| |
| |
| |
Expo 58 Guide bleu voor de toekomst
Een wereld in miniatuur
Lucht, licht, water, ruimte! Een euforie van kleurkontrasten en waaghalzerijen in spanbeton! Monumentale hulde aan de scheppende geest van de mens, aan Roosevelt, Einstein, Marx, Freud, Picasso, Le Corbusier, aan alle ontwerpers van onze toekomst, die een wereld blijkt te worden in het teken van wetenschap en techniek, als een tweede schepping naast de andere, de natuurlijke van wie wij hoe langer hoe meer dreigen te vervreemden. Een technische wereld, die wij graag maar nog onwennig zoeken in ons op te nemen als die moderne groot-architectuur, die hier triomfeert en die er tans ook, als de andere plastische kunsten in geslaagd is haar eigen Verfremdungseffekt op te dringen: kabeldaken, stalen portieken, betonnen arabesken, schijnbaar bevrijd van de zwaartekracht en van het stroef-funktionele en soms van een grillige poëzie die aan de mobile's van Calder doet denken, maar in het groot.
Op 200 hectaren biedt de Expo 58 een wereld in miniatuur. Beurtelings groots van opzet, feëeriek als een grootwarenhuis, fantastisch als een gehalveerde spoetnik of een stel automatische handen, dan weer verleidelijk als al die nationale spijskaarten, vol kaviaar, vodka, schaschlick's, hot-dogs en vreemde specerijen. En toch zijn de honderdduizenden bezoekers hier niet als gewone toeristen, die luilekker van de dag en de bezienswaardigheden genieten. Eenieder schijnt hier iets te zoeken, zodra hij hier een tijdje rondloopt. Het wordt een verkenningstocht, op zoek naar onze tijd, onze wereld, onszelf. Iedereen is door de jachtige evolutie, de politieke, sociale en morele tegenstellingen van onze tijd uit het evenwicht geraakt. Niemand koestert nog het beate vertrouwen dat technische vooruitgang en menselijke welvaart voor onze tijd synoniemen zijn. Maar zijn deze bezoekers zelf wel tijdgenoten? Liggen er geen generaties afstand, geen eeuwen verschil tussen diegenen die met hun tijd meekunnen en diegenen die zich goedschiks, kwaadschiks aan alles wennen, tussen diegenen, die liefst het Atomium op en neer liften en zich rond de giganteske rupsbaan en het Circarama verdringen en die anderen die zich thuis voelen in al die machinistische perspektieven?
Boven dit alles verheft zich de aluminiumsfinx, het Atomium, een elementair metaalatoom, 200 miljard maal vergroot! Symbool van 's mensen technische beheersing van de materie in totaal van onze normale gewaarwordingen bevrijde wetenschappelijke voorstellingsstrukturen! Symbool ook van het labiele evenwicht tussen het technisch kunnen en de morele ontoereikendheid van onze tijd. Bevreemdend vooral! Hetzij men zich onderaan door het speelse gevaarte verpletterd voelt, hetzij men zich in de bovenste bol nietig klein met zijnsgelijken op de begane grond vergelijkt... Zo verzinnebeeldt het Atomium vooral die vervreemding, waaraan wij, mensen, in de door onszelf geschapen wereld beginnen te lijden.
| |
Homo faber
Zonder twijfel is deze wereldtentoonstelling een topprestatie van de Homo Faber 1958. De twintigste eeuw noemt zich trouwens niet ongaarne de eeuw van de elektronica, de cybernetica en de atoomfysica.
Het is de electriciteit en tijdens de laatste decennia vooral de electronica die ons hedendaags wereldbeeld het grondigst gewijzigd heeft. Hoe ingewikkeld zijn de eenvoudigste dingen die wij voortdurend gebruiken! Wat is electriciteit? Zij doordringt alles, de wereld, de natuur en het leven. Toch kan de wetenschap niet bepalen wat zij is, alleen hoe zij kan opgewekt worden. Vroeger dacht men dat zij een fluïdium was, of een middenstof of een eigenschap van de ether - alles verkeerd! Ofschoon electriciteit zich in veel andere energievormen laat metamorfozeren, toch is zij een onherleidbare natuurkracht. De meeste fysici zijn sceptisch of men wel ooit tot de ware wezenheid ervan zal doordringen. Bertrand Russell, de Nobelprijs bepaalt die onwetendheid aldus: ‘Electriciteit is geen ding, zoals St. Paul's Cathedral; zij is alleen een manier waarop de dingen zich gedragen. Wanneer wij vastgesteld hebben hoe de dingen zich gedragen, wanneer zij electrisch geladen zijn, dan hebben wij alles gezegd wat er te zeggen valt.’ Over electriciteit, electronen en kernsplitsingen spreken zelfs de geleerden als blinden over
| |
| |
kleuren; even weinig kunnen zij op dit terrein hun inbeelding aan de werkelijkheid toetsen. Wat wij wel kunnen controleren zijn de meetapparaten. Zo kunnen wij de electriciteit in hoeveelheden, stroomsterkten en weerstanden uitdrukken. Onze kennis blijft dus beperkt tot het meten van krachtverhoudingen en de uitdrukking ervan in wiskundige formules. De meetinstrumenten en de formules duiden weliswaar op bestaande eigenschappen maar onze kennis daaromtrent blijft relatief en afhankelijk van andere vergelijkingen. ‘Das Reale wird immer unkennbar bleiben’ had Freud op zijn terrein voorspeld. Ook dit ultiem-reële ontsnapt aan de fysicus. Ook de wezenheid van magnetisme en zwaartekracht is in het duister gebleven.
Ook voor de vitale funkties van het zenuwstelsel levert de bio-electriciteit de nodige energie en niet, zoals men vroeger had gedacht, de zuurstofwisseling. Tot de modernste vertakkingen van de biologie behoort nu de bio-electrogenese, de leer over het ontstaan van de vitale electriciteit. Geheel ons lichaam is een uiterst complex electrisch apparaat. Er is zelfs gebleken dat veel vernuftige vondsten van de cybernetica alleen een reproductie waren van verschijnselen in het zenuwstelsel. Even weinig als de electronische detector in cybernetische apparaten reageert ons zenuwstelsel onmiddellijk. De zintuigelijke prikkel wordt eerst langs een electrische zenuwstroom naar de zenuwknopen van de hersenschors overgebracht en pas nu wordt de electrische prikkel in een fysiologische sensatie omgezet. De spontane refleksbewegingen zijn in werkelijkheid een feed-back, een ‘reactieve zelfregeling’. Ook het zenuwstelsel bezit in de zenuwknopen, de gauglion's een soort zijcircuit. Ook bij de mens is er een centraal orgaan voor de programmering van het geheel: de thalamus, een bepaald deel van de hersenschors.
Het jaar 1897 bracht de ontdekking van het electron en betekent dan ook een totale kentering in de opvattingen omtrent de beheersing van de energie. Het grootste nut van de electronen bestaat in hun traagheidsloze snelheid. Hier heeft de wet der traagheid, naar menselijke maatstaf gemeten, geen zin meer. Dit verklaart de mirakuleuze mogelijkheden van de electronica. Indien men er kon in slagen een mechanische beweging of een andere vorm van energie, hoe miniem ook, door energietransport of electronisch niveau over te brengen dan zou ook de techniek een totaal nieuwe dimensie veroverd hebben. Dan zou ook de voorstellingswereld van de naïeve mens nog een eeuw verder gescheiden zijn van de technische wereld in wording. Want indien een opdracht nu met ogenblikkelijke snelheid, door telecommunicatie zelfs op grote afstand en zelfs met enorme krachtversterking uitvoerbaar bleek, kon ook de contrôle van deze opdracht electronisch gebeuren door servo-mechanismen en robotapparaten. De droom was nabij dat de moderne technologie de mens in zijn zintuigen en refleksen zou vervangen.
In de voortschrijdende techniek was de inschakeling van electronische controle-apparaten dikwijls een dringende noodzakelijkheid. De menselijke fysiologie is vroeger uitgeput dan het menselijk vernuft. Tijd en ruimte heeft de mens overwonnen, energie heeft hij uit de materie vrijgemaakt maar de meeste nieuwe uitvindingen zijn een getuigenis van de broosheid van ons weerstandsvermogen, de kwetsbaarheid van ons gestel en de weerstand van de natuurlijke, aan de mens gestelde beperkingen. Zonder elektronische rekenbreinen maar vooral zonder totaal mechanische telegeleiding zou de behandeling van radio-actief materiaal in de atoomfysica nooit mogelijk geweest zijn.
De kennis omtrent de automaten werd in de laatste jaren zeer systematisch uitgediept. Dit gaf aanleiding tot de cybernetica, die op haar beurt de volautomatizering van grote bedrijven heeft mogelijk gemaakt.
Norbert Wiener, de ontwerper van deze nieuwe wetenschap, dacht zelfs de naam ervan uitgevonden te hebben maar niemand minder dan Plato was hem vóór geweest. In de Gorgias staat: ‘Cybernetica, stuurmanskunst, redt de zielen, de lichamen en de zaken... maar zij is bescheiden en schopt geen herrie.’ Zal dit ook gezegd worden over deze uiterst doorgedreven technologie, die ook totaal nieuwe sociale problemen in het leven riep? Het voorwerp van deze cybernetica is de struktuur van alle machinaal verwezenlijkbare bewegingen in funktie van de automatizering, telegeleiding en zelfregeling van de nieuwe machienes. Terwijl de klassieke mechanica altijd aan een uniform schema gebonden bleef - de herhaling en de strenge periodiciteit van steeds dezelfde bewegingen - kan men thans in de cybernetica door inschakeling van een electronische geheugeninstallatie ook met bepaalde wisselvalligheden in de werking van de apparaten rekening houden. Door een code kunnen uitzonderlijke gedragingen geprogrammeerd worden. De electronen zorgen hier niet alleen voor energie-overdracht maar ook voor signalisatie en controle. De signalisatie bestaat hier in het registreren van elke afwijking en in de mededeling ervan aan servomechanismen, die de normale toestand herstellen. Daar elke afwijking een energie vereist, die tegenovergesteld is aan het normaal bewegingsmechanisme wordt deze signalisatie, technisch, de feed-back genoemd, de terugvoeding. Het is deze reaktieve refleksaanpassing, die het gepaste tegenkommando uitlokt.
Het opzet van de ontwerpers van deze cybernetica was zeer edel: de mens bevrijden van machinaal werk dat, zoals Wiener schrijft, soms maar een miljoenste van zijn verstandelijke vermogens in beslag neemt. Niettemin is de atmosfeer waarin de cybernetica gepland en ontworpen wordt zo typisch voor onze tijd. Men zoekt machienes te vervaardigen die op alle gebieden superieur zijn aan de menselijke geest. In deze kringen is men zelfs overtuigd dat binnen afzienbare tijd de hersenen van de doorsneemens even overtollig
| |
| |
zullen geworden zijn als blindedarmen. Een volledige technisering, een Gesamtverapparatung van het bestaan bedreigt de moderne wereld. Cybernetica en volautomatizering beperken zich immers niet tot de techniek alleen; zij zijn ook een mentaliteit en een geestesrichting, die het materialisme en het kollektivisme in de hand werken. Zij zijn het meest up to date-voorbeeld van de diepgaande wijzigingen, die ons wereldbeeld onder invloed van wetenschap en techniek ondergaan heeft.
| |
Wij leven in een wereld die wij nauwelijks begrijpen...
Het schoonheidsbegrip is totaal bevrijd van de klassikale maatstaven. Evenzo het begrip werkelijkheid. Eeuwen lang geldende waarheden zijn ontoereikend gebleken. De nieuwe zijn haast onvoorstelbaar en vreemd als de vierde dimensie.
De fysica heeft schoonschip gemaakt met een reeks opvattingen, waarop onze kennis van de wereld berustte. Lang gold als onomstootbaar zeker dat energie een overwinning was van materie en zwaartekracht, dat tijd en ruimte met elkaar niets te maken hadden, dat de ruimte uit drie afmetingen bestond en dat de evolutie trapsgewijze was vooruitgegaan omdat de natuur nu eenmaal geen sprongen maakte.
Hoe anders is het door de moderne fysica opgedrongen wereldbeeld! Materie is energie en Einstein bepaalde de wet van hun gelijkwaardigheid en van hun wederzijdse omzetbaarheid. Ook zwaartekracht is energie. Ruimte en tijd zijn één eenheid. De grootheid van elk ding, d.w.z. zijn zwaarte is afhankelijk van zijn snelheid. De natuurlijke desintegratietijd van één uraan-atoom, die vijf miljard jaar beloopt, werd ingekort tot een fraktie van een sekonde. Niet alleen de energie-straling gebeurde sprongsgewijze maar ook de biologische evolutie was vol toevalligheden, waarbij elke logische verklaring ontoereikend bleef.
Ofschoon de gewone mens totaal immuun geworden is voor wetenschappelijke ontdekkingen en technische mirakels, toch heeft de moderne wetenschap, vooral de atoomfysica, de mens gedwongen tot een filozofische herwaardering van veel verouderde concepten. Hierin heeft het nietig kleine electron, het enige steeds aan zichzelf gelijke kerndeeltje in de subatomaire struktuur, de voornaamste rol gespeeld en nieuwe evidenties opgedrongen, die geen enkele filozofie nog ongeacht kan laten. Toen in 1955 het antiproton ontdekt werd bleek de absolute harmonie van de electrische eenheidsladingen van de kerndeeltjes. Elke negatieve lading had nu een positieve tegenlading. Deze harmonie gaf de fysici zelfs een gevoel van esthetische voldoening in een domein dat hoe langer hoe meer subatomaire verrassingen bood. In 1925 werd ontdekt dat een electron niet alleen een stofpartiekel was maar ook een golfbeweging, waarvan men de lichtstralingen kon meten. Later bleek dit electron zelfs een soort draaitol te zijn. Wetenschappelijk stond nu vast dat dit electron tegelijk een massa en een lading was, tevens een draaitolbeweging. De botsing van twee electronen was tegelijk een botsing van materie, energie en lichtgolven. Dit driedubbele karakter noopte Schrödinger tot zijn zó belangrijke Indeterminationstheorie, berustend op een onbepaaldheidsrelatie in de verhouding van de electronen en tevens het gevolg van het feit dat elk eksperimenteel onderzoek van de electronen hun struktuur zo beinvloedde dat zij er totaal door gewijzigd werden, hetzij door het opdrijven van hun snelheid tot in het oncontroleerbare, hetzij door verandering van het electron in een ander kerndeeltje. Dit betekende het prijsgeven van het determinisme. Op het atomaire plan speelt niet dezelfde oorzakelijkheid als in de zintuigelijk waarneembare wereld.
Toch is in de fysica een wonderbare éénwording van basisopvattingen aan de gang. Men heeft ontdekt dat warmte, licht, x-stralen, radiogolven alle van electromagnetische aard zijn. Ook de kernkracht, die de stofdeeltjes in het atoom samenhoudt zou magnetisch zijn. Einstein heeft gepoogd de zwaartekracht als derde elementaire natuurkracht met de electriciteit in het magnetisme te verbinden. Zelfs heeft hij in zijn laatste Unified Field Theory gepoogd de drie krachten tot één synthese te brengen. Dan zouden er geen drie soorten krachtvelden bestaan maar slechts één elementair krachtveld, waarin zowel het electro-magnetisme als de zwaartekracht omzetbare energievormen zouden zijn als water, stoom en ijs. In dit geval zouden massa, gewicht, ruimte, tijd en energie in haar drievoudige vorm alle verklaarbaar worden door een universeel eenheidsveld toepasselijk zowel op de macro- als op de microcosmos. Voorwaar een duizelingwekkende synthese, die onze moderne tijd ter overweging wordt geboden!
| |
Het techniekschone
Vermits de moderne kunst een weliswaar soms vervormende herschepping is van de waarden, waaraan onze tijd belang hecht is het klaarblijkelijk dat ook hier het primaat van het technische zich zal geldend maken. Wij zijn ingeschakeld in een wereld van het instrumentele, een Umwertung der Werte, waarbij het middel veelal doel geworden is. De ingenieur is kunstenaar geworden. In zijn inleiding tot ‘Vijftig Jaar Moderne Kunst’ spreekt Em. Langui over de poëzie van het mekaniek als symbool van ons tijdperk. In zijn Verlust der Mitte spreekt Sedlmayer over de houding van de moderne kunstenaar: das Technikschöne (ist) interessanter als die Natur und der Mensch, die beide entwertet werden en noemt hij ook in de kunst als Konstruktivistisches schaffen in seiner quasi-wissenschaftlichen
| |
| |
Rationalität de techniek: die unwiderruflichste Realität. Haftmann in zijn Malerei des xx. Jahrhunderts citeert Mondrian Het pittoreske is min of meer door het mathematische vervangen en vervolgt: Achter dit alles staat de op de moderne mens zo diep inwerkende betovering door de getallen van de algebra, in wiens onlichamelijke filigranen de moderne geest zich zijn volledig wereldbeeld kan indenken.
Zelfs wanneer de kunst in dienst gesteld wordt van een heimwee naar het leven, dat wij dromen en dus een revolte uitdrukt en de schepping beoogt van een anti-realiteit, gebeurt dit nog meestal in een aan techniek en machinisme ontleende vormentaal. Dit verklaart ook voor een groot deel de rol van het lelijke in de moderne kunst. Wat Gertrude Stein over de moderne letterkunde schrijft is ook op plastische kunst toepasselijk: Wanneer men begint te schrijven toeft men altijd onder de schaduw van het recente verleden... Wanneer wij ontvluchten hetgeen ons remt is de inspanning zo groot, dat daardoor de schijn van lelijkheid ontstaat.
Duister, tegenstrijdig en troebel als onze gehele tijd is dan ook de esthetiek die aan de tentoonstelling ‘Vijftig Jaar moderne Kunst’ ten grondslag ligt. Hier heerst naast schaarse momenten van serafijnse zuiverheid, de nachtmerrie, de universele nachtmerrie van het surrealistische in het niet-figuratieve. Dit geldt ook voor de soms geplagieerde vormen van ‘Vijftig Jaar Belgische Kunst’, met daarbij die andere nachtmerrie dat kleine volkeren veelal gedoemd zijn van plagiaat te leven...!
| |
Een klimaat van euforie
De Expo '58 is doorgegaan in een klimaat van universele euforie. Het inventariëren van de stoffelijke en geestelijke rijkdommen van het mensdom onder het motto Elkaar beter kennen om elkaar beter te begrijpen heeft de wereld door een zelfgenoegzaam entoesiasme schijnbaar van veel angsten bevrijd.
Sedert 1900 zijn deze perioden, gekenmerkt door een dominerend ofschoon nooit onvermengd gevoel van zich-wel-bevinden, eerder schaars en kortstondig geweest.
Onze eeuw, voor zover zij in 1900 en niet in 1914 een aanvang neemt, is in zulk een klimaat ontstaan. Verhaeren, Walt Whitman en Jules Romains waren de tolken van een progressief cosmopolitisme en een aan het pantheïstische grenzend unanimisme. Men kon zich in die tijd aan litteraire introspectie en abstraherende vormeksperimenten wijden. Het artistiek eclectisme zou zich in een tweede periode van euforie (1920-1925) verder doorzetten: Tijdens deze periode was een ongebreideld, ekspressionistisch humanitarisme aan bod. Vanaf 1930 overheerst in kunst en filozofie het pessimisme. Het is de tragische generatie van Anouilh, Camus, Sartre, Malraux, de crisis van het individualisme, de cultus van aktie en energie als bijna enige zingevende bezigheid, de reeks hallucinante waarschuwingn van alle cultuurfilozofen, ingeleid door Valéry: Nous autres, civilisations, nous savons maintenant que nous sommes mortelles! Nous voyons maintenant que l'abîme de l'histoire est assez grand pour tout le monde. Spengler: de techniek zou de steriel geworden Europese beschaving niet redden. Weidlé: de mechanisering leidde tot tragische ondergang. Guardini beschuldigde de West-europese kultuur de mens verkeerd op te vatten: Het autonome subjekt, de zichzelf vrij opbouwende kreatieve persoonlijkheid is een voorbijgestreefd mensentype geworden, vervangen door zijn uiterste tegenpool: de massamens. Dit woord betekent niets pejoratiefs, het doelt op een menselijke struktuur die samenhangt met techniek en planmatigheid.
De reaktie op deze groeiende massakultuur is er echter een van angst om het feit dat de mens in deze nieuwe kultuur zou gereduceerd zijn tot zijn machinale en economische funktie, tot een uitsluitend sociaal fenomeen dat zijn bestaansrecht alleen zou ontlenen aan zijn nuttigheid voor de gemeenschap. Het existentialisme heeft deze moderne levensangst uitgedrukt, waarin al het menselijke met het onmenselijke dient af te rekenen. de Montherlant's dilettante alternance - beurtelings het ene kiezen en dan het tegendeel - is in de grond de tragische gespletenheid van ons menselijk lot. De konfrontatie van onze beperkingen en onze transcendente verlangen obsedeert de generatie van na 1944, de generatie van het absurde. Notre âme est angoisse, het wrange besef van Bernanos' Curé de campagne is een tijdsbesef geworden, geladen met al de disharmonieën van een schizofrene gespletenheid. Het leek op een geworstel van de mens tegen het uitzichtloze. Orwell, Toynbee, Jaspers, Malraux, Ortega, Huizinga, Marcel noteerden verliespunten, tekorten, fouten... Voor de Unesco formuleerde Malraux de noodkreet: Le problème qui se pose pour nous, aujourd'hui, c'est de savoir si sur cette vieille terre d'Europe, oui, non, l'homme est mort?...
Maar sterker dan alles is het eeuwenoude geloof van de mens dat hij over zijn angsten en onvolmaaktheden zal zegevieren. Dit verklaart de euforie van deze wereldtentoonstelling, de universele behoefte aan optimisme en vertrouwen in de toekomst van het mensdom.
Met een profetische diepzinnigheid heeft ditmaal een koning gesproken:
Wij hopen vurig dat zij die deze tentoonstelling zullen bezoeken, ééns weergekeerd in hun land, zullen getuigen, dat een nieuw humanisme op komst is, dat zegevierend, over de oude beschavingen heen de wereld kan veroveren zonder nochtans aan de schatten te tornen die deze beschavingen sedert eeuwen hebben vergaard.
Mogen zij de stellige overtuiging meedragen dat alleen in vrede en samenwerking, dit humanisme zal ontluiken.
De techniek volstaat niet om de beschaving tot stand
| |
| |
te brengen: dit kan enkel gebeuren indien zij samengaat met een gelijkwaardige ontwikkeling van onze morele opvattingen, van onze onderlinge verstandhouding en van onze vaste wil gezamenlijk de toekomst op te bouwen.
(Koning Boudewijn I)
| |
Zoveel soorten humanisme!...
Ongetwijfeld zal dit nieuwe humanisme moeten heropgebouwd worden op de puinen van vergane levens- en wereldvisies. Het oude humanisme heeft zich niet ongestraft vereenzelvigd met liberalisme, tijdelijke macht en winstbejag. Het gedroeg zich zo transcendent, vooral ten overstaan van zijn eigen onvolmaaktheden, dat het aan zelfverblinding ten onder ging.
Het nieuwe humanisme zal ook met twee nieuwe basisfeiten moeten afrekenen: het sociale en het tragische. Zal het echter deze ‘transrationele’ waarden vinden waarop alle echte beschaving berust?
Met het bestaan van dit nieuwe humanisme, is zelfs het geestelijk voortbestaan van Europa gemoeid. De Europese kultuur is een feit zonder weerga. Tweeduizendvijfhonderd jaar geleden ontstond de Griekse kultuur. Van louter kollektief wezen werd de mens door zijn ontluikend daimonion een denkend en vrij reagerend individu. Het versmeltingsproces van Griekse verfijning, Romeins recht en christelijk spiritualisme gaf aanleiding tot een beschaving, gegrondvest op het fundamentele feit dat de mens als persoon het hoogste is wat op aarde bestaat, en omwille van zijn bovennatuurlijke roeping en omwille van zijn instinktieve drang naar zelfvervolmaking.
De vrijheid, de waardigheid, de roeping van het individu: dit is Europa's onschatbare inbreng in de beschavingsgeschiedenis van de mensheid. ‘Europa is de naam voor deze onprijsbare erfenis’, voor deze kultuur die door persoonlijkheden voor persoonlijkheden was gevormd. Is de herwaardering van het individu, door het individu, is de oude vorm van persoonlijkheidskultuur in de toekomst nog mogelijk?
Doch ook dit nieuwe humanisme zal dienen gelouterd te worden van al de duistere en tegenstrijdige complexiteiten, waarmee alle begrippen in onze tijd behept zijn.
C'est peu de dire que nous sommes en présence du complexe, du difficile ou même de l'obscur: nous sommes en présence de l'inpensable schrijft Gaëtan Picon in zijn inleiding tot zijn ‘Panorame des Idées Contemporaines’, een compendium van alle nieuwe ideeën uit onze tijd, voorlopig nog een enig vade-mecum ten geleide van wie nog de hoop heeft spoorwijs te geraken in deze tijd. In dit panorama spreekt men over zoveel vormen van hedendaags humanisme dat men zich ontgoocheld afvraagt of het begrip nog enige welomlijnde zin heeft. Ook in zijn inaugurale rede bij de opening van de wereldtentoonstelling vergenoegde baron Moens de Fernig zich met een naïeve bepaling: C'est volontairement que nous avons abandonné les thèmes habituels pour parler d'humanisme. S'il s'agit d'un grand mot, la chose est fort simple: celui qui s'intéresse à tout ce qui est humain, celui-là est un humaniste. Sluit het ontoereikende van zulke tautologie echter ook geen ingebrekestelling in voor geheel onze tijd?
Picon overloopt in zijn schema het poëtisch, het marxistisch, het wetenschappelijk, het tragisch-heroïsch, het existentialistisch en ten slotte het personalistisch humanisme. Feitelijk behoren de vijf eerste tot het ongelovig, agnostisch humanisme en het laatste tot wat men het transcendent of spiritualistisch humanisme kan noemen. Tot dit laatste behoort dan ook het katholiek humanisme. Aan elke levensbeschouwing beantwoordt dus een typische vorm van humanisme.
Het poëtisch humanisme streeft naar een zinvolle levensinterpretatie maar uitsluitend in het teken van een zelfgenoegzame, zoniet tot goddelijke betekenis verheven kunst. Het artistiek scheppingsproces gaat door al de hoogste levensdaad, als de enige de mens toegankelijke illusie van een sakrale en misschien bovennatuurlijke werkelijkheid. Het surrealisme heeft willen een dergelijk humanisme in het leven roepen door de exaltatie van de vrijheid tot een zichzelf tot doel stellende levensdrift, op zoek naar een irrationele levensvolheid gelijkend op die van de mens in primitieve staat. Dit humanisme is zo esoterisch dat het alleen voor beperkte cenakels toegankelijk was.
Het marxistisch humanisme berust op Marx' geloof: Het communisme is een terugkeer van de mens tot zichzelf als sociaal wezen, d.w.z. de eindelijk eens louter mens zijnde mens, de totale bewuste terugkeer tot zichzelf... Het communisme valt samen met het humanisme. De marxistische moraal werd opgebouwd op de totale, konkrete mens, bevrijd van alle metafysieke, morele en sociale beperkingen die hem van zijn natuurlijk lot vervreemden. Voor deze konkrete mens zijn de economische omstandigheden essentiële, primaire bestaansvoorwaarden. Voor deze konkrete mens bestaat echter geen recht op innerlijk leven noch op oorspronkelijkheid. Het marxisme ontwijkt alle levensvragen. Zijn stugge dogmatiek heeft veel aanhangers ontgoocheld en soms vaandelvluchtig gemaakt. Zoals Hagon:
Je ne récrivai pas ma vie. Elle est devant moi sur la table.
Elle est comme un coeur de chair pantelant lamentable...
Pourquoi refaire au jour le jour le chemin des illusions?
Tu te faisais couper en quatre pour sauver les apparences...
Je traîne après moi trop d'échecs et de mécomptes...
Het wetenschappelijk humanisme tracht op wetenschappelijk verantwoorde wijze een humanisme te grondvesten. Het was de wetenschap, die de gangbare moraal aan het wankelen bracht. Kan zij voorzien in een nieuwe levenshouding? Is een humanisme nog denkbaar tegen de wetenschap in die hoe langer hoe
| |
| |
meer de toekomst van het mensdom zal bepalen? Heeft het echter wel zin het logisch verstand, dat zich als hoogste kenactiviteit met de vooruitgang vereenzelvigt, te laten discrediteren? Dit wetenschappelijk humanisme is gebaseerd op de intellektuele moed, of zoals Oppenheimer onlangs tijdens een T.V.-interview te Parijs verklaarde: Il faut avoir le courage de vivre avec sa connaissance. Gaston Bachelard noemt dit humanisme in zijn werk Le Nouvel Esprit Scientifique (P.U.F.) een Rationalisme ouvert: Il y a des pensées qui ne recommencent pas; ce sont les pensées qui ont été rectifiées, élargies, complétées. Or, l'esprit scientifique est essentiellement une rectification du savoir, un élargissement des cadres de la connaissance. Il juge son passé historique en le condamnant. Sa structure est la connaissance de ses fautes historiques. Zonder twijfel is dit open rationalisme al heel wat anders dan het vroeger determinisme, op voorwaarde dat het in een veel breder verband geïntegreerd wordt. In zijn engste vorm is het toch een nieuwe mythe van de vooruitgang en een handige mystificatie van de vreemde levensvragen waarvoor de mens gesteld blijft telkens hij gekonfronteerd wordt met de coëxistentie van goed en kwaad, noodzaak en blinde wisselvalligheid. Rodin's Penseur blijft zoals in Civitas Dei verder denken...
Het tragisch-heroïsch humanisme gaat uit van het gevoel en het besef van het absurde in onze menselijke conditie. Dit absurde is het gevolg van een generaties oude en nooit uitgeputte introspectie in de raadselen van de ziel. Het is een opstandig weten van eigen ontoereikendheid als eindig en toch op het oneindige geprojekteerde wezen. Het gelijkt op een voortgezet agonisch humanisme van de Spanjaarden Ortega y Gasset en Unamuno. De tegenstellingen in de feiten, in de menselijke verhoudingen, in gevoelens en gedachten worden tragisch in de mate dat zij door het luciede menselijk verstand niet kunnen in overeenstemming gebracht worden. Bij dit absurde wordt echter niet wanhopig halte gehouden. Juist dit absurde wordt de prikkel tot een nieuwe ethiek, tot een uitweg uit dit zinloze Niet maar hier worden van voren af aan alle transcendente, buiten de konkrete natuur van de mens liggende, waarden verworpen. Bij Malraux is de uitweg opeenvolgend de individuele heroïsche daad, het heroïsme in dienst van een vrij gekozen gemeenschap en ten slotte de kunst als enig domein waar hij zijn hoop in de mens en niet in het individu gestaafd acht. Bij Camus leidt het absurde eerst tot een verheerlijking van de machtswellust en vervolgens tot een verheerlijking van de valeurs moyennes in dienst van een maatschappij die vrijheid en rechtvaardigheid tracht te verwezentlijken.
Het existentialistisch humanisme heeft ook het absurde tot uitgangspunt. Hier vinden wij dezelfde themata: absurditeit-verlatenheid, angst, vrijheid, historiciteit en zelfs het atheïsme terug. Alleen in een andere, meer systematisch-filozofische toonaard. Voor Heidegger is het Dasein een ek-sistere, d.w.z. een voortdurend onszelf overschrijden in een zinloze staat van blijvende ontoereikendheid. Het eigenlijk zijn, basis van alle morele houding, is in de eerste plaats een moedig inzicht in de uitzichtloosheid van alle menselijk bestaan. Voor Sartre is de mens gedoemd tot vrijheid maar juist deze vrijheid, ofschoon onzinnig en louter toevallig, kan als vrij engagement de relatieve waarden scheppen waarnaar elke mens, vrij en verantwoordingsloos, zijn leven kan oriënteren. In deze zin noemde Sartre zijn existentialisme ook een humanisme.
| |
Het punt omega is nog niet bereikt
Al deze vormen van humanisme beperken zich tot de louter tijdelijke orde, alsof de konkrete mens zonder zijn religieuze gerichtheid nog wel de volledige konkrete mens was. Zonder twijfel dient elk personalistisch, elk christelijk humanisme juist van dit basisverschijnsel te vertrekken dat de gemeenschapszin die de mensen kan verbinden niet uitsluitend van tijdelijke aard is maar ook berust op de gemeenschap der zielen met Christus als middelpunt van het voortschrijdend verlossingswerk. De synthese van het christelijk neo-humanisme dat in deze tijd werd ontworpen is zo groots dat het alle andere humanistische programma's in de schaduw stelt. Niet alleen wordt het in alle landen door de grootste geesten en kunstenaars vertegenwoordigd. Een opsomming van alle katholiek-georiënteerde schrijvers van wereldfaam uit de laatste vijftig jaar is een verbluffende vaststelling van de vitaliteit van de voorstanders van de Civitas Dei als symbool van het enige met het wel en wee van de tijdelijke orde verzoenende humanisme. Maar daarnaast zijn er ook die geniale ontwerpers van een nieuwe katholiek georiënteerde levenssynthese zoals Teilhard de Chardin en Gabriël Marcel. En alles overkoepelend is er die hoeksteen van ons geloof: de christelijke caritas. Wat deze Expo 58 van de Ziel der Volkeren heeft geopenbaard is wel dat zo hoopvolle feit dat het juist die sociaal gerichte caritas is die ook het Oosten - China, Japan, Indië - voor onze godsdienst ontvankelijk maakt. Aan de basis van ons universalisme staan het geloof, de hoop, de liefde.
Herhaaldelijk lezen wij van de hand van een Jaspers, een Teilhard de Chardin dat ook de mens nog een wezen is in volle evolutie, dat wij evolueren naar een vollediger, zichzelf volmaakter beheersend mensentype.
Wij, mensen, wij beginnen nog maar te leven... Of zoals Teilhard het uitdrukt: het punt Omega in de evolutie is nog niet bereikt.
roger fieuw
|
|