naar aanleiding van de waargenomen nieuwe mode onder de intellectuelen, mislukte grandioos. In producentenkringen begon men het geloof in de haard te verliezen, terwijl men geen oog bleek te hebben voor de veranderingen, die zich op het gebied der interieurinrichting in een van jaar tot jaar versneld tempo, voltrokken. Men geloofde vooralsnog niet, dat de old-finish-styl in quasi-gothiek- met kelim-lopers een laatste stuiptrekking was begonnen en probeerde liever de protserige, van Amerika overgewaaide oliekachel voor de kolenhaard te substitueren. | |
De desperate opdrachtHet is niet moeilijk te veronderstellen, dat de opdracht tot het creëren van een haard, aan een industrieel ontwerper die steeds slechts van een afstand bewonderende blikken had mogen werpen naar de haarden-boetserende artisan, slechts kon worden gegeven in de veronderstelling: wij hebben niets te verliezen. Men wist immers, dat er van mij óf niets óf iets van het zo gewantrouwde nieuwe te verwachten was. Mijzelf scheen de opdracht op een terrein dat mij tot dusverre stelselmatig was verboden te betreden, een uitdaging, die ik dan ook met strijdlustige graagte en evenzeer in een stemming van: erop of eronder aanvaardde. | |
LichtpuntenEr dient hier duidelijk te worden gesteld, dat er voor mij persoonlijk enkele lichtpunten waren in de duisternis van het te betreden gebied. Deze lichtpunten maakten het mij reeds zéér spoedig - lang voordat het ontwerp als zodanig vorm begon aan te nemen - klaar, dat er tóch wel mogelijkheden waren om uit het moeras van de stilstand te komen. Dat een verdere evolutie van de kolenhaard mogelijk was; dat het nog héél anders en beter kon, dan wij dusverre gewend waren geweest. Het is maar goed, dat een dergelijke hoopgevende gedachte bijna altijd blijkt op te komen, na een eerste bestudering van een opdracht; hoevele van de opdrachten die de industriële ontwerper dient te aanvaarden, zijn niet evenzeer door desperate gedachten ingegeven... helaas. Kort samengevat waren deze lichtpunten de volgende: | |
[pagina 388]
| |
1. Een verbetering in het werkingsprincipe van de haard, ook bij de opdrachtgever reeds in enkele apparaten doorgevoerd. Dit veranderde principe was het technische antwoord (naar ik vermoed voor het eerst in de zgn. hete-lucht-kachel, fabrikaat Vrohling, toegepast), op de veranderde brandstoffen-positie. Bij de vóóroorlogse haarden bereikte men een hoge nuttigheids-factor door de rookgassen in ingewikkelde buizensystemen achter de vuurkolom verder af te koelen, alvorens ze door de schoorsteen af te voeren. Dit is slechts mogelijk bij zéér magere, stofvrije kolen, aangezien de circulatiebuizen anders spoedig met een vette roetlaag worden bedekt, waardoor de trek op het vuur vermindert en de warmteafgifte via de buiswanden wordt belemmerd. In plaats van nu de rookgassen door buizen te leiden om de warmte extra te benutten, past men bij het nieuwe werkingsprincipe koelribben op de vuurpot toe. Deze koelribben worden omringd door een aluminium scherm, dat de stralingswarmte geheel tegenhoudt. Er ontstaat dan een sterke opstijgende luchtstroom tussen de ribben, die een extra koeling van de ribben tengevolge heeft, waardoor men extra-warmte aan de brandende kolen onttrekt, in plaats van aan de rookgassen. De hierdoor koele rookgassen, kunnen nu rechtstreeks naar de schoorsteen worden geleid, zodat vervuiling niet meer kan voorkomen en toch een rendement van 70 tot 80% wordt bereikt. Bovendien wordt de uitstromende warme lucht ver in het vertrek verplaatst, (de warme lucht spuit boven uit de kachel) zodat men met minder capaciteit een vertrek gelijkmatiger kan verwarmen. Het uiterlijk van de haarden met zo 'n hete-lucht-binnenwerk werd echter niet veranderd, waardoor de mantel wel zéér ruimGa naar voetnoot* om het sterk vereenvoudigde binnenwerk ging, aangezien de rookgascirculatiebuizen waren vervallen. 2. Ondanks de verminderde aandacht, was in het laboratorium, naast de introduktie van het hete-lucht-systeem, nóg een belangrijke verbetering gevonden, in de vorm van een nieuwe haardrooster, dat: uit minder onderdelen bestaat, géén kromtrekkende tanden, als het oude rooster, heeft en bovendien bij dezelfde capaciteit ca 5 cm. minder bouwhoogte. | |
De ideevormingHet is natuurlijk uitermate moeilijk, ook maar een benaderende reportage te geven van de opeenvolgende gebeurtenissen die de ideeën van een nieuw ontwerp doen groeien. Met nadruk moet ik er op wijzen, dat een dergelijke ideevorming een meestal vervelende, geestelijk zéér vermoeiende bezigheid is, waarbij het beslist niet zó is, dat de ontwerper, half bedolven onder vellen tekenpapier, de ene schets na de andere - verworpen - van een min of meer artistieke tekenplank ranselt. Daarbij liters zwarte koffie, of erger, verzwelgend en balen sigaretten tot asse zuigend... Een filmproducent die onlangs een documentaire over industriële vormgeving wilde opnemen en juist ook deze quintessens, de ideevorming, in filmbeelden wilde vastleggen, kwam bij verschillende ontwerpers tot de, voor hem merkwaardige slotsom, n.l. dat dit denkwerk meestal niet achter de tekentafel, doch in een gemakkelijke bureaustoel, achter een schrijftafel in een rustige kamer, tot stand komt. En dat daarbij verbazend weinig papier wordt verknoeid, mogelijk tot teleurstelling van de legendevormers.
Waar het mij volkomen duidelijk was, dat er aan een echte kolenhaard, maar dan in een opvatting en technische uitvoering passend in de woonruimte van ónze tijd, ongetwijfeld een behoefte moest zijn, leek het mij in eerste instantie noodzakelijk, te weten wat het publiek (althans in Nederland) nu aanwezig moet zien, om van een haard te spreken. Dat dit niet het door de Nederlandse Overheid gedefinieerde apparaat was, (Besluit Omzetbelasting, dat zegt, dat een haard een kolenkachel is waarop men niet kan koken), was duidelijk. Na enig nadenken, kwam ik tot de slotsom dat het publiek de naam haard zal geven aan een stookapparaat voor vaste brandstoffen, dat tegen een wand van het te verwarmen vertrek is gebouwd en dat een duidelijk zichtbaar vuur heeft. Zodra men de haard een stukje van de muur afhaalt, wordt het apparaat een kachel genoemd, hetgeen niet de bedoeling is. Bij de vormgeving zal een ‘tegen-de-wand-geplakte’ of ‘uit-de-wand-groeiende’ vorm moeten worden nagestreefd. Ik beschouwde deze bevinding als een Leitmotiv voor het verdere denkwerk, dat ongeveer als volgt zou kunnen worden weergegeven. Beschouwen wij eens de andere, mogelijke bewegingen van de haardvorm. De bestaande haarden hebben door hun boogvorm visueel een sterke binding aan de vloer. Daardoor zijn ze zwaar en lomp, hetgeen niet in overeenstemming is met ons hedendaags ruimtegevoel in het interieur. Uit schetsproeven blijkt het losmaken van een haard van de vloer, (door ook de onderkant t.o.v. de haard zelf een forme enveloppe te geven, evenals bij de bovenkant reeds het geval was), geen invloed te hebben op het haardkarakter, terwijl de ruimtelijke werking zeer verbeterd wordt. Als er visueel een mogelijkheid is om de haard los te maken van het vloeroppervlak, dan is hiervoor uit functionele overwegingen zéér veel te zeggen. Immers onder de bestaande haarden verzamelt zich as, stof en vuil, dat door geen veger of stofzuiger verwijderd kan worden. De haard vrijmaken | |
[pagina 389]
| |
Principeschetsje van het nieuw ontwerp (zgn. Konijnenhok)
Wim Gilles
Proefstoken van het nieuwe ontwerp in het warmtelaboratorium en montage van een serie Jan 60.
| |
[pagina 390]
| |
van de vloer, betekent in dit opzicht een enorme verbetering. De totale hoogtemaat van de meeste haarden ligt op ca 75 cm boven de vloer. Het van de vloer vrijhouden van een haard met b.v. 12 cm (zodanig dat men er met een stofzuiger onder kan komen) zou ten gevolge hebben, dat de totale hoogte ook met 12 cm zou vermeerderd worden en ca 87 cm zou zijn, hetgeen te hoog is, zowel visueel als praktisch (schoorsteen-mantels). Gelukkig behoeft de 12 cm extra niet tot verhoging van de totaalmaat te leiden, aangezien er door de toepassing van het nieuwe model rooster reeds 5 cm bovenhoogte minder nodig is en bovendien de tot nu toe gangbare hoogte ook wordt veroorzaakt door het feit, dat de vulopening van de bestaande haarden zich aan de voorzijde bevindt, hetgeen bij enig nadenken te vergelijken valt met een absurde opening in de wand van een emmer, om daardoorheen te trachten, die emmer gevuld te krijgen. De twijfel aan de prognose, dat men een haard niet door een deksel in de bovenwand zou mogen vullen (rook, stof) bleek ongegrond. Proeven wezen uit, dat er tegen het bovenin vullen géén bezwaar behoeft te bestaan, wanneer slechts door een schermkapje gezorgd wordt, dat geen brandstof bij het vullen in de afvoerpijp kan vallen (desondanks zijn er haarden met kookdeksels bovenop, waarin het opschrift: Hier niet vullen!!) Ook het verplaatsen der vulklep van de voorzijde naar de bovenkant heeft bij dezelfde inhoud, een verlaging van het apparaat ten gevolge, die benut kan worden om de afstand van het apparaat tot de vloer te realiseren zonder dat de totale hoogte verandert. Langs deze weg dóórredenerend ontstond het idee voor een geheel nieuwe conceptie: een eenvoudige vuurkist op pootjes, werkend op het hete-lucht principe, in totaal 72 cm hoog, met een uitklapbare bodem als morsbak i.p.v. de bekende onderplaat, met een groot venster van vuurvast glas i.p.v. het spoedig verterende mica enz. | |
De presentatie van het ideeHet ging er nu om, deze ideevorming aan de fabrieks-deskundigen (technisch zowel als commercieel) te verkopen. Daartoe werd een reeks schetsbladen gemaakt, die in een bepaalde volgorde gelezen, de groei van het idee demonstreerde. Op het eerste blad was een bestaande haard getekend, met in bijschriften alle kritiek, die er maar op geleverd kon worden. Het tweede blad maakte duidelijk, dat de vormgeving door styling was doodgelopen: iets nieuws was langs deze weg niet te verwachten. Op het derde blad was aangegeven dat een schijnbaar logische benadering van het probleem, een niet gewenste kachelvorm zou opleveren, i.p.v. een haard. Het vierde blad stelde de vraag: Wat dan? Om als antwoord een beredenering te geven in de hierboven weergegeven trant. Blad 5 vertoonde op zéér primitieve wijze een conceptie van de vuurkist op pootjes, met echter alle essenties van het idee. Deze vuurkist werd spoedig konijnenhok genoemd. De bladen 6 en 7 toonden tenslotte in nogal extravagante schetsen aan, dat de vuurkist op velerlei wijzen kon worden omgevormd tot een apparaat met een minder primitief karakter. Deze reeks van schetsen trof volledig doel. Vrijwel unaniem was men er door in the mood gebracht, al moest men toegeven, dat men eerst wel zeer gechoqueerd was geweest. | |
Verdere uitwerking van de opdrachtHet resultaat was, dat er op het laboratorium een dergelijk konijnenhok werd geïmproviseerd en proef-gestookt, met gunstig gevolg. Uit de proeven werden ook de benaderende afmetingen bekend, voor een haard met capaciteit van 11500 kcal/uur, welke capaciteit gewenst werd geacht, zijnde de meest gangbare. Op de proeven volgde de opdracht, een uitvoeringsvoorstel te doen, hetgeen geschiedde in de vorm van een uit gips gesneden modelletje op schaal 1 à 5. Van dit modelletje werden foto's gemaakt uit een zodanig standpunt, dat het een model op ware grootte geleek. Om de vorm nog nader te preciseren, werd door mij, na discussie van het schaal-modelletje, een mock-up gebouwd op ware grootte. Deze mock-up was geheel van hout en ontstond in voortdurende wisselverwerking met doorsnedetekeningen van het toekomstige produkt. Aan de mock-up werd het visuele driedimensionaal getoetst, terwijl tegelijkertijd, op tekening, de konstruktie kon worden bestudeerd. De mock-up werd tenslotte geheel afgewerkt in de juiste oppervlaktegladheid en gelakt in de gewenste technisch-mogelijke kleur. Dit laatste behoeft enige toelichting. De oorspronkelijke haarden, waren van blank geslepen gietijzer vervaardigd, ingewreven met grafiet, waardoor een meer of minder glanzend oppervlak ontstond. In later jaren ging men over op een dikke laag gemakkelijk smeltende email (majolica), doch Jan Jaarsma legde zich in de twintiger jaren toe op een nieuw procédé n.l. het van een zeer dunne emaillaag voorzien van het geslepen gietwerk. Dit leverde een als zijde glanzende afwerking op. Als kleurpigment werd bij de majolica's gebruikt: zwart; donkerrood; donkerbruin; donkergroen of donkerpaarsblauw. In Engeland beige tot grijze steenkleuren. De dunne emaillaag van de Jan Jaarsma kon men uitsluitend goed krijgen in zwart. Het lichter en kleuriger worden van het interieur in de laatste tijd, had reeds meermalen de wens naar lichtere haardkleuren opgeleverd; men slaagde er tenslotte in, op technisch-gezonde basis een onverzadigd grijs te produceren, dat echter niet werd toegepast, | |
[pagina 391]
| |
omdat het effekt op de oorspronkelijke zwarte haarden lelijk was, tengevolge van de bekende correlatie tussen kleur en vorm. Bij de haard, die volgens de nieuwe ideeën zoveel lichter zou zijn van vorm, was zwart echter om dezelfde redenen niet toepasbaar en waar een grijs ook uit praktische overwegingen gunstig kon worden genoemd (neutraal, niet besmettelijk) werd van deze kleurmogelijkheid gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot* | |
Het waagstuk begonnenOp de houten mock-up, die men nu reeds wat vaker had gezien en daardoor ook wat beter leren waarderen, werd besloten de produktie van een dergelijk apparaat ter hand te nemen, beginnende met een stookproefserie van 50 stuks. Dergelijke proefseries, worden veelal onder het fabriekspersoneel uitgezet en reeds deed zich een merkwaardig feit voor n.l. dat er vanuit het, toch niet tot de esthetische avantgarde behorende, fabriekspersoneel, zéér veel verzoeken om stookproef-exemplaren binnenkwamen. Vanzelfsprekend was het niet deze onverwacht gunstige reactie, die de fabrieksdirectie deed besluiten, op werkelijke massaproduktie van de nieuwe haard over te gaan. Voor een dergelijke massa-produktie is een buitengewoon kostbare hoeveelheid matrijzen (zgn. vormplaten) nodig, welke een niet onbelangrijke verliespost opleveren, bij mislukken van de verkoop van het produkt. Dàt de beslissing, voor het al dan niet produceren van het nieuwe apparaat, positief uitviel, moet men méér zien als een consequentie van een sterk prestigebesef, dan van een gefundeerde goede verwachting. Hoe gering de hoop op succes was, moge geïllustreerd worden door het feit, dat de aanvankelijke jaarorder van de verkoopafdeling aan de fabriek... 500 stuks bedroeg, waarbij men zich tóch nog afvroeg, of dit quantum wel in een jaar verkocht zou kunnen worden. Hoewel alle betrokkenen het er over eens waren, dat de nieuwe haard, hoe dan ook, een zware knuppel zou zijn, geworpen in een hok met half-versufte hoenderen, waren de meningen omtrent de wijze van gooien van deze knuppel sterk uiteenlopend. Allereerst was er een mening, volgens welke de nieuwe haard, onder een fantasierijke naam als b.v. hellfire, new-look etc. met veel tam-tam gelanceerd moest worden. Voor iets buitenissigs, als dit, achtte men een buitensporig hoge prijs verdedigbaar, zowel op phychologische gronden, alsook om in staat te zijn, spoedig een deel van de matrijskosten te kunnen terugverdienen. Tegenover deze opvatting stond een minder voordelige, die echter van grote wijsheid getuigde. Wanneer men - aldus deze opvatting - enigermate een beeld
Haard Jan 60 opgesteld in een modern interieur. Opvallend is de vergroting van de vloerruimte van de kamer.
wil krijgen van de mate, waarin het publiek een dergelijk revolutionnair produkt accepteert, dan dient men zoveel mogelijk factoren gelijk te houden met die van de tot nu toe bekende produkten. Men zal dus een naam moeten kiezen uit de gebruikelijke typering, waarbij de haardkachels (met kookdeksels) steeds Jan worden genoemd (afgeleid van Jan Jaarsma), met een volgnummer, dat soms een bepaalde betekenis heeft (b.v. Jan 200, het type dat gelanceerd werd tijdens het 200-jarig jubileum van de onderneming). Men koos hier het nummer 60 met gedachten aan het jaar 1960... waarvan men nog vier jaar verwijderd was en dat een ongewisse toekomst inhield. Naast de Jan 200, Jan 29, Jan 4b, Jan 26 enz. maakte de naam Jan 60 echter geen opvallende indruk. Ook wat betreft de prijs, kon men volgens de wijze opvatting niet beter doen, dan deze in dezelfde orde van grootte te nemen, als bij normale collectie gebruikelijk. | |
Eerste succesHet is achteraf moeilijk te bepalen, waar nu precies de oorzaak ligt, van het al direct bij de verkoop geoogste succes, waardoor nog vóórdat de eerste serie van 500 stuks geheel was afgeleverd, reeds drie nieuwe series van 500 stuks in fabricage-opdracht moesten worden gegeven. Men kan zich afvragen, of de omstandigheid, dat | |
[pagina 392]
| |
juist ten tijde van de eerste introductie, een pers-excursie van het Nederlandse Instituut voor Industriële Vormgeving een aantal economische dagbladredacteuren op bezoek, in het bedrijf bracht, waardoor gedurende enkele weken foto's van de Jan 60 in allerlei redactionele dagbladkolommen verschenen, niet belangrijk aan het eerste succes heeft bijgedragen. Men kan zich ook indenken, dat iets geheel nieuws in een bepaalde branche, waarvan hier wel sprake was, een zekere gretigheid om bij de eerste gebruikers te behoren, in de hand werkt. Iets dergelijks kwam te Amsterdam voor, waar een van de belangrijkste handelaren intekenlijsten ging aanleggen waarbij de a.s. koper reeds een deel van de koopsom vooruit betaalde, om toch maar snel aan de beurt te zijn bij levering. Anderzijds stond de nieuwe haard vrijwel overal dermate zielig en eenzaam, verdrukt tussen tientallen zwarte monsters, dat men zich óók kan afvragen of de eerste verkoop niet uit medelijden tot stand is gekomen... | |
Het verdere verloopMét of zonder goede verkoop had de nieuwe haard reeds in korte tijd een belangrijke missie vervuld t.w. de naam van zijn fabrikant wederom in het nieuws en op de voorgrond te plaatsen, door die naam te verbinden aan een nieuw gezicht. Na het eerste succes daarmede behaald, heeft de fabriek zich gehaast, dit nieuwe gezicht over een bredere linie door te trekken, allereerst op het gebied van kachels, te stoken met vloeibare brandstoffen, met de produktie waarvan men eerst kort te voren een begin had gemaakt. Merkwaardig is, dat men voor de ontwikkeling van de kolenhaarden aanvankelijk niet doorging op het zojuist ingeslagen pad, doch op verzoek van vele handelaren(?) een model van omstreeks 1928, dat reeds lang uit de produktie genomen was vanwege de kostbare fabricage, technisch gemoderniseerd (hete-lucht systeem) en vereenvoudigd op de markt bracht. Prognose van de handelaren: succes verzekerd. Helaas is deze prognose niet bewaarheid; na enkele maanden was de Jan 60 de best verkochte en in grootste jaarquantum vervaardigde haard van de collectie, terwijl de zojuist genoemde
Haard Jan 61, een verbrede uitvoering van de Jan 60.
haard niet slechter, doch ook niet beter, bleek te lopen dan de overige, conventionele modellen. Pas na het eerste jaar waarin de Jan 60 verkocht werd, heeft ook de concurrentie begrepen, dat de Jan 60 een blijvende doorbraak in de haardenwereld betekende. Het is tekenend voor de afwachtende houding van deze fabrikanten, dat zij eerst in het afgelopen jaar de achterstand hadden ingehaald en ook met nieuwe, meestal in de richting van de Jan 60 gaande, modellen aan de markt zijn gekomen. Niettemin is géén van deze concurrentiemodellen zelfs thans zó gedurfd ànders, dan hun bron van inspiratie zelve, die in dit jaar 1958 ook in een vergrote uitvoering aan de markt kwam, onder de naam Jan 61. | |
Jan 60 en Jan 61Er is dus in 1957, een jaar na het lanceren van de Jan 60 een tweede model in een kennelijke serie ontwikkeld. De leek zal hierin niets ongewoons zien. Immers heeft men niet van één bepaald model kookgerei óók pannen van diverse maten, diverse inhouden? Men vergete dan niet de instelling van de modelleur-artisan van de vroegere haardmodellen, die voor elke nieuwe warmtecapaciteit een nieuw uiterlijk boetseerde, met als gevolg, een assortiment van 10 tot 15 verschillende haardmodellen met verschillende warmte-capaciteiten. De Jan 60 was daarentegen ontworpen op basis van de ideeën van industriële vormgeving, hetgeen betekent, dat slechts een technische afwijkende conceptie, een ander materiaal of een andere fabricage-methode tot gevolg kan hebben dat een ander uiterlijk ontstaat. Tenzij men tot styling overgaat, de zo veelvuldig in Amerika toegepaste verfraaiing in eindeloze variatie, die echter slechts een renegaat van industriële vormgeving is en dat, naar ik vurig hoop, moge blijven. Zo is het niet te verwonderen dat de Jan 61 eenvoudig een maatverandering van de Jan 60 is geworden, met als eigenaardigheid, dat deze maatverandering niet in de hoogte is doorgevoerd. Daardoor konden diverse onderdelen gelijk worden, aan die van de Jan 60, zoals b.v. de zijschilden naast de hoofdkolom, waarlangs de hetelucht naar boven wordt geleid. Het behoeft geen betoog, dat deze simplificatie van onderdelen gunstig werkt op de fabricagekosten. De Jan 61 met een sterk verhoogde capaciteit (16000 k.cal/uur) staat naast de Jan 60 als een grotere broer. Reeds thans tekent zich een nieuwe fase af in de haarden- en kachelbranche. De fase van de, met succes bekroonde doorbraak van de desperado's die eens en voorgoed afgerekend hebben met de heerschappij der zwarte, conventionele haarden. Want, op het moment dat ik dit schrijf, is de situatie op de fabriek zó, als enkele dagen geleden aardig werd getypeerd door een - overigens nogal conservatieve - verkoopchef: de haardenverkoop is nu definitief grijs.
wim gilles |
|