een verstandig mens na herhaaldelijke lezing geen snars verstaat. Ik geloof in de scheppingsdrang van de kunstenaar, uit wie onbewust grote kunst geboren wordt. Want het komt er ten slotte op aan dat een schilder tot uitdrukking brengt datgene waartoe hij wordt aangedreven. Wat een verandering, wanneer men uit de duffe lucht der laboratoria in een landschap komt van de Vlaamse polders, zoals in de omgeving van Ter Doest, waar onze voorouders in de 13de eeuw die monumentale schuur hebben gebouwd, een meesterwerk van harmonische vormgeving! Wat een genot, wanneer men in onze tijd van buitenissigheden en morbiede sensaties plotseling de gezonde, vranke kunst ontmoet van Jacques Van Loock! Onvermijdelijk komt mij het vers van G. Gezelle te binnen:
O wilde en onvervalste pracht
der blommen langs de watergracht...
Hoe eerbaar, edel, schoon en fijn
kan toch een enkele blomme zijn.
G. Gezelle blijft onze grootste dichter. Zijn kunst is spontaan en zuiver, geboren uit innerlijke noodzaak. Men hoort de kristal-heldere zang van een bron. Hij behoort tot geen enkele school. Hij is zichzelf. Hij is van alle tijden. Men moet niet noodzakelijk schilderen volgens een bepaalde en gangbare formule om een waardevol schilder te zijn. In alle scholen en richtingen kan men echte kunst ontmoeten. Kunst is geen theorie maar praktische handeling. In zijn boek Verbeelding en Voorstelling wijst Dr. G.J. Hoogewerff er op, hoe juist in tijdperken van aanmerkelijke kunstbloei het aesthetisch inzicht niet zelden faalde en, voor de artistieke prestaties deerlijk onderdoende, het essentiële daarvan niet kon waarderen. Zowel de Griekse Kunst ten tijde van Periklès als de kunst der Middeleeuwen en de Hollandse schilderkunst uit de gouden eeuw ontstonden bij en ondanks een zeer gebrekkig aesthetisch inzicht. Ik houd van een schilder, die mij toespreekt en ontroert, waar kunde en bezieling in evenwicht blijven. De schuur van Lissewege is een symbool: vrucht van kunde, maar dooraderd van poëzie, eenvoudig en groots, klassiek door de juiste verhouding, momentaal te midden van het landschap met de brede verten.
Bij mijn bezoek aan Jacques Van Loock zag ik op zijn werktafel een map met allerhande ontwerpen voor boekomslagen en drukwerken. Hij is werkzaam bij de firma Desclée De Brouwer. Elk boek dat op de markt komt, gaat eerst door zijn handen: hij is ontwerper en tekenaar, illustrator, maquettist en kunstadviseur. Dit feit tekent de gehalte van een firma en pleit voor de psychologische en kommerciële speurzin van de leiding. Want in het leven zijn de mensen die het meest renderen degenen die best passen bij hun werk. Jacques Van Loock heeft niet veel tijd om te schilderen: hij doet het 's avonds en in zijn vrije uren. Gewoonlijk gebruikt hij geen doek: want het vergt tijd om een doek op het raam te spannen en voor te bereiden. Een stuk papier volstaat met wat uitgedunde olieverf en een borstel. Die liggen voor de hand. En waar is het model? De schilder hoeft niet ver te zoeken. Daar is Cecilia Van Treeck, zijn echtgenote, die ook schildert, zonder het ooit geleerd te hebben: voor een paar jaren hield zij bij Giroux te Brussel een tentoonstelling, die gunstig onthaald werd. Daar zijn vooral de kinders: zij stoeien rondom u, zij gichelen door het huis, zij strompelen langs de trap. Xavier, de oudste, met het ernstig voorhoofd, maar vooral de kleine meisjes, Cathérine, Thérèse, Françoise met de preutsche blik en het golvend haar. Jacques Van Loock heeft geen tijd om veel te experimenteren. Elk werk is de lyrische ontlading van een gevoel: een improvisatie. Wanneer hij in staat van begenadiging verkeert, gooit hij de kleuren op het papier. En in een oogwenk is het mirakel gebeurd. Daar verschijnen de kinders in alle denkbare poses: een symfonie van groen, rood, blauw, oker en grijs: een lied van blijheid, lentemuziek, een hymne aan het leven, aan het schoonste dat het leven ons biedt: het kind met de dromende ogen, waarin het mysterie ligt van de toekomst en het fascinerende van het onbekende: want elk kind is een raadsel: men
weet nooit wat eruit groeien zal.
Er ligt als zegen over, als gratie op,
Om 't mondje fonkelt zon, in d'ogen floerst er regen,
Een droom, als 't leven groot, bonst in den kinderkop,
En toch hangt stralend er een onschuld om geweven.
Weinig schilders wagen zich aan het kinderportret: het kleine gelaat heeft onbepaalde omtreklijnen, omfloerst door onbestemdheid, met haast onvatbare uitdrukking. De schilder mag niet vervallen in weekheid en er een pop of een suikergoed-artikel van maken. Maar wat een gedroomd motief voor een kunstenaar, om te peilen naar de kinderpsyche en een juweel te schenken van geraffineerde kleur, als het doek: ‘Cathérine op de groene fond’. Naast het kind zijn ook het stilleven en het landschap een bron van inspiratie, maar telkens wanneer zij werken als een vonk, die de ontroering opwekt en noopt tot schilderen. Ik denk aan Rik Wouters, die ook in zijn naaste omgeving zijn inspiratie vond, die steeds en opnieuw in een voortdurende exaltatie zijn vrouw Nel heeft geschilderd en die ook spelenderwijs met enkele borstelvegen een figuur of een landschap op het doek kon toveren. Ook bij hem het zelfde zonnig lied aan de blijheid van het leven. Die vergelijking doet de vraag oprijzen: tot welke school behoort Van Loock? Geboren te Le Havre in 1918 was hij leerling van Counhaye in Terkameren. Hij is verwant met degenen die Paul Hasaerts de animisten heeft geheten. Ook bij dezen vindt men kleur, gevoel, blijheid, spontaneiteit. En ook bij Albert Van Dyck was het kinderportret het geliefkoosde thema. Jacques Van Loock behoort tot geen enkele school: hij is de vertegenwoordiger van het echte, het authentieke, het onvervalste, het oprechte in de kunst. En volstaat dit niet om in de toekomst stand te houden tegenover het akademisme en het manierisme van sommige modernisten? Het verwondert mij niet dat hij verklaarde bijzonder te houden van Velazquez en Goya: daar vinden wij, doch met de suprematie van de allergrootste meesters, de uitdrukking van de meest authentieke kunst in de eenvoudigste vorm. Spaarzaamheid van middelen is steeds het kenmerk van het ware schildersinstinkt, doch is ook immer de vrucht van strijd en inspanning. Beheersing van de vorm is
onontbeerlijk voor wie haast instinktmatig, op goed geluk af zijn kleuren op het doek werpt. Hier is geen peuterwerk maar brede faktuur. Met trefzekerheid wordt het gekleurde vlak in lyrische arabesken gesloten. Want elk doek weerstaat aan de ontleding. Het ene kleur is afgewogen tegen het