West-Vlaanderen. Jaargang 7
(1958)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdFred GermonprezWe ontmoetten mekaar eerder toevallig. En waar de traditie wil dat schrijvers onderling veelal een zedig stilzwijgen over hun werk in acht nemen, heeft Germonprez het steeds en bij voorkeur over eigen produktie. Hij spreekt met hartstocht, met liefde, en bij herhaling over ‘zijn’ werk. Met een variante op Lodewijk Van Deyssel: Fred Germonprez houdt van ‘zijn’ proza, en is in zo 'n mate met eigen mogelijkheden ingenomen dat hij, menselijkerwijze gesproken, bescheidenheid mist. Hij is niet wat men heet: een nederig auteur, iemand die in stilte verhoopt dat ànderen over z'n werk zouden praten en schrijven. Neen, Fred Germonprez is het type van de rondborstige letterkundige met het hart op de hand waarvan Emmanuel de Bom, doelend op zichzelf, in een sprankelende causerie, gewaagde; ‘Wanneer we mekaar ontmoeten, spreek dan toch over “mijn” werk!’ Germonprez is van een direkte én aanminnige opdringerigheid! Maar geen schrijver t'onzent in 't Westland bezit die bewonderenswaardige oprechtheid als de auteur van Iseland, Iseland dat hij niet nalaten kan, telkens en nog, de vraag te stellen: ‘U leest toch m'n werk, dat goed is, nietwaar?’ We kennen weinig letterkundigen die het ‘schrijven’ zohartstochtelijk genegen zijn als Fred Germonprez, de dure eed zwerend dat z'n volgende boek nog béter zal zijn en nog méér de mens in de kunstenaar Germonprez waardig. En we denken aan Papini, de geweldenaar Gods, die enkele dagen vóór z'n afsterven, in een gemoedelijk gesprek, verklaarde: ‘Geen beter werk dan het mijne, ware het niet dat zoveel anderen óók schrijven...’
Wanneer men de studie verzaakt om te ‘schrijven’, of in de joernalistiek z'n aangeboren schrijversdrift bot te vieren, wil zulks nog niet zeggen dat men een van nature bevoorrechte zou zijn. Wél dat de persoon in kwestie produceren zal, ook al werd hij in de Sahara verplaatst en moet het woestijnzand het ontgelden. Want een eigen-geaard type in ons Vlaams letterwereldje is Fred Germonprez ongetwijfeld. Precies omdat hij, sedert het verschijnen van het zeer degelijk verhaal Iseland, Iseland... (1951), voldingend bewees dat de stof in hem ‘zit’, geldt hij, alvast binnen het Westland, als één der auteurs die ons met het boek-van-het-jaar kunnen verrassen! Hoe langer hoe meer staalt zich in ons de zekerheid: Fred Germonprez is een zeldzaam-wààrachtige schrijversnatuur die haar hoogtepunt nog lang niet bereikt heeft. Wie de beste verhalen van deze auteur las, zal volgaarne onze mening bijtreden.
Ten jare 1954 verscheen de, alvast voor een groot gedeelte, autobiografische roman Mensen in de schaduw. In een grondige bespreking lazen we dat in dit stevige verhaal veeleer de joernalist aan bod was, en dit proza in veel mindere mate het produkt kon zijn van een ‘schrijver’. We hebben zopas Mensen in de schaduw herlezen. De roman - we vermoeden veel meer om de boeiende inhoud dan uit hoofde van de litteraire kwaliteiten - kende een bijval in binnen- en buitenland, die ieder konfrater in de literatuur Fred Germonprez mag benijden. Het boek werd tevens, met veel sukses, voor het toneel bewerkt. Zou het wààr zijn dat Mensen in de schaduw alleen maar joernalistiek van het beste soort zou zijn? Met dergelijke konkluzie doen we Germonprez onrecht aan. En komen we op een glibberig zij-pad terecht, in acht genomen dat er nog steeds geen - tenzij strikt-individuele en erg aanvechtbare - normen bestaan die een verhaal, al dan niet, tot de ‘literatuur’ of de schone letteren verheffen. Zijn Verschaeve's essays niet in overdreven mate ‘litterair’? Doet Fred Germonprez in z'n roman Mensen in de schaduw te weinig aan literatuur? Waarom wordt | |
[pagina 249]
| |
Trouwen van Gerard Walschap geroemd als een letterkundig epos? Is er een grotere afstand denkbaar tussen de prachtige novelle Petruskens Einde van F.V. Toussaint van Boelaere en hoger geciteerde roman van Walschap? Welke van de twee verhalen is het meest ‘litterair’? Wie zal dit bepalen, vastleggen? Doet het de allure, het taalbezit, de ontleding, of het ‘gewoon’ weergeven van de ‘dingen’? Indien het dit laatste is, dan is Mensen in de schaduw een litterair werk met standing, geschreven door de joernalist-letterkundige Fred Germonprez. Want deze laatste is ongetwijfeld een geboren joernalist. Maar het zijn twee totaal verschillende bedrijven, dit van de ‘letterkundige’, en van de joernalist. Beiden echter: schrijven. Al moet het wel nauwelijks gezegd dat het bedrijf van de litterator heel wat meer eisen stelt, dus moeilijker is, omdat alleen een woord- en bezield-kunstenaar toegang krijgt tot het nog altijd beperkte regnum der fraaie letteren. Het heet dat men ‘schrijver’ geboren wordt. Dat men het îs, of niét is. Dat men het niet worden kan, als men het niet is. Het wil zeggen dat de befaamde spreuke uit de oudheid ‘nascuntur poetae, fiunt oratores’ (men wordt dichter geboren, maar men kan het tot redenaar brengen), nog altijd van kracht blijft. Maar anderzijds vergt het zaadje, dat eenmaal een boom moet worden, bestendige verzorging. Fred Germonprez is een knap joernalist. Is hij evenwel een even begaafd auteur? Bezit hij kennis genoeg, gedachten en ideeën in voldoende mate? Kan hij een volledig leven aan? Indien ja, dan zou, in den vreemde, iemand met de aanleg en de werkkracht van een Fred Germonprez, als ‘schrijver’ geen kommer kennen, in tegenstelling tot ons land met klein taalgebied (= verspreiding), alwaar het een auteur onmogelijk is ‘schrijvend’ het hoofd te bieden aan de materiële noden van iedere dag. Vandaar dat het onze overtuiging is dat Germonprez méér vermag dan hij, tot-nog-toe, in vrij moeilijke omstandigheden, vermocht. Ten slotte: dat het in hem ‘zit’, en hij in hoofdzaak over ‘tijd’ zou moeten beschikken om nog voortreffelijk werk te publiceren, getuige het feit dat hij een paar zéér goede boeken op z'n aktief heeft, het lezen overwaard, en die uit het brein en het gemoed komen van iemand met een ontegensprekelijke gave en bewonderenswaardige overgave. Een uitspraak die o.i. niet onverdeeld op rekening van zogenaamd begaafde, of tijdelijk (geforceerde) opgang makende auteurs kan gezegd worden.
Blijven we enkele ogenblikken stil staan bij de roman Mensen in de schaduw. Toen we, voor het laatst, een paar jaar geleden nu, Germonprez ontmoetten, en hij het al dadelijk over eigen werk had, was z'n spontane uitroep: ‘Dit werk zou nooit door iemand anders kunnen geschreven worden’. Dergelijke uitspraak heeft een reukje, en toch was z'n reaktie de juiste. Want Germonprez schreef dit boek allerminst tot eigen genoegdoening, maar voor anderen: de teringlijders. In dit verhaal nu, in de ik-vorm, laat de auteur een zekere Jan Robbers, visser, z'n perikelen verhalen van een verblijf in een sanatorium. Z'n leven staat op het spel. Alleen een uiterst gewaagd heelkundig ingrijpen kan hem redden. De zieke - iedere zieke - houdt aan z'n leven, hoe beklagenswaardig z'n toestand ook is. Een bedevaart naar Lourdes sterkt in hoge mate de liefde-tot-het-leven. Hij zal dan ook, ongeacht de zekerheid betreffend een al dan niet welslagen, de operatie doorstaan. Zoals een Felix Timmermans, na een zware ziekte, een hymne het leven ter ere aanhief, gaat de teringlijder, als een nieuw mens, de toekomst in. Het is een goed, tevens een goeddoend boek. En waarin de joernalist Fred Germonprez de letterkundige terdege ter hulp kwam om in een vlotte, vaak praegnante stijl de angstpsychose, als realiteit, te beschrijven. Een onderwerp dat, bij ons weten, in de Vlaamse letterkunde, nog niet à fond, zoals Germonprez het vermocht, werd uitgediept. Nu komt evenwel de litteraire norm aan de beurt. Indien we ons moeten verlaten op hetgeen de litteraire technici of de finesse-critici over Mensen in de schaduw verklaren, dan is dit werk een knappe joernalistieke reportage. Meer niet. Toen de ouwe Sainte-Beuve, wiens critische Causeries du Lundi nog steeds een unicum is, het werk van Victor Hugo onder de loupe nam, luidde de slotzin: ‘Il parle bien...’ We menen te weten dat vele onzer auteurs zich gelukkig zouden wanen indien van hen hetzelfde mocht gezegd worden. Heeft Vermeylen zich destijds geschaamd om de stugge Sainte-Beuve na te praten toen hij Komen en gaan van Maurits Roelants besprak? En we herinneren ons dat deze laatste zich met de uitspraak van Vermeylen ten zeerste gevleid heette. Op onze beurt kunnen we, zonder enige schroom voor overdrijving, bevestigen: Mensen in de schaduw is een uitmuntend verhaal. De inhoud boeide ons in hoge mate. Germonprez praatte met overtuiging. En toch had de auteur het niet gemakkelijk om z'n roman als litterair gewrocht te doen aanvaarden. Eigenlijk was het té goed om het te verwerpen; anderzijds niet degelijk genoeg - aldus de finesse-critici - om het een ‘litterair’ produkt te betitelen. En al is het juist dat kritiek als zodanig steeds subjektief is, dan zijn we zo royaal te verklaren dat Mensen in de schaduw de literatuur volkomen waardig is.
Fred Germonprez verwierf méér roem met z'n historische verhalen. Waarover de meningen nogal vrij uiteenlopend zijn. En waarbij de onze niet zonder meer een luidruchtige is, al maken we dadelijk uitzondering voor de reeds geciteerde vissersroman Iseland, Iseland... die ongetwijfeld Germonprez' beste prestatie is, en zulks tot op vandaag bleef. De historische roman. Afgezien van het nuttige en leerzame welke een geschiedkundig verhaal inhoudt, voegen we onze bescheiden stem bij degenen die van oordeel zijn dat de plaag(?) van het opdissen van het geromanceerd beeld in onze letterkunde bezwaarlijk enige reden aan de hand doet om ons te verheugen. Autentieke artisten als een Walschap, een Roelants, een Zielens, een Matthijs, een Duribreux, en we citeren hier graag een auteur met ongewone toekomstmogelijkheden, nl. Ivo Michiels, voelen zich allerminst verplicht of geneigd hun toevlucht te nemen tot het historisch verhaal. Wanneer we een lijstje moesten opmaken van de vele titels in dit, naar het heet, dankbaar en graag beoefend genre, dat in het verleden, en zulks tot vóór enkele jaren, een uitgebreid lezerspubliek kende, treden we thans Jos. de Haes bij waar hij schrijft dat de belangstelling voor de geschiedkundige roman haar hoogtepunt voorbij is. Voorzeker: niemand denkt er aan een auteur te dikteren wàt hij schrijven moet, terwijl anderzijds geen mens de romancier verhinderen kan of zal het histo- | |
[pagina 250]
| |
risch beeld in de ‘aktualiteit’ te plaatsen. Steeds voor zover hij dit laatste vermag. Want het komt ons voor dat de moeilijkheden om met een wérkelijk geslaagd geschiedkundig verhaal voor de pinnen te komen, een beetje onderschat worden. Er is de tijdeigen atmosfeer waarin de auteur zich moet thuis-voelen, ook de karaktergetrouwe uitbeelding enerzijds en het oproepen van het autentieke tijds-dekor anderzijds. Maar er is vooràl de eeuwige mens die aan geen tijd gebonden is. Weinigen zullen er trouwens in slagen een super-werk te schrijven als August Vermeylen het vermocht niet De wandelende Jood. Maar Vermeylen zou ons, tijdens een interview op 4-4-42, nadrukkelijk verklaren: ‘Ik her-schreef géén historie. Niet eens een vertelsel of legende uit de verleden tijd. Ahasverus is een mens. Hij gaat gekleed zoals gij en ik. Hij kan z'n pijp roken. Of een sigaret. Een gueuze-lambik drinken. Als het hem lust kan hij de schouwburg bezoeken of een bioskoopvertoning bijwonen. Men her-schrijft geen geschiedenis, omdat we het verre verleden alleen kunnen vermoeden, niet betasten, niet her-leven.’ Ziedaar een o.i. serieuze en alleszins overwegingswaardige wenk aan het adres onzer steeds talrijk wordende prozaïsten die de beschermende lading van het historisch kader onontbeerlijk achten om zich als zelfstandig (= oorspronkelijk) schrijver te handhaven. Wie tekort schiet aan persoonlijke inspiratie, heeft nog altijd een kans via het geromanceerde beeld uit de geschiedenis. Al bedoelen we daarmee allerminst dat auteurs die met voorliefde naar de historie grijpen, daardoor hun machteloosheid om een eigen wereld te scheppen of te ontdekken, zouden bekennen. Neen, de geschiedkundige roman is geenszins een minderwaardig genre. We kunnen, in onze literatuur naar enkele uitermate geslaagde, door de historiek geïnspireerde verhalen verwijzen. En daar nu ook het beste werk van Fred Germonprez de vrucht zou zijn van het doorpluizen van oude folianten en geschiedkundige dokumenten, willen we even bij het drietal romans stil houden, nl. Iseland, Iseland... (1950), De Moerduivels (1952) en Kaper Jan Bart (1956). Vooraf de inhoud van geciteerde romans. Iseland, Iseland... Midden z'n volkje van alle slag, in de IJslandhoek, leeft en labeurt de doodarme maar edele priesterfiguur, pastoor Zoete. De geestelijke heeft het niet gemakkelijk om z'n ruige parochianen, veelal uitsluitend tuk op materiële voordelen, een beetje ‘ziel’ in te prenten. Lastige klanten zijn Laverge, de douane-inspekteur en de beruchte Kilo, die verbitterd om alles en nog wat, in het smokkelen z'n heil zoekt, doch uiteindelijk, ingevolge een paar mokerslagen, tot inkeer komt. Daarrond leven de IJslandvaarders met hun gezinnen, waarop de zorg om het dagelijks brood steeds zwaarder drukt. In 1952 verscheen De Moerduivels. Michiel, de dijkenbouwer, heeft de moerduivels, een samenraapsel van fielten en rapaille dat asylrecht verwierf in de Moeren, weten te winnen voor medewerking ter droogmaking van het moeras, naar het gedurfd plan van Coeberger, eerste bouwkundige aan het Hof van Albrecht en Isabella. De natuurelementen, mitsgaders betaalde misdadigershanden en op de koop toe verraad, willen de droogmaking verijdelen. Ten koste van ongewone inspanningen wordt het Moerenland gewonnen op de zee. Kaper Jan Bart (1956) wil het geromanceerd levensverhaal zijn van de grootste zeeheld uit de 17de eeuw. Zo vermetel én bewonderenswaardig was het optreden van deze simpele jongen uit Duinkerken, zoon van een Vlaamse zeeschuimer, maar anderzijds was z'n strijd zo heroïsch, dat Koning Lodewijk XIV de Vlaming in de Franse adelstand verhief, een uniek feit in l'Histoire de la France.Ga naar voetnoot1
Het drietal geschiedkundige romans - evenals Mensen in de schaduw - hebben voorgoed de aandacht op de ‘letterkundige’ Fred Germonprez gevestigd. Met z'n uitgesponnen verhaal Iseland, Iseland..., - dat tussen haakjes gezegd gerust in onze tijd kan geplaatst worden, zó precies komen de feiten tot hun recht - bewees hij de goede kadans te hebben gevonden. Ook een eigen stramien, en - alvast in deze, z'n beste roman - een eigen stijl. Hoe verdienstelijk de historische uitbeeldingen ook zijn, toch zal de lezer van Germonprez' laatste werken met ons betreuren dat Kaper Jan Bart de eenvoud en de juistheid in de formulering mist, hoedanigheid die Iseland, Iseland... zo 'n goede pers schonk. Indien het waar is dat Germonprez, met dit laatste boek baan brak in de literatuur, dan was De Moerduivels in zekere mate een ontgoocheling en schoot z'n o.i. wezenlijk talent tekort in Kaper Jan Bart. Een uitspraak die we formeel voordragen en waarbij de kritikus met geen verzachtende omstandigheden mag rekening houden. We citeerden reeds hoger Gerard Walschap. O.i. heeft géén schrijver in dit land aangetoond ‘hoe’ er moet geschre-ven worden, als Walschap. Niet alleen bezit hij de volmaaktheid in het ‘zeggen’ van de dingen, doch Walschap bewijst evenzeer dat het geringste feitje of de kleinste handeling, waardevol is. En dan ook recht heeft op een fatsoenlijke formulering. Dergelijke kwaliteiten zijn in hoge mate aanwezig in Iseland, Iseland..., hetgeen Germonprez allerminst volhield in De Moerduivels, en in mindere mate in Kaper Jan Bart. We menen het van belang onze bewijsvoering met een paar kleine citaties te moeten illustreren. En achten zulks het best uit de roman Kaper Jan Bart, Fred Germonprez' laatstverschenen boek. Op blz. 65 maken we kennis met de jeugdige Peter Tavernier. De auteur geeft volgende blitzfoto van de opgeschoten knaap: ‘Hij is de waardige zoon van een gesneuveld kaper. Hij kent nimmer een verzwakking, ook niet als de wind hoger gaat lopen en de golven in aanzwellende stuwing voortgejaagd door een nijdige orkaan, de “Royale” dronken over de branding slingeren. De zee zien in haar loeiend geweld trekt hem onweerstaanbaar aan. Ze betekent de geheimzinnige macht, waartegen hij zich weerloos weet, maar waarvan hij met ontzag houdt. Woeste stormen als ongenadige gevechten ontredderen hem niet en als de ouderen hem om zijn kranigheid loven, zou hij kunnen wenen van tevredenheid en trots. Hij aapt hun laverende, wiegende gang na en houdt gewichtig de handen achter de rug | |
[pagina 251]
| |
gesloten als de oude Vermeire. Vloeken kan hij ook en grove woorden spreken, die hij nog niet volledig begrijpt. Het mooist wordt het nochtans bij de thuiskomst. Dan zoekt hij de kameraadjes op en vertelt over alles wat hij beleven mag. Bij zijn laatste thuiskomst had hij twee vingers, in een gevecht van een vijand afgehouwen, netjes in een doek gewikkeld en ze aan zijn vriendjes laten zien. Heerlijk hoe ze verschrikt griezelden, - dat deed ik zelf, loog hij, met één rake slag.’ Men herleze het citaat: mank, on-echt, kunstmatig, opgeschroefd, ge-zocht. En toch is het een levendig tafereel dat echter ‘hechtheid’ mist, en waarbij het ‘natuurlijk-ruw’ beeld ‘onnatuurlijk-ruw’ wordt. In Kaper Jan Bart zijn dergelijke beelden nogal aan de beurt. Jammer. En wanneer op blz. 96 een nieuw hoofdstuk als volgt wordt ingezet: ‘In de tijdwisseling van onze vreugden als droefenissen vloeit het leven verder met ongestoorde regelmaat van ebbe en vloed’, dan betreuren wij het oprecht dat de auteur z'n toevlucht zoekt in het onjuiste en kreupele woord dat vaak smaakloos uitvalt. Volgende Bruegeliaanse scène zou, met een heel kleine dosis relief en zin voor evenwicht, een schitterend staaltje van werkelijke schrijfkunst geworden zijn. De lezer oordele: ‘Strijdmuziek van bazuinblazers en trommelaars stemt de menigte nog heldhaftiger. Dronken van vaderlandsliefde dansen de vrouwen een wilde rondedans met hoog opwaaierige rokken die de lange, witte broeken laten zien. Enkelen vallen languit neer en kruipen vloekend recht om opnieuw in dolle stoet verder mee te hompelen. Achter de raampjes van de deftige huizen kijken de moeders met angstige blik naar het gedoe van de meisjes, die zich zonder schroom aan hun lief vastzuigen en ze schudden meewarig het hoofd om zoveel lichtzinnigheid. Hun tijd is voorbij dat ze de zonde des vleses wisten te waarderen, en ze zuchten omdat in deze verdorven wereld de maagdelijkheid ontwaard is en weinig op prijs wordt gesteld.’ (blz. 132) Zoals hoger: een sterke inzet, maar een zeer mank slot. Of er geen voortreffelijke passages in Kaper Jan Bart voorkomen? Heel zeker, want de blzn. 41-52, 189-192 en 208-218 bewijzen andermaal Germonprez' ontegensprekelijke kunde. Het toeval was ons gunstig, omdat Kaper Jan Bart, zijnde Fred Germonprez' laatste roman, ons een extra-kans aan de hand deed om diens mogelijkheden te doseren. Die niet gering zijn, maar ons evenmin toelaten vooralsnog ‘klaar’ te zien in de kunstenaar die ons boeit. Want Fred Germonprez die zich met de zeer sterke aanloop, of Iseland, Iseland... in de kijker had geplaatst, heeft ons naderhand wel een beetje ontgoocheld. Al willen we, op grond van de ontegensprekelijke kapaciteiten die Germonprez bezit, aanvaarden dat de auteur in een nabije toekomst definitief werk kan schenken.
Besluitend moeten we nog een paar woorden zeggen over Germonprez' vizie op het vissersvolk dat hem bovenmate lief is, een vizie die overigens gezond en nuchter is, doch niet zo oerkrachtig geformuleerd als die andere auteur-van-de-zee het vermag, met name Gaston Duribreux. Om de hele Germonprez, volwaardige zoon-van-het-noordzeestrand, door-en-door te kennen, moeten we ook z'n oudste werk onze belangstelling gunnen. Dat zeker niet zonder verdienste is. We citeren in volgorde van verschijnen: Kinderen van de zee, 1938; Wij leven, 1939; Volk uit de Westhoek, 1941; Dat dwaze hart, 1942; Jan Bart sterft, 1943; Ik wil leven, 1944. Dat Fred Germonprez' belangstelling zich niet beperkt tot het zee- en vissersleven, raden we uit het regionaal-getinte verhaal Volk uit de Westhoek, uit geciteerde titels verreweg z'n beste litteraire vrucht. Hier is de schrijver in z'n nopjes, in een vlotte stijl, de perikelen oproepend van de alkoholsmokkelaars, waardoor dit boekje, twintig jaar geleden gepubliceerd, nog ten zeerste leesbaar is. Niemand minder dan Anton van de Velde zou overigens getuigen: ‘Dit kleine, pretentieloze boek is een eerlijk, deugdlijk “document humain”, en al past het niet op één der geijkte leesten van de georganiseerde literatuur, het is goed gegeschreven, goed leesbaar en dus, als verpozing, een aanbeveling waard.’ Kinderen van de zee is, als debuut, hoop en al een goedbedoelde poging, maar de novelle Wij Leven..., achteraf in bijwerking verschenen onder titel Ik wil leven, is een knap stuk proza dat ook thans nog onze aandacht gaande maakt. Eigenlijk een soort dagboek, overvol van korte, nerveuze zinnetjes, of... naar het destijds ophefmakend Walschap-recept. Een boekje echter dat een geboren schrijver verraadt. In nagenoeg al die werkjes is het kind-van-de-zee aan het woord. Neen, hij bespeelt nog niet al de toetsen van het orgel zoals een Gaston Duribreux; z'n akkoord is lichter, doch het beluisteren overwaard. Aldus Fred Germonprez. Een aarzelend en toch niet onverdienstelijk debutant, die van meet af aan kleur bekent: de zee, het volk van het strand, de vissers. En al ligt het er duimendik op dat hij het, in den beginne, niet gemakkelijk had om te zeggen wat binnen-in hem leeft, toch leunen z'n eerste werkjes, naar de inhoud, bij z'n jongste, ook z'n beste werk aan. Als een hoogvlieger liet hij zich geenszins kennen, in acht genomen dat z'n oudste publikaties moeten aanvaard worden als hartstochtelijke getuigenissen van z'n liefde, de vergeten en vaak verwaarloosde Westhoek ter ere. Thans behoort Fred Germonprez tot de geroepenen. We verheugen er ons om. Hij is een verteller van het goede soort, beschikt over een eigen stramien, terwijl we van nu voort aan van de auteur mogen verwachten dat hij, in navolging van het reeds bij herhaling geciteerde verhaal Iseland, Iseland..., z'n lezer verplicht het oor te lenen aan z'n stem. De door hem opgeroepen figuren hebben een plaats in onze herinneringen. En deze vaststelling op rekening van de op-en-top Westvlaamse letterkundige die Fred Germonprez is, is zeker geen geringe lof. Louis Sourie Bio-bibliografie |
|