| |
| |
| |
De Onze Lieve Vrouwkerk te Kortrijk
Op talrijke monumenten uit vroegere eeuwen kan Kortrijk zeker niet wijzen. Niet enkel hebben de veelvuldige oorlogen die Kortrijk in de loop van de tijden teisterden, veel vernietigd. Ook de opbloei van handel en nijverheid in de laatste twee eeuwen heeft menig oud monument en vooral veel oude huizen doen verdwijnen.
De Onze-Lieve-Vrouwkerk, dit massaal grijs gebouw, heeft de sleet van de eeuwen getrotseerd. De voornaamste delen dateren nog uit de 13de en 14de eeuw. Ofschoon de kerk bij de aanvang van de 13de eeuw werd opgericht, hebben toch iedere eeuw en iedere stijl - de thans modern genoemde terzij gelaten - haar kenmerk op de oude kapittelkerk gedrukt.
Haar stichting dankt ze aan Boudewijn IX, de graaf van Vlaanderen, die over ons gewest regeerde vanaf 1194. Hij vertrok ter kruisvaart op Pasen, 14 april 1202. Werd latijns keizer van Constantinopel gekroond op 9 mei 1204 en stierf in 1205 als gevangene van de Bulgaren. Uit de brieven van de graaf uit het Oosten gestuurd, en ook uit andere gelijktijdige documenten kan men geleidelijk het ontstaan van het kapittel, - onmiddellijk werd in deze kerk een kapittel van kanunniken gesticht - zijn groei, en ook enigermate de opbouw van de kerk volgen. Aanleiding tot de stichting was, volgens de akten van de graaf, zijn voorliefde voor Kortrijk. Hij verwijlde er graag, om reden van haar bekoorlijke ligging, en ook uit verering tot de Passie-relieken, die zijn grootoom, graaf Filips van de Elzas, aan zijn Kortrijkse burcht had toevertrouwd, wellicht in 1190, toen hij zijn tweede tocht naar het Oosten ondernam. Wellicht was er nog een andere reden, een meer zakelijke, die de graaf aanspoorde tot die stichting. De talrijke clerici, of klerken, die te Brugge, onder leiding van de kanselier van Vlaanderen, de proost van Sint-Donaas, de administratie van het graafschap behartigden, werden vergoed en beloond met kanunnikenprebenden. Bij het stichten van het kapittel, zorgde de graaf dan ook dat het begeven van die kanunnikenprebenden voor het grootste deel aan de graven zou toebehoren. Zo stellen we dan ook vast, dat in de eerste tijden de meeste kapittelheren van Kortrijk aan de Brugse kanselarij toebehoorden of er vroeger aan gehecht waren.
Dat heel vroeg aan het bouwen van de kerk begonnen werd, blijkt klaar uit de klacht van de priesters van de Kortrijkse parochiekerk, de Sint-Maartenskerk. In 1205 is de geestelijkheid van deze kerk, de enige parochiekerk van de stad, ontstemd door het feit dat de parochianen meer en meer de nieuwe kerk bezoeken, en dat zo hun inkomsten merkelijk verminderen.
De kapittelkerk werd opgetrokken binnen de grote omheining van het grafelijk kasteel, in de boomgaard van het neerhof, op de uiterste noordhoek van de omwalde stad. De oudste delen van de huidige kerk dateren wellicht uit die jaren. Uit geen enkel document blijkt, dat men naderhand die kerk zou afgebroken hebben, en - zoals soms vooropgezet wordt - herbouwd in de tweede helft van de 13de eeuw. Het onregelmatig metselverband van sommige oude delen en het gebruik van Doorniks steen van eerder klein formaat, wijzen op een vroegere periode. We durven dan ook de gedachte vooropzetten, dat de Westergevel - de twee torens uitgezonderd -, het middenschip en de zijbeuken, alsook de kruisbeuk, met de twee grote gevels uit die tijd dagtekenen. De oude noordergevel werd door de luchtaanval van 1944 zo gehavend, dat hij gans hernieuwd moest worden. Natuurlijk heeft men aan die oude delen naderhand wijzigingen aangebracht. Doch een aandachtige studie van de oude delen laat toe die eerste kerk uit te beelden. We gissen dat aanvankelijk gedacht werd aan een gewone driebeukige kruiskerk, met lang koor en ook met een middentoren. Dergelijke kerken zijn in Vlaanderen talrijk. Een middentoren werd niet gebouwd.
In een latere periode werden de twee westertorens gebouwd. Hier wijzen én het regelmatig metselverband én de omvang van het gebruikte steen, dit zowel voor de torens, als voor de stevige steunberen, op een latere periode. Het is volstrekt niet uitgesloten, dat die torens gebouwd werden omstreeks 1300. Dit zou geschied zijn toen de Franse koning, Filips de Schone, het kasteel van Kortrijk tot een grote dwangburcht deed uitbouwen.
| |
| |
De kapittelkerk, die binnen het domein van het kasteel lag, werd wellicht betrokken in de versterkingswerken. Men heeft kunnen vaststellen dat minstens om twee zijden van de kerk, een gracht liep. Dit verplichtte de bouwers van de torens in de benedenruimte van de grote drummers openingen te voorzien, om toch tegen aan de muren van de kerk een rondgang mogelijk te maken.
De algemene aanblik van de oude delen van de kerk geeft de indruk van rustige eenvoud. Het kerkschip is betrekkelijk klein. Dit is te wijten aan het feit, dat het ging om een kapittelkerk, zonder belangrijke zielzorg. Het schip bestaat enkel uit twee traveeën. De veronderstelling, dat er destijds drie waren, schijnt niet op een stevige basis te rusten. Het triforium is eenvoudig. Zware en lichte kapiteelloze pijlertjes omgeven afwisselend de triforiumopeningen van het transept en van de tweede travee van de beuk. (L. Devliegher). Deze laatste schrijver, aan wiens beschrijving van de kerk, we veel te danken hebben, wijst erop dat in de beuk van O.-L.-V.-van-Pamele - die in menig opzicht gelijkt aan de kapittelkerk van Kortrijk - gelijkaardige triforiumpijlers staan.
Het koor van de kerk, dat tegen de omwalling van de stad lag, werd bij de aanvang van de 14de eeuw afgebroken, en een heel nieuw werd aan de oude kerk aangebouwd. Bij het verlagen van de koorvloer (omstreeks 1905) werden nog een aantal kleine vierkante tegels ontdekt, die wellicht deel uitmaakten van de bevloering van het primitieve koor. Wat aanleiding gaf tot die ombouw, kunnen we enkel gissen. Het staat vast, dat met het einde van de 13de eeuw, wellicht onder het impuls van deken Willem van Koolskamp, een aantal nieuwe kapel-nijen gesticht werden. Wat onvermijdelijk het verhogen van het aantal altaren vereiste. Wat er ook van zij, het oostdeel van de kerk werd met veel meer luister dan het andere gebouwd. Hier staan we voor een typisch Doorniks koor, vooral wat de bouwtrant betreft. Het nieuw gedeelte bestaat uit een koor van drie traveeën. De zijbeuken groeien tot een rondgang. Op de noordkant, op de hoogte van de apsis van het koor, was nog een travee gebouwd, een soort kleine kruisarm, die met een dergelijk gebouw op de zuidkant, een soort kleine transept zou gevormd hebben. De twee zijbeuken van het koor eindigen met een vlakke muur. Tussen beide is een tweede apsis gebouwd. Dit deel van de kerk is minstens zo groot, zo niet groter dan het oudste 13de eeuwse deel. De zuilen zijn merkelijk lichter van bouw. Ranke zijpijlers leunen nu aan bij de hoofdzuil, de kapitelen zijn meer ingewikkeld. Het geheel biedt een zwierige opgaande lijn. Er is geen triforium meer, doch de dichter-bij-mekaar oprijzende zuilen doen in zekere mate de onversierde ruimte tussen de bogen en de vensters vergeten.
Reeds in de 2de helft van de 14de eeuw zou dit primitieve plan, dat logisch en eenvoudig was, gewijzigd worden. Omstreeks 1370 werd op de zuidzijde van de kooromgang een grote kapel aangebouwd, de St.-Catharinakapel. Ze wordt nu meestal ‘gravenkapel’ genoemd. Dit wellicht om de reeks muurschilderijen, die de volledige dynastie van Vlaanderen voorstellen. Zoals de kerk zelf, is ook die kapel een grafelijke stichting. In een charter van 1374 gaat graaf Lodewijk van Male er groot op, dat hij uit eigen initiatief en op eigen kosten die kapel gebouwd heeft, en dit uit genegenheid tot zijn Kortrijks kapittel. Uit de gelijktijdige documenten kunnen we gissen, dat de graaf die kapel uitverkozen had, om later samen met zijn gade aldaar onder een luisterrijk mausoleum begraven te worden. Wat er ook van zij, die kapel heeft het kunstgehalte van de Lievevrouwekerk merkelijk verhoogd. En heeft het geheel volstrekt geen schade berokkend.
De gravenkapel is in Brabantse gotische stijl opgebouwd. Ze telt vier traveeën en een driehoekige apsis. De bestaande steunberen werden door bogen overbonden, en de luchtbogen, die we nog aantreffen rondom rond het hoogkoor, werden ook daar behouden. Helemaal Brabants beïnvloed zijn de pijlers, of beter de bundels pijlers. Uit de vele basissen stijgen ze rank en zwierig de hoogte in, om zonder kapitelen in gewelfribben over te gaan. Die bouwtrant, samen met de grote vensteropeningen ten oosten en ten zuiden, geven aan de kapel zwier en harmonie.
Aanvankelijk waren de muren onder de vensters en in de westgevel onversierd. Links van het altaar was een credenstafel voorzien, in een nis ingebouwd. In de westgevel staken een venster en een deur, die toegang gaf tot de sacristie. Gedurende of kort na de bouw, werd een nieuw plan uitgewerkt. Het benedengedeelte van de wanden werd tot op zekere diepte uitgehouwen, en in de plaats kwamen nu blindnissen met onderaan stenen banken. De zwikken of hoekstenen van die nissen werden met keurig beeldhouwwerk gevuld. De reeks die in de Lievevrouwekerk nog volledig bewaard is, verbeeldt benevens allerhande grotesken en alleenstaande taferelen, ook het leven van O.-L.-Vrouw, van Sint-Niklaas en van Sint-Blasius. Het geheel verdient ongetwijfeld eens nader bestudeerd te worden. Het feit, dat sommige zwikken niet steeds op de logische-natuurlijke plaats zijn ingemetst, bewijst klaar dat de kunstenaar die ze ontwierp, minder een didactisch doel, dan wel een ornamenteel doel beoogde.
De beeldhouwer van die zwikken is onbekend. Ten onrechte wordt soms de bekende Vlaamse meester uit Valenciennes, André Beauneveu genoemd. Dit omdat hem ook het beroemde beeld van de H. Catharina wordt toegeschreven. Dit monumentaal beeld, het mooiste beeldhouwwerk, dat de kerk bezit, stond tot voor enkele jaren in de kapel van de H. Catharina, waar het trouwens best ware gebleven! Dit fraai albasten beeld wordt door R. Koechlin en anderen als het meesterstuk van onze 14de eeuwse sculptuur beschouwd. De edele
| |
| |
1 Westgevel met twee torens, 13de eeuw. De grote lichtopening dateert van het begin van de 15de eeuw.
2 Rondgang rond de kerk met openingen in de steunberen van de toren, 13de eeuw.
3 Apsis van het koor en van de kooromgang (14de eeuw). Links gedeelte van de apsis van de ‘Gravenkapel’.
4 Luchtbogen rond het koor (14de eeuw). Bemerk de thans toegemetselde openingen rond de opvangende zuilen.
| |
| |
houding, het grillige plooienspel van de wijdse mantel, het serene, licht-glimlachend wezen, de delicate handen, alles wijst op de hoge kunstwaarde van dit beeld, dat nog helemaal aansluit bij de Franse gemaniëreerde stijl van de 14de eeuw.
Dat dit beeld gewoonlijk aan André Beauneveu toegeschreven wordt, steunt niet enkel op de vormenschoonheid, maar ook op het feit dat Beauneveu van graaf Lodewijk van Male de opdracht kreeg zijn grafzerk te Kortrijk te maken. Het register 2702 van de Rekenkamer van het Rijksarchief te Brussel, waarin de uitgaven van de graaf vermeld worden, stipt het klaar aan: Andrieu Bieunepvot, maistre ouvrier de thombes, sur le voiture des pierres dune nouvele thombe quil doit faire pour Monseigneur a Courtray. Dit mausoleum werd niet uitgevoerd, wellicht omdat naderhand de graaf verkoos te Rijsel begraven te worden. Sommigen menen, dat het St.-Catharinabeeld bestemd was om als hoekbeeld te dienen voor dit mausoleum. Wat zeker wel te betwijfelen valt. Wellicht werd de knappe beeldhouwer belast met het maken van dit beeld, dat als bijzonderste beeld in de nieuwe kapel van de H. Catharina zou prijken en vereerd worden.
Hoe men bij de aanvang van de 19de eeuw nog weinig eerbied had voor kunststukken uit de verre middeleeuwen, blijkt wel uit het feit, dat alsdan dit beeld verkocht werd. Pas in 1866 werd het teruggekocht en dit voor de prijs van 100 frank!
In de blindnissen van de gravenkapel werden de portretten van de graven van Vlaanderen geschilderd, dit van af de legendarische forestiers. Men meent dat de eerste reeks tot en met Lodewijk van Male, van de hand zijn van de bekende schilder Jan van Hasselt, die feitelijk in die tijd te Kortrijk verbleef. Erge beschadiging ondergingen die schilderijen, toen in 1678 de Franse bezetter van de kapel een graanmagazijn maakte. Door de warmte werden ganse stukken van de muren gerukt. Het soldateske deed de rest. Toen de bezetter de stad verlaten had, werden de muren van de kapel en ook de zo gehavende schilderijen met witsel bestreken, om een netter uitzicht te geven aan de kerk, bij het hernemen der kerkelijke diensten. Wanneer men in het midden van de verleden eeuw, het witsel afnam, stelde men vast dat al de schilderijen zo erg geleden hadden, dat er geen mogelijkheid meer bestond om ze te bewaren of te herstellen. Een kopij van de resten van de oude beschildering werd opgenomen. Aan Jan Van der Plaetsen werd dan de taak opgedragen een nieuwe serie portretten te maken. Ze werden geschilderd naar de in die tijd voorhanden zijnde documenten en in de romantische trant. Zodra de kapel - die ook gehavend uit de laatste oorlog kwam - gerestaureerd wordt, zal een begaafd kunstenaar wel aan die heerlijke herinnering aan onze Vlaamse dynastie, een kunstiger uitzicht weten te geven. Het was dan ook Van der Plaetsen die op de westmuur van de kapel de oude schildering herstelde. In de rekening van 1409 wordt reeds gewag gemaakt van dit groot schilderij, dat het Laatste Oordeel voorstelde. Aan een meester Arnold, schilder, werd het volgende jaar opdracht gegeven gans die muur te herstellen. Drie openingen zijn in deze muur, van ouds, ingewerkt. Ze gaven van uit een tribune, opgebouwd op de oude sakristie, uitzicht op de kapel. Twee ervan zouden voorbehouden geweest zijn aan de grafelijke familie, wanneer ze in de kerk de diensten bijwoonde. Het andere venster
was dit van de plaats waar een klein orgel was opgesteld, en waar een klein koor plaats kon nemen. Van de grafelijke tribune werd destijds door Albrecht Rodenbach, die Kortrijk bezocht onder geleide van Guido Gezelle, destijds onderpastoor van de parochie, een schets gemaakt. Naar hij noteert, stond op de noordwand een schilderij, verbeeldende O.-L.-Vrouw en 't kindeken Jesus, de graaf knielende dervooren met een perkemijn in de hand waarop er stond: Pater noster (enz. tot) fiat voluntas tua. Het kindeken Jesus toonde met den vinger: fiat voluntas tua. De geschiedschrijver van de gravenkapel, de bekende historicus F. Van de Putte, pastoor-deken van O.-L.-Vrouw te Kortrijk, geeft een andere versie van dit schilderij. Wellicht was het reeds in die tijd verdwenen (1875), en heeft Gezelle op zijn wijze aan de weetgierige student vertelt, wat dit schilderij destijds voorstelde. Thans wordt die tribune - die ook volledig dient heropgeknapt - gebruikt als archiefkamer. Het rijk archief van het voormalig kapittel wordt er bewaard.
Korte jaren na het bouwen van de Gravenkapel, zou Kortrijk grotendeels verwoest worden. Dit ter gelegenheid van de opstand van Gent en de nederlaag te West-rozebeke van de ruwaart Filips van Artevelde. Kortrijk had de partij van Gent gekozen en zou de weerwraak van de Franse koning, die in feite de leiding had in die strijd, aan den lijve gevoelen. De troepen uit Bretanje, die deel uitmaakten van het Franse leger, staken de stad, nadat ze fel geplunderd werd, in brand. Ook de Lievevrouwekerk moest er aan geloven. Uit de rekeningen van het begin van de 15de eeuw blijkt klaar, dat o.z.t.z. enkel de muren nog recht stonden. Ze spreken over het herstel van het koor, van de gewelven, van de vensters en van de muren, dit zowel van binnen als van buiten. We gissen dat pas dan stenen gewelven werden gebouwd. Ook dat menig venster herbouwd werd, dit nu in de stijl van de 15de eeuw. Zo werden de vensters van de westergevel en van de kruisbeuk gans vernieuwd. In plaats van de 13de eeuwse smalle vensters (zoals men ze nog ziet in de grote gevels van de kerk van Lissewege) werden nu de thans nog bestaande grote vensters in die gevels ingebouwd. De oude vensterindeling is nog bewaard in de zuidgevel van het transept. Bij het herstellen van de andere grote gevels, heeft men de grote lichtopeningen bewaard, doch aan de verdeling - ten onrechte, menen we - een 13de eeuws karakter te geven, wat enigszins stoort.
| |
| |
5 Zicht op de voorkerk en noorderkruisbeuk. Eenvoudig triforium (13de eeuw).
6 Onderdeel van de westgevel van de ‘Gravenkapel’ (omstreeks 1370). De laatste graven van Vlaanderen (Spaanse en Oostenrijkse vorsten). Deel van het schilderij ‘Het Laatste Oordeel’. Erin de openingen, links uitgevend op de graventribune, rechts op het klein doksaal.
7 Twee zwikken uit de ‘Gravenkapel’, voorstellend links het doopsel van Christus door Joannes de Doper, rechts een deel van de Aanbidding van de Drie Koningen: Maria en het kind op een rustbed uitgestrekt, erbij een engel met vedel, in de bovenhoek de os en de ezel.
| |
| |
Van 1418 tot 1421 werd aan de noordkant van de kerk een nieuw gebouw opgetrokken. Het moest dienen voor een kapel van de kapitteldeken en voor bibliotheek van de kerk. Alsdan werd het venster, dat in de oostmuur van de noorderkruisbeuk stak, toegemetst. Wellicht werd dit venster gemaakt ten tijde dat enkel drie smalle vensters die kruisbeuk licht gaven en dat de bibliotheek daar ondergebracht werd. Ook dit gebouw werd in Brabantse stijl uitgevoerd. Uit de rekeningen blijkt dat de lathomi of steenhouwers Brabanders waren. Trouwens werd thans voor de buitenkant geen Doorniks steen meer gebruikt, wel Brabants, uit Balegem. De zware steunberen geven die kapel een ietwat stoer uitzicht. Het inwendige is veel leniger van constructie. Die kapel was zo erg gehavend door het luchtbombardement van 21 juli 1944, dat ze gans diende afgebroken te worden en herbouwd. De mooie consoles van de gewelfribben werden in de nieuwbouw wederom gebruikt.
Uit de kerkrekeningen kan men opmaken dat de kerk na de ramp van 1382 stilaan helemaal hersteld werd. Nieuwe altaren werden gemaakt, brandvensters werden in de vele lichtopeningen gestoken, nieuwe beelden werden geplaatst. Ook werd de reeks schilderijen van de gravenkapel voortgezet. De bekende Ieperse schilder Melchior Broederlam schilderde de portretten van hertog Filips de Stoute en van zijn gemalin Margareta van Male (†1405) en ontving als loon 64 pond parisis. Voor het schilderen van het portret van Keizer Karel in 1559, het jaar na de dood van de vorst, ontving de schilder Olivier Bert, 34 pond en 10 schellingen par.
De fameuze Beeldstorm van 1578 richtte grote vrewoestingen aan, ook te Kortrijk. De Lievevrouwekerk werd op zondag, 27 juli, door het gepeupel, onder leiding van de bevelhebber van het garnizoen, Joost van Haeltre, geplunderd en totaal verwoest. Uit vrees voor de komende ramp hadden de kanunniken reeds het kostelijkste uit hun kerk weggeborgen. Zo hadden ze het beeld van de H.-Catharina in de grond gedolven.
En wederom hebben onze kanunniken zich aan het werk gezet, om het verwoest kerkinterieur te herstellen. Intussen is op kunstgebied een nieuwe stijlperiode begonnen. Wellicht deed de Renaissance reeds haar intrede in de O.-L.-Vrouwekerk voor de rampzalige julidag van 1578. Doch niets is uit die periode overgebleven. Zo zien we dat met de aanvang van de 17de eeuw, periode waarop aktief aan het herstel van het kerkinterieur wordt gewerkt, de barokstijl gehuldigd wordt. Voor dit herstel werden niet enkel de kassen van de kerkfabriek en van de alsdan bloeiende confrerieën aangesproken. Ook de leden van het kapittel zouden milde giften doen. Nieuwe barokaltaren werden gebouwd, o.m. in het koor, in de St.-Catharinakapel en in de apsis van de kooromgang. Aan de beste schilders van die tijd werd de taak opgedragen, die hoge barokretabels met passende schilderijen op te luisteren. Zo werd door kanunnik Braye (†1632) een schilderij besteld bij Antoon Van Dyck, voor het H. Kruisaltaar, dat in de apsis van de kooromgang stond. Zo ontstond het bekend doek van de Antwerpse meester: De Kruisoprichting. In een kwijtschrift, gedateerd van 18 mei 1631 verklaart Van Dyck 100 pond vlaams als betaling van zijn werk, ontvangen te hebben. Twee andere schilderijen werden besteld bij Kasper de Crayer (1582-1669), wellicht na 1631. Het ging om een Hemelvaart van O.-L.-Vrouw en een Marteldood van de H.-Catharina. Die drie schilderijen werden in 1794 door de Fransen gestolen en naar Franse musea overgebracht. Het schilderij van Van Dyck kon men ten tijde van koning Willem I terugkrijgen. Het hangt thans, als een van de mooiste sieraden van de kerk, in een nieuw barokaltaar (door architekt Jos. Vierin getekend en gedurende de laatste oorlog uitgevoerd), opgebouwd in de noorderkruisbeuk. De twee schilderijen van K. de Crayer bleven spijtig genoeg in Frankrijk. Het doek dat de Hemelvaart verbeeldt, hangt thans in het museum van Dijon in Bourgondië, het
andere, dat in vormschoonheid en compositie het eerste overtreft, bevindt zich in het museum van Grenoble. Van de hand van K. De Crayer zijn nog twee kleinere schilderijen bewaard. Ze stellen de Boodschap en de Visitatie voor. Mogelijks waren het zijluiken van de Hemelvaart. Ze werden onlangs hersteld, van nieuwe passende omlijstingen voorzien en geplaatst in de Lievevrouwkapel, de voormalige kapel van de deken. Daar vormen ze met een fraai geklede Lievevrouwbeeld (in 1727 gemaakt voor de kapel van de Paters Rekollecten te Kortrijk), een soort triptiek. Tekening van het geheel en uitvoering zijn het werk van de Kortrijkse kunstenaar P.P. Pauwels.
Na enkele tientallen jaren zou het hoogaltaar, met het schilderij van K. de Crayer door een ander vervangen worden, dat in 1721 door de bisschop van Brugge van Susteren gewijd werd. Ook dit altaar zou geen lang leven kennen! Met de snelle evolutie van de stijlen in die tijd, zocht men maar steeds naar vernieuwing. Het nieuw altaar, dat in het tweede kwart van de 18de eeuw werd opgebouwd, is in grote mate te danken aan kanunnik Karel-Frans de Meulenaere (1708-1777). Reeds zijn oom, kanunnik Pieter-Frans de Meulenaere (1665-1719) had zijn kerk mild begiftigd, o.m. met de nog bestaande koorlessenaar. Hij dateert van 1711 en verbeeldt een echte barokke arend, die een slang met zeven koppen in zijn klauwen houdt. Samen met de andere lessenaar, de grote engel in gegoten koper (een gift van Antoon Maelfaict), is die arend een sieraad van het huidig koor.
Karel de Meulenaere heeft het op zich genomen zijn kapittelkerk met een heerlijk laat-barokaltaar te versieren. Het werd bekostigd door de kerkfabriek. Doch de ontbrekende som voor ieder afgewerkt deel werd steeds door De Meulenaere aangevuld. Het altaar werd gans in marmer opgetrokken. Het werd geleverd door Hubert
| |
| |
8 Altaar van de apsis van de kooromgang met rechts ‘monument’ in aandenken aan kanunnik Pieter de Meulenaere. (3de kwart van de 18de eeuw). Bemerk een paar ‘leeuwen’ aan het gewelf. Daar zouden, volgens de legende, de ‘Gulden Sporen’ van 1302 gehangen hebben.
9 Tabernakeldeur van het hoogaltaar van Marc Lefebvre (omstreeks 1750).
Boreux van Dinant. Wellicht ook naar een plan door hem getekend. Naar de opinie van menig kunstkenner is dit altaar een van de mooiste barokaltaren van ons land. Het beroemde huis Lefebvre van Doornik (Marc en Jacques) zorgde voor het koper- en zilverwerk. Tekening en uitwerking van al de delen - zowel de medailles als de versiering - zijn van de hand van de fijn begaafde zilversmeden. Het geheel vormt het pronkstuk van het koor en van gans de kerk. De achterzijde werd jammer genoeg erg beschadigd door de luchtaanval van 1944. Een moderne Boreux zal hier prachtig werk te verrichten hebben. Voor dit heerlijk altaar deed kanunnik de Meulenaere een volledige altaaruitrusting maken, dit ook in het werkhuis Lefebvre van Doornik. Namelijk een altaarkruis, zeven altaarkandelaars, canonborden, een altaarlessenaar, twee cantorstokken. Die zilveren uitrusting werd aangezien als de schat van het kapittel en van Kortrijk. Het werd in de Franse Revolutie aangeslagen en openbaar verkocht. Een van de laatste kanunniken Adriaan Robette wist het aan te kopen. Toen nu met het herstel van de katholieke eredienst, de toenmalige bisschop van Gent en Brugge, Mgr. Fallot de Beaumont vaststelde dat de kanunniken van de kathedraal van Sint-Baafs, gedurende de Beloken Tijd het zilverwerk verkocht hadden, en toen hij vernam dat Kortrijk nog een prachtig stel bezat, deed hij een dringende oproep, ja richtte hij een bevel tot kanunnik Robette om het Kortrijkse zilverwerk, in het bijzonder de cantorstokken aan Gent af te staan. Kanunnik Robette wilde van een uiteenrukken van die kostbare altaaruitrusting niet weten. Petrus Goethals- | |
| |
Bethune, de broeder van de bekende Kortrijkse geschiedschrijver Jacques Goethals-Vercruysse, en de kerkmeester van de Sint-Maartenskerk raadde hem aan, hem alles (echt of fictief?) te verkopen en direct die koop te
sluiten. Naderhand zou hij hem een geantidateerd officieel verkoopstuk overhandigen. De kanunnik stemde toe, en schreef naar de Gentse bisschop, dat het door hem geëiste zilverwerk reeds verkocht was. Zo bleef die heerlijke altaaruitrusting te Kortrijk. Ze zou echter niet terugkeren naar de Lievevrouwkerk en het altaar, waarvoor ze gemaakt werd! In 1816 zou de weduwe P. Goethals-Bethune het uitlenen aan de Sint-Maartenskerk... waar het nog steeds te bewonderen valt. We durven hier toch de wens uiten, dat dit heerlijk stel, waarop het wapen staat van kanunnik De Meulenaere, de milde schenker, en dat de voltooiing uitmaakt van het zo kunstrijke hoogaltaar van O.-L.-Vrouwkerk, eens terug zijn oude plaats zal hernemen!
Kanunnik De Meulenaere wilde nog verder de kapittelkerk aan de nieuwe stijl aanpassen. In het 3de kwart van de 18de eeuw werd de kooromgang, bepaald de apsis met de aanpalende muren, met drie nieuwe altaren versierd. Ook de tussenruimten werden in die nieuwe versiering betrokken. De drie altaren, namelijk van het H. Kruis, links dit van Sint-Rochus en rechts dit van de H. Magdalena, werden in een meer academische stijl opgebouwd. Het marmerwerk werd wederom geleverd door H. Boreux, het koper- en zilverwerk door J. Lefebvre. Vooral het kruis van het H. Kruisaltaar getuigt voor de smaak en de kunde van de Doornikse meester. Het onderdeel van het altaar is een klassieke voorstelling van de Graflegging, en is van de hand van de Kortrijkse beeldhouwer P. van Réable (†1827). De afbeeldsels van de kanunniken R. Braye en Pieter de Meulenaere in wit marmer, werden gehouwen door Godecharle (†1835). Gans dit deel, vooral het altaar van de H. Rochus, werd onder de oorlog zeer beschadigd. Dit kunstwerk van omstreeks 1770 zal in zijn oorspronkelijke vorm hersteld worden.
En nog was de ijverige kanunnik niet voldaan over het gepresteerde werk. Hij droomde ervan gans de kerk een neo-klassiek uitzicht te geven. Zo werden vanaf 1760 de oude gotische pilasters van het koor en van de aanzet van de kooromgang alsook de bogen met een marmeren bekleding in de nieuwe stijl bedekt. Reeds werden in de kerk zelf de oude zuilen gereed gemaakt met bakstenen, om een dergelijke bekleding te ontvangen. Wellicht zou men mettertijd ook een nieuw gewelf onder het oud gebouwd hebben om zo aan gans de kerk een modern uitzicht te geven. Denk aan wat gebeurde met de oude gotische kerk van Floreffe! De Franse Revolutie zou echter de omvorming van de kerk stopzetten. Op 25 februari 1798 werd het eeuwenoude kapittel afgeschaft, de kerk en haar trezoren (voor zoveel ze niet te voren weggeborgen waren), alsook de vele eigendommen van het kapittel werden door de natie aangeslagen, en publiek verkocht. Kanunnik Robette wist de kerk terug te kopen voor de som van 905.000 frank. Gedurende de Beloken Tijd zouden de ex-kanunniken van O.-L.-Vrouw, die op één na, allen de beruchte eed van haat tegen het koningschap aflegden, zowel in hun kerk als in de Sint-Maartenskerk, de parochiale dienst waarnemen.
Met het Concordaat, wordt de oude kapittelkerk tot parochiekerk ingericht. De pastoor is terzelvertijd deken der kerstenheid (dit tot in 1872).
De oude kerk was in menig deel bouwvallig geworden. Verscheidene restauraties werden gedaan in de loop van de 19de eeuw. Spijtig genoeg ook slechte! O.m. die van de voorkerk. Men zie maar hoe de zuilen toegetakeld werden. Een goede herstelling is die van de gravenkapel ten tijde van deken F. Van de Putte, de bekende geschiedschrijver (1866-1872; alsdan werd hij pastoor-deken van Sint-Maartens).
Bij de aanvang werd een deel van de marmeren bekleding van de zuilen en bogen weggenomen. Het is de tijd van de neo-gotiek, die een hekel heeft aan de heidense kunst en alles in dezelfde stijl - de oorspronkelijke - wil heromscheppen. Toen men ook de apsis van het koor in haar oorspronkelijke stijl wilde herstellen, en de neo-classieke bogen wegnemen, werd van hogerhand het werk stilgelegd. De beruchte luchtaanval van 1944 heeft een groot deel van die overblijvende marmeren bekleding vernietigd en bij vele echte kunstenaars het verlangen doen rijzen, het koor volledig in zijn oorspronkelijke stijl te doen herstellen, zonder natuurlijk aan het overheerlijk barokaltaar te raken... Dezelfde luchtaanval heeft menig neo-gotiek altaar vernietigd of beschadigd. Geen ervan was in kunstopzicht merkwaardig. Jammer genoeg gingen de kunstige brandramen uit de Gravenkapel en uit de kooromgang verloren. Ze werden gemaakt door de neo-gotische echte kunstenaar J. Bethune. Gelukkig waren de moderne en beroemde brandvensters van Joep Nicolas op tijd uitgehaald en weggeborgen. In hun aan de kerk goed aangepaste tonaliteit, vormen ze zonder twijfel een van de merkwaardigheden van deze kerk. Menig interessant meubel en andere merkwaardigheid werden hier niet besproken. Het koper- en zilverwerk - een echt trezoor - wordt in het artikel van A. De Schrevel omstandig behandeld.
Ten slotte wijzen we nog op twee grote figuren - er zijn er meer! - die een tijdlang aan de Lievevrouwekerk gehecht waren, op de grote Vlaams dichter Guido Gezelle, die 17 jaar aldaar onderpastoor was (1872-1889) en op... Erasmus, de grote humanist, die in 1516 een prebende van de Kortrijks kapittelkerk wist te bekomen, doch die daar hij nooit resideerde, die prebende afstond aan Jan de Hondt, mits een pensioen van 130 gulden tot aan zijn dood.
jan de cuyper
|
|