Als losse beelden moeten verder de albasten H. Elisabeth, H. Begga en H. Margaretha van het Begijnhof vermeld worden. Deze beelden werden waarschijnlijk besteld voor het altaar van de kapel. Het moet een werk geweest zijn dat stond onder invloed van de Antwerpse kunstrichting, meer bepaald de Florisstijl. De drie beelden dateren uit het laatste decennium van de 16de eeuw; zouden ze soms niet het werk zijn van de Antwerpse Meester Otmaar Van Ommen die op dit tijdstip in verscheidene steden van West-Vlaanderen werkzaam was, o.m. in de St.-Maartenskerk te Kortrijk.
Uit het begin van de 17de eeuw dateert het marmeren Lieve Vrouwbeeld dat bewaard wordt in het klooster van Bersaques' Poort in de Onze Lieve Vrouwstraat. Kenmerkend voor dit Mariabeeld is de ineengedrongen gestalte, het zware hoofd - ook bij het Kindje -, de zware drapering en de vele plooien. Al is dit beeld statisch, dus Renaissance, toch kondigt het reeds, door de zwaardere verhoudingen en de meer bewogen drapering de naderende barokkunst aan. Zou dit beeld soms niet herkomstig zijn uit een of ander koordoksaal of marmeren altaar?
Nog meer in het teken van de Barok staat het houten beeld van de H. Antonius, Eremijt, vereerd in de St.-Maartenskerk. Bij een eerste zicht zou men denken dat het beeld in het marmer werd uitgevoerd; zo grof werden de haarlokken en de baard gesneden. Het beeld vertoont in heel wat punten een treffende gelijkenis met het albasten Antoniusbeeld dat eenmaal hoorde bij het grafmonument van bisschop Antonius de Hennin (Urbaan Taillebert, 1626) en thans verminkt opgesteld staat in de St.-Maartenskathedraal te leper. Zeer waarschijnlijk hebben we hier te doen met een beeld van de Ieperse beeldhouwer, waarvan bekend staat dat hij ook voor de Kortrijkse St.-Maartenskerk het koorgestoelte leverde.
De beeldhouwkunst uit de tweede helft van de 17de eeuw is goed vertegenwoordigd in het grote beeld van Sint Elooi (2.26 m), herkomstig uit de St.-Elooiskapel en thans in die kerk. Eenzelfde barokzwier vinden we terug in de beelden van de HH. Cornelius en Augustinus die links en rechts prijken van het monumentaal eikenhouten altaar (eerste decennium 18de eeuw) van de kapel in het Onze Lieve Vrouwhospitaal.
In 1713 werd voor de St.-Maartenskerk een nieuw marmeren hoogaltaar besteld bij de Antwerpse beeldhouwer Jan-Baptiste de Vree; hiervan blijven alleen de twee (veel meer zwierige dan) aanbiddende engelen bewaard.
Gedurende de tweede helft van de 18de eeuw wordt in Kortrijk en het Kortrijkse vooral beroep gedaan op de Doornikse beeldhouwer Nicolas Lecreux (Valencijn 1733 - Doornik 1799). Voor de St.-Maartenskerk leverde hij, naast een paar borstbeelden, de reeks Apostel-figuren die in het middenschip tegen de pijlers ophangen; waarschijnlijk sneed ook hij de H. Stephanus en de H. Columba. Zijn werk mist veelal spanning en spontaneïteit; het staat volledig in het teken van de academische richting.
Naast een hele reeks merkwaardige beelden komt in Kortrijk ook nog zeer belangrijk functioneel beeldhouwwerk voor. Op de eerste plaats dienen hier vermeld de gebeeldhouwde boogzwikken in de Gravenkapel. Het staat vast dat de kapel klaar kwam tegen 1374; we kunnen dan ook de zwikken gerust omstreeks 1375 dateren. Sommige schrijvers hebben in deze kleinkunst de hand willen herkennen van de reeds vernoemde beeldhouwer-miniaturist Beauneveu. Deze gehistorieerde boogzwikken moeten veeleer in verband gebracht met die uit de Lieve Vrouwkerk te Dordrecht (einde 14de eeuw); met die uit de kooromgang te Halle (ca 1405), uit het portaal van Asse en Lier, en met die uit het iets jongere koor van de Zavelkerk te Brussel. - Welk student in de kunstgeschiedenis vat deze vergelijkende studie eens aan? Wanneer krijgt Kortrijk zijn geschiedschrijver en de geschiedenis van zijn kunstwerken? - Al de vermelde bouwwerken vertonen een en dezelfde duidelijke Brabantse invloed; zodat wij ook voor de Kortrijkse zwikken een brabantse beeldhouwer moeten veronderstellen. In de niet minder dan honderd en twee zwikvakken komen naast blad- en vruchtenmotieven, liturgische symbolen en fantastische monsterfiguren voor; musicerende engelen wisselen af met ridders in steektornooi; het leven van Maria en de wonderen van Sint Niklaas en de H. Blasius staan er uitgebeeld in enkele typische tafereeltjes.
Wanneer in 1473-74 de huidige doopkapel, langs de zuidkant van de St.-Maartenskerk werd aangebouwd, werden de kraagstenen waar de gewelfribben op rusten en ook de sluitstenen ‘behouwen’; we treffen er een typische uitbeelding aan van de zeven sacramenten en een Sint Maarten die aan de stadspoort bedelaars ter hulp komt.
Van de veertien balkhoofden die in de grote zaal van het Onze Lieve Vrouwhospitaal het leven van Maria voorstelden, blijven er enkel twee bewaard: het Kerstgebeuren en de aanbidding der Wijzen (ca 1520). Ongeveer uit dezelfde tijd dateren de verscheidene balksleutels in de Schepen- en Raadzaal van het Stadhuis. Ook hier werden zij didactisch opgevat en wel bepaald als ernstige vingerwijzingen om onpartijdigheid bij de rechters en als aanvullende illustratie bij het grote thema dat op de schouwmantel staat uitgebeeld.
De twee gebeeldhouwde schouwen (ca 1526) in het Kortrijkse stadhuis zijn de weelderigste laat-gotieke schoorsteenmantels die in ons land voorkomen. Dat hierin reeds een paar renaissance-elementen aanwezig zijn zal niemand verwonderen als wij ons herinneren dat de schouw van het Brugse Vrije in 1529 ontworpen werd. De benedenschouw (Schepenzaal) heeft onderaan een soort behangsel waarop de wapenschilden van Gent, Brugge, Ieper en het Brugse Vrije prijken; het midden-