Het stuk
Het stuk boeit, behalve op het laatste waar er geweeklaagd wordt als de spanning voorbij is.
Denkt aan een proletarisch gezin in een grote stad. Het gezin is stoffelijk aan lager wal geraakt. Vader Pattini, een man zonder autocritiek, verbeeldt zich een vooraanstaand kunstenaar te zijn. Welke pietluttige figuur. Dat hij zijn naam van Rik Pattijn liet veranderen, typeert hem helemaal. Hij is een mengsel van kinderachtigheid (wat onze toorn en een zekere mate van verachting veroorzaakt) en van kinderlijkheid (wat ons medelijden opwekt). Hij is in niets praktisch en een volkomen onbenullige vader.
De moeder is de pijler van het huis, de spil van het gezin en over het geheel genomen is zij verre van onsympathiek. Zij tast het leven niet af met de rede en de gezonde wijsheid is evenmin haar deel, maar haar aanvoelen van de dingen, haar vrouwelijke intuïtie laat haar nooit in de steek.
Zij staat met beide voeten in de realiteit van het irrationnele leven geplant, zij is niet immoreel van bedoeling wel van middelen, zij poogt de benarde situatie én van haar simpele jongen én van haar gehele gezin te redden. Ik kan me vergissen en mij toch niet ontdoen van de indruk dat de auteur haar met groot medevoelen en deernis heeft getekend.
Het stuk is een aanklacht tegen de ouders, deze opvoeders die zelf zouden moeten opgevoed worden. De ellendige kringloop van onbekwame opvoeders, die onbekwame opgevoeden grootbrengen, wordt niet doorbroken.
De zuster van Thomas is een bijzonder geval. Dat Thomas niet behoorlijk opgevoed werd kan de ouders voor een belangrijk deel niet ten laste gelegd worden daar de jongen geestelijke afwijkingen vertoont, die van hem eerder een abnormale dan een normale maken, hoewel hij door een andere opvoeding thuis een beter uitgeruste jongen had kunnen worden (in de achtergrond voelt U de klacht tegen de maatschappij, die geen leer- en opvoedingssysteem voor deze gestoorde kinderen heeft).
Maar de zuster is normaal. Zij werkt echter niet, zij ligt te luieren, heeft de normale reacties van zelfstandige meisjes tegenover haar ouders, incarneert schijnbaar een zeker idealisme bij haar poging de uitwerking der plannen van haar moeder te verhinderen, maar zij beoogt meteen haar eigen verwarde, ongezonde verhouding met haar broer te bestendigen.
Die telkens weergekeerde mengeling van goede en kwade motieven beroert ons. Beroerde ze de auteur? Of staat hij ‘jenseits des Guten und Bösen’? Zijn persoonlijk standpunt telt niet. Zodra goed en kwaad nietszeggende woorden geworden zijn, is elke tragiek uit het stuk verdwenen.
De beklemmende sfeer van het stuk, typerend voor de geestesopvatting van jonge mensen ten aanzien van hun tijd: één grote troosteloosheid van het begin tot het einde. Wrakken van mensen, die drijven op traditie, het menselijke in zich dragen, inzicht en wilskracht missen (typeert dit juist niet het mensworden: wijsheid en wilskracht?) om, al ware het slechts te pogen, zelf hun leven te conditionneren en die aldus uitgeleverd zijn aan het lot, dat veel meer verdriet dan vreugde baart.
Af en toe zegt de moeder in het stuk ‘het regent’. Het regent inderdaad: niet de veie, malse regen van de vruchtbaarheid, maar de kille dodende eindeloos-vervelende regen van de troosteloosheid en het nooit wijkende verdriet. De zelfmoord van de dochter op het einde van het stuk is, naar mijn gevoel, eerder literair dan psychologisch verantwoord.