Een brief van 13-4-1868 gewaagt van een eindelijk getroffen overeenkomst tussen het Stadsbestuur en de Provisoren der Liefdadigheidsinrichting der Groeningestraat: de bibliotheek zou naar het stadhuis overgebracht worden (3-10-1873 was dit een voldongen feit) en de kataloog zou samengesteld worden (hij werd vóór 21-10-1873 voltooid, maar verscheen eerst in 1875; spijts zijn talrijke fouten heeft hij uitstekende diensten bewezen). Doch zelfs de handschriften waren niet meer voltallig: een lijst uit het jaar 1840 vermeldt 120 afwezige stukken, nadien ten dele toch hier en daar teruggevonden.
Is het misschien ten gevolge van J. Goethals' schenking, dat de Stad naar een degelijk bibliotheeklokaal uitkeek? [Le Régent] acheta en 1835 la maison servant actuellement au musée et qu'occupent en même tems [sic] le Tribunal et la chambre de commerce... De Stad betaalde er 21.500 frank voor.
Dat er hier ook aan een Stadsfonds, hoe bescheiden ook, gedacht wordt, blijkt uit een artikel, op zondag 27 december 1835 verschenen in Petites affiches de Courtrai en getiteld Histoire d'une Bibliothèque publique, racontée par elle-même. Zo luidt ten dele haar klacht: ‘...Moi, fatiguée de soupirer depuis un nombre d'années dans un lieu écarté (hoeveel jaren? en waar?) où j'attendais en vain mes lecteurs, je sentis tressaillir mon coeur en apprenant mes destins futurs ...hélas! ce petit palais qui m'était destiné et qui ne me paraissait pas trop grand pour le développement de mes avantages personnels et particuliers, vient de m'être enlevé en partie! ...je dois être gouvernée, et Dieu sait comment, par une commission dont aucun membre de la société [des Beaux-Arts].
Ten gevolge van de langdurige onderhandelingen tussen de Stad en de erfgenamen van Jacques Goethals-Vercruysse, deed zijn bibliotheek nooit de omweg over het Museum. In 1875 geraakte het fonds los van de Goethalsstichting: het werd volledig aan de Stad toevertrouwd.
Nog jaren na de eerste wereldoorlog gold de verzameling G.-V. als de kern van de Stadsbibliotheek, al groeide het Stadsfonds gedurig aan, zowel door aankopen als door kleinere schenkingen van wege de staat en van wege enkelingen. De stadsverzameling aardde echter grotendeels naar het Goethalsfonds en vertroetelde vooral de geschiedenis.
In 1919 stond Baron Jozef de Bethune, de kieskeurige bibliofiel die sedert jaren uit loutere belangstelling als bibliothekaris fungeerde, zijn persoonlijke even waardevolle als typische verzameling aan Kortrijk af. Van de voortreffelijke reeks handschriften die zij bevat vermeldt de kataloog er opzettelijk, maar ook jammerlijk slechts zeven.
Zorgvuldig tot het uiterste, vergenoegde de Bethune zich nooit met mooie banden over letterkunde, geschiedenis, oudheidkunde, kunst enz. te verzamelen; hij maakte jacht op allerhande curiosa, die in hoofdzaak zijn geboortestad aanbelangden en die, als lievelings-kinderen vertroeteld, meestal netjes ingebonden werden: oude drukken, almanakken, vlugschriften, strooibriefjes, plaatjes en prentjes, aanplakbrieven, omzendbrieven, papiertjes, schijnbare nietigheden allerlei met een schroomvolle eerbied bewaard en geborgen en al verouderend zeer bruikbaar materiaal geworden.
Door bemiddeling van dhr. Henry Vercruysse werd in 1920 de verzameling van de Z.E.H. Leopold Slosse, pastoor te Rumbeke (aldaar † 31-3-1920) door de Stad in zeer voordelige voorwaarden aangekocht, schier als geschenk ontvangen. Op het einde van zijn leven kon de oude priester terugblikken op een werk, dat in zekere zin de kristelijke betekenis van zijn geboortedag, 2 november 1842, weerspiegelde en dat door zijn symbolisch exponent kan voorgesteld worden, nl. door meer dan 250 pakken doodsbrieven (iedere pak 8-10 cm dik) en nagenoeg anderhalf miljoen bidprentjes, die wij duidelijker alhier doodsantjes en in het grootste deel van Vlaanderen doodsbeeldekens noemen. Deze zonderlinge dokumenten - overigens ook in het de Bethunefonds en in het Stadsfonds aanwezig - hebben wel een waarde in se, maar blijven vooral een wetenschappelijk hulpmiddel. Slosse, die in Rond Kortrijk of Schetsen over de Prochien van het oud Bisdom van Doornyk enz. schreef, ging uit van iedere parochiekerk, zocht de oude pastoors en hun herkomst op, ontcijferde de opschriften op verweerde graven en trachtte de doden in het verleden te situeren, kwam in voeling met honderde familiën, waarvoor hij vooral via de kerkregisters de stamboom samenstelde. Tevens verzamelde hij boeken, brochures, tijdschriften, bladen, uitknipsels, foto's, prentjes, enz., zorgvuldig, maar niet altijd logisch gebundeld en gebonden o.m. de titels West-Vlaanderen (76 dln.), Biographies des Hommes remarquables de la Flandre occidentale (119 dln.), Biographies diverses (129 dln.).
Onder de drie afzonderlijke fondsen, die van Goethals, van de Bethune en van Slosse is dit laatste zeker het meest geraadpleegd; voor geschied- en heemkundigen en ook voor genealogen betekent het de normale weg naar het onuitputtelijk Stadsarchief.
In 1935 en '36 werd de Stadsbibliotheek in haar geheel verhuisd naar de Lommerd, vulgo Berg van Bermhertigheid. Rekken waren er slechts ten dele opgetimmerd, maar de beperkte vervoermogelijkheden verzekerden de nodige traagheid. Het Stadsfonds verliet de hoge kasten en het aloude stof van de voormalige kapel van het Stadhuis en zijn verscheidene stand- en ligplaatsen tussen het G.-V.-fonds, dat later aan de beklemming van de aanpalende voormalige woonkamer van de burgemeester ontsnapte, waar ook het de Bethunefonds, ten dele nog in kisten, een voorlopige schuilplaats onder, rond en op een lange tafel veroverd had. Het Slossefonds verliet het laatst de kasten van het kamertje voor de uitleningen bestemd - de bidprentjes