West-Vlaanderen. Jaargang 7
(1958)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Twee vrienden: Sevens en GezelleRijs op! en moet een hert uit Limburgsch ouden stam, met 't edel vier gevoed, het Vlaamsche herontsteken, het zij zoo, en voortaan eene onverdeelde vlam hersmede ons aan malkâar, om nimmer af te breken. Deze aanhaling zou volstaan om de bijna twintigjarige vriendschap tussen Gezelle en Th. Sevens te staven, waren er niet een aantal toevallige ontmoetingen op het tere terrein der poëzie en vooral de verschillende huldigingen, die op soliede basis het feit der ‘wederzijdsche achting en vriendelijkheid’Ga naar eind1 bekrachtigen.
*
Toen de Limburger Theodoor Sevens in 1869, amper twintig jaar oud, om den brode uitweek naar het welige Vlaanderen, kon hij bezwaarlijk vermoeden dat hij tien jaar later te Kortrijk terecht zou komen, om daar, bij het losbranden van de schoolstrijd, als door de Voorzienigheid gestuurd, met de verbetenheid van de katolieke Vlaamse voorvechter en de taaiheid van de Kempische boer, Gezelle bij te staan en te helpen. In die strijd nl. leerde Gezelle het kleine dynamische schoolmeesterke kennen, dat al spoedig door zijn politieke tegenstrevers het Leeuw zou genoemd worden. De eerste ontmoeting van Sevens met Gezelle had plaats in het Davidsfonds, dat in 1875 gesticht, niet wilde vlotten, totdat Sevens in 1881, een goed jaar na zijn vestiging te Kortrijk, het opnieuw probeerde,Ga naar eind2 en deze keer met zóveel succes, dat Rond den Heerd in 1882 verklaarde: Sedert mijnheer Sevens te Kortrijk is, staat het Davidsfonds daar fel: Kortrijk telt omtrent 150 leden!Ga naar eind3 Voor zijn voordrachten over wetenschappen en letterkunde mocht Sevens gretig gebruik maken van Gezelle's rijke biblioteek. Door Gezelle's toedoen werd hij reeds in 1882 lid van het hoofdbestuur voor West-VlaanderenGa naar eind4. Buiten het Davidsfonds waren er spoedig andere kontakten, zoals bijv. de jaarlijkse 11-julifeesten, waarbij Gezelle het woord nam in de kerk en Sevens of Adolf Verriest de feestrede hielden bij het Groeningekapelleke.Ga naar eind5 Wat hun poëzie betreft zou kunnen gewezen worden op toevalligheden en ontmoetingen in beider dichtwerken. Verschillende gedichten, die hetzelfde tema behandelen, verschijnen gelijktijdig in Rond den Heerd, De Gazet van Kortrijk e.a. Helemaal ook in de lijn van Gezelle beklemtoont Sevens in zijn strijdliederen de wezenstrouw van de Vlaamse mensen, hun gehechtheid aan streek, taal en volk. Om die eigenschappen te bewaren en aan te moedigen schreven beiden heelwat flamingantische verzen. Evenals de romantische Gezelle wijst Sevens zijn volksgenoten op de vroegere grootheid. Ontelbaar zijn de gedichten, die over de Gulden Sporen handelen en over de strijd op Groeninge. Het zijn beelden uit de bloeitijd van Vlaanderen om het volk van hùn tijd, in het verfranste Kortrijk van 1870-1900, bewust te maken van zijn grootheid en zijn kunnen. Zo dachten beiden reeds jaren vóór de eeuwfeestviering van de Guldensporenslag in 1902 aan een kantate, die bij gelegenheid der onthulling van een ‘leeuw op Groeninge’ zou uitgevoerd worden. Gezelle schreef met dat doel reeds in 1894 het uitgebreid gedicht Groeninge'ns grootheid of de Slag van de guldene Sporen,Ga naar eind6 dat in 1897 werd gedrukt. Tot een compositie tijdens zijn leven, en met het oog op de onthulling van het monument kwam het nietGa naar eind7. Ook Sevens wijdde meerdere gedichten aan het tema GroeningeGa naar eind8, die als proeven kunnen gelden van de definitieve tekst van De Zege van Groeninge, die in 1901 klaar kwam. Het was een libret naar de opvatting van Peter BenoitGa naar eind9, die er de muziek voor zou schrijven. Hij kreeg er jammer genoeg de gelegenheid niet toe daar hij op 8 maart 1901 overleedGa naar eind10, zodat Karel Mestdagh met de opdracht werd belastGa naar eind11. Hieruit zou andermaal blijken dat de teksten van Sevens de muziekbewerkers beter lagen dan Gezelle's verzen, die sommigen te sterke muziek vonden in henzelven, te weinig overlatend aan den toonkunstenaar, vooral in zijn gedichten van langere opzet, aldus WalgraveGa naar eind12, die er met 'n greintje ironie aan toevoegt: Gezelle's cantaten hebben meest alle hetzelfde lot gedeeld: die voor Palfijn, en deze welke hij bereidde in 1897 tegen de Groeninghefeesten van Kortrijk in 1902, werden door de toondichters niet bewerktGa naar eind12. Blijkens een briefje van Tinel aan Gezelle moet het niet enkel een technische kwestie geweest zijn, er was echter ook wat politiek mee gemoeid: Eerw. Heer, beste Vriend, gij zult vernomen hebben dat Jan Palfijn's cantate in duigen gevallen is. Ik moet zeggen: 't zijn mij de man- | |
[pagina 333]
| |
nen, de die van Kortrijk!Ga naar eind13 Hoe men dit ook tracht te verklaren, het zou ongerijmd zijn Sevens in deze politieke verwikkeling te betrekken, daar hij, afgezien van de vriendschap en de hoogachting vooral die hij Gezelle toedroeg, er niet de man toe was zich op te dringen of averechtse middelen te gebruiken.
*
Uit de haast dagelijkse samenwerking in hun strijd voor godsdienst en taal ontstond langzamerhand een nauwe band van vriendschap en wederzijdse waardering, die biezonder sterk tot uiting kwam in de huldigingen, waarvan om beurten zowel Sevens als Gezelle het voorwerp waren. Bij zulke gelegenheden wijdden ze elkaar huldeliederen, die onbetwist het feit der twintigjarige vriendschap onderlijnen, want wie aandachtig leest, aldus Dr. Baur, zal een verschil in toon waarnemen, waarin gedichten, op verzoek van derden gemaakt, voor mensen, die Gezelle niet of nauwelijks persoonlijk kende, en dezulke, waarin hij als het ware de familiekroniek op rijm heeft geschrevenGa naar eind14. Nauwelijks drie jaar in Kortrijk werkzaam, werd Sevens er een eerste keer gehuldigd in 1883, naar aanleiding nl. van zijn bekroning door de Vlaamsche Broederbond van Brugge voor zijn Hulde aan Hendrik Conscience. Die viering ging door in het Kortrijks Davidsfonds. Na de feestrede van advokaat Verriest werd het huldelied van Gezelle voorgedragen. Het draagt als titel Heer Th. Sevens en is gedagtekend Kortrijk, 20sten Oest 1883.
Het kunstrijk Brugge stak alhier-alginderwaard
de milde handen uit, vol kroonen lauw'rieren;
en blij ben ik, dat Gij, Heer Sevens, gij het waart,
dien mijne moederstad mocht kroonen en versieren
met lauw'ren! 't Is verdiend; uw' kunst en uw beleid,
uw willen, uw verstaan, uw allerhande gaven,
gekend van iedereen, en, in een woord gezeid,
de schat dien God in u ons leende, zal het staven:
Het is verdiend! - Welaan, wij zijn u, medemaat,
in kunst en vriendlijkheid verbonden; dus wij mogen
op de eere die men u met recht geworden laat
met recht en reden, als ons toebehoorend bogen.
Rijst op dan, Kortrijk; eens was uw vermaarde naam
bekend, waar 'tkennis gold van kunst en taalgewrochten
bekend, o Kortrijk, was uwe eeuwenoude faam,
waar om den lauwertak, door wien ook wierd gevochten.
Rijst op; weerom hervat den strijd! niet uitgestreên,
niet afgevochten is de zware kamp; en 't heden
kan schoonder worden, wilt gij strijden als voorheên,
als 't schoonste dat daar was van glorievol verleden!
Rijst op! en moet een hert uit Limburgs ouden stam,
met 't edel vier gevoed, het Vlaamsche herontsteken,
het zij zoo, en voortaan eene onverdeelde vlam
hersmede ons aan malkaâr, om nimmer af te breken.
Triomphe, een' eersten keer, triomph weêrgalmend hoor
ik honderd stemmen, nu nog ongeboren, loven
den naam van hem, die eerst, in Kortrijks zangerchoor,
glauwerd en gekroond, Heer Sevens, kraaide boven!
Op 8 juli 1886 was Gezelle lid geworden van de pas gestichte Kon. Vl. Academie. Gretig nam het Davidsfonds van Kortrijk deze gelegenheid te baat om Gezelle te huldigen. Wie Sevens kent, en weet welke achting hij de meester toedroeg, zal begrijpen met welke toewijding en ijver hij zich zal inspannen om van deze viering iets enigs te maken. De plechtigheid vond plaats in het stadhuis op 30 september 1886. Weer is het advokaat Verriest, die de feestrede houdt, levend, minzaam, tintelend, Gezelle weerdig, aldus Walgrave. Wanneer Karel de Gheldere zijn overbekende verzen 't Is twintig jaar geleden besluit met de geestdriftige roep: leef lang, strijd voort! Excelsior!, neemt Sevens dit slotwoord als de inzet van zijn Feestgroet aan Gezelle: Excelsior!, waaruit we de volgende verzen aanhalen:
De jongelingschap ontwaakte, vol geestdrift en vol moed
en zong van Vlaandrens eerkroon
en 't schrijverke op den vloed,
of ging van dorp tot stede, en sprak van taal en recht;
of las onz' oude keuren, sinds eeuwen weggelegd;
of zocht en gaarde spreuken en woorden waar men kon,
en schonk ons een Loquela, een Idioticon;
of roemde op eigen zeden, op eigen grond en heerd...
Gegroet, hoogachtbare werker, dien Vlaandren fier vereert.
(28-3)
*
Bij zijn benoeming tot bestuurder der stadsjongensschool, - niet tot opziener, zoals Dr. Baur meentGa naar eind15 -, in 1888, werd Sevens andermaal gehuldigd. Weer wijdt Gezelle hem een gedicht, dat zeer gevat Sevens' bedrijvigheid bezingt. Wie Sevens niet kent, zou aan de hand van deze ‘berijmde levenskroniek’ een duidelijk beeld krijgen van de grote aktiviteit, welke het ijverig schoolmeesterke aan de dag legde. De waarde van dit feestlied ligt vooral in de toon, die er duidelijk op wijst dat het | |
[pagina 334]
| |
niet een van die gedichten is, gemaakt voor iemand die Gezelle niet of amper kent.
Heer Sevens, wel besteed
zoals 't een ieder weet,
is 't dat, na lang verbei,
men u ‘klimt hoger’ zei.
De loon komt u, naar werk
voor Vaderland en Kerk,
vereeren, zoo 't behoort,
't zij wie er hem aan stoort.
Heel Vlandren zal voldaan
de blijde mare ontvaan,
en zeggen zo als wij:
de rechte man is hij!
Na deze inleidende strofen over Sevens' bevordering volgen in even zoveel strofen de titels, waarop hij kan aanspraak maken: de strijder voor Groeninge, (4de str.), aangevallen door de liberalen, (5de str.), de schrijver, (6de str.), de dichter, (7de str.), de man van het Davidsfonds, (8ste str.), de politieker, (9de str.), de redenaar, (10de str.). De vier laatste strofen handelen nogmaals over het goed recht van Sevens' promotie en viering.
Wel ja, 't is wel besteed,
geen een' die 't niet en weet,
maar verder zult gij gaan
en hooger nog voortaan.
Te Brussel weet men reeds
met hoeveel last-en zweets
gij alles legt aan boord
en helpt ons Vlandren voort.
Die ijver dient beloond,
die arbeid moet bekroond,
en eens, met kleen gedruisch,
ontvangt gij 't eerekruis.
Al 't gene gij hier ziet,
Heer Sevens, en is niet:
maar dan, maar dan, maar dan,
verduiveld, zwijgt ervan!
*
Naar aanleiding van Gezelle's bevordering tot Ridder in de Leopoldsorde zou er in 1889 een grote volksbetoging plaats hebben. Weer is Sevens de grote promotor van deze hulde. De dag zelf van de viering, 24 maart 1889, schreef hij in De Gazette van Kortrijk een korte, degelijke studie over Gezelle en zijn werk. Het Album, met handtekeningen van honderden Vlamingen en al de gelegenheidsgedichten van vrienden en vereerders, waaronder Sevens' kernachtig Albumblad werd de gevierde aangeboden door zijn vriend Sevens. Waar tussen 1889 en 1899 van verdere vieringen geen spoor te vinden is, waaruit de verhouding Sevens-Gezelle nader zou kunnen belicht, mogen we geredelijk aannemen dat de dagelijkse ontmoetingen in Davidsfonds en Vriendenkring gewoon doorgingen. De vriendschap tussen de twee strijders was zo natuurlijk gegroeid, dat woorden daaraan besteed, eerder als 'n ontwijding zouden gelden. Voortaan ging het van ziel tot ziel, tot Gezelle in 1899 Kortrijk verliet om op 27 november van hetzelfde jaar in Brugge te sterven. Maar dan zal Sevens nogmaals het woord nemen. Een laatste keer wil hij publiek hulde brengen aan den voortreffelijken vriend, den nederigen priester, den beroemden taalgeleerde en den grooten dichterGa naar eind16. Als vriend en medewerker van Gezelle werd Sevens aangezocht het woord te voeren op het stadhuis te Kortrijk op 6 december 1899, even vóór de rouwdienst van zijn vereerde Meester. Met weemoed herinnert hij aan de hulde, die Gezelle werd gebracht in 1886, waarna hij getroost besluit: Door zijn werk kreeg Gezelle de hoogste belooning, welke een kunstenaar kan dromen: de liefde van zijn volk en de onsterfelijkheid. P.M. BROUNS, o.s. cr.
Facsimile van Sevens' Redevoering bij Gezelle's overlijden.
(vóór de lijkdienst van 6 december 1899 te Kortrijk) |
|