| |
| |
| |
W.T.-journaal
Heeft het wel zin en nut te schrijven over de aanbreng van Westvlaamse artisten in de Wereldtentoonstelling, in deze world-show, die precies alle grenzen wil opheffen, en waar, althans tijdens enkele maanden, de meest tegenstrijdige industrieën, landen en levensbeschouwingen broederlijk en grenzeloos in elkaar vloeien? Het zal misschien vernepen lijken en klein als wij in dit concert van de schoonste kunstwerken en helaas ook van de meest patente kitsch, even willen wijzen op enkele werken en prestaties die Westvlaamse artisten er leverden, of op andere artistieke manifestaties en gebeurtenissen die ons bijzonder hebben getroffen. Dergelijke onderneming is gedoemd onvolledig te blijven, want drie maanden nà de opening waren er nog artisten die zelf niet wisten wààr men hun werk had opgesteld; andere kunstwerken werden zonder aanduiding van naam geplaatst. Wij kunnen niet alles weten, en West-Vlaanderen is vooralsnog en gelukkig niet verplicht over alles te schrijven.
Aan talrijke inzendingen zijn anecdoten verbonden, die ons te ver zouden leiden. Wij hebben ook enkele zeer spijtige gevallen meegemaakt, die een bedenkelijk licht werpen op de instanties die in ons land op kunstgebied de lakens uitdelen. Zo werd - om maar één geval te onderlijnen - een bekende Brugse kunstenaar, nadat men hem officieel en zwart op wit opdracht had gegeven voor een belangrijk kunstwerk in een bepaald paviljoen, gewoon geweerd, toen uit zijn curriculum vitae ook zijn levensbeschouwelijke overtuiging was gebleken. Hij werd zonder meer en nog prompt ook door een andersgezinde vervangen. Voor de betrokkene artist en voor al wie het woord eerlijkheid nog niet dubbelzinnig is, wegen dit en andere dergelijke staaltjes gevaarlijk door in de ‘balans voor een humanere wereld’.
| |
Het paviljoen van West-Vlaanderen
Wij gunnen iedereen zijn pint en zijn er gaarne bij wanneer men de bloemetjes buiten zet. Maar een paviljoen als dit van de provincie West-Vlaanderen is niet op zijn plaats tussen die honderd en één kroegen en souvenirwinkeltjes. Het doet mij ergens pijn, ik weet niet juist wààr, wanneer ik van de inderdaad mooie kunstwerken die in ons paviljoen zijn uitgesteld, naar buiten kom en mij plots bevind in een inrichting waar men mij witte en zwarte pens wil aansmeren. Ik weet niet hoe de zaken in elkaar steken; misschien was er geen andere plaats, maar ik heb vastgesteld dat een stad als Oostende in ieder geval fameus haar plan heeft getrokken. Maar laten wij de omgeving voor wat ze is, papier maché, en treden wij binnen in het Westvlaamse paviljoen. Er zijn daar authentieke Westvlaamse hostessen en men kan er bier drinken dat genoemd wordt naar de Roeselaarse dichter (om eens in N.-I.-R.-termen reclame te maken). Boven, op de eerste verdieping, is er een tamelijk ruime expositiezaal ingericht, waar periodisch verschillende Westvlaamse artisten hun werk zullen exposeren. De inrichting zelf, en het artistiek advies hierbij, werd uitgedacht door de Oostendse artist Jo Maes, die hierbij bewees dat hij voor dergelijk werk een eerste kracht aan het worden is. (Wij signaleren dat hij ook de bestendige expositieruimte van het ‘Provinciaal Comité voor Kunstambachten’ te Brugge heeft ingericht). Enkele kunstwerken blijven er permanent, zoals een vloerkleed van Marcel Notebaert, een glasraam van Michel Martens enz. Maar periodiek worden de uit verschillende kunstgenres bestaande tentoonstellingen omgewisseld. Men zal er gedurende de ganse cyclus kunstwerken kunnen zien van de glazeniers Michiel Anneessens, Michel Martens, Roger Vandeweghe en Kamiel van Walleghem; schilderijen van
Alfons Blomme, Maurice Boel, Willy Bosschem, Octave Landuyt, Marcel Notebaert, Luc Peire, Gilbert Swimberghe, José Van Gught; keramiek van Jan Nolf, Jos Noreille, Perignem, Jan Van de Kerckhove en Paul Vermeire; beeldhouwwerken van Michel Ballion, Roger Bonduel, Lucien De Gheus, G. De Groote-Tanghe, Emile Raes, Albert Setola; koper- en ijzersmeedwerk van Charles Bresous, Yves Parmentier, F.W. Van Hinsberg; grafische werken van Boudewijn Delaere, Albert Hoet, Jos Noreille, Marc Speybrouck en Ernest Verkest; boekbanden van Arthur Decoster; emailwerkjes van Kristina Depiere; naaldwerk van Johanna Schelpe. Een vrij grote lijst dus, waarin alle kunstgenres zijn vertegenwoordigd, en waarbij men heeft rekening gehouden met de hedendaagse stromingen, zoals het overigens hoort. Zuiver
| |
| |
Raymond Leroy: Sculptuur Paviljoen Kunst in België
Michel Martens: Moses Glas en beton - 1957 Paviljoen Civitas Dei
| |
| |
artistieke maatstaven mag men hier niet altijd aanleggen; het komt er in eerste instantie op aan onze provincie en dus ook de kunst, die er wordt gemaakt, aan de wereld bekend te maken. En daarin is men alvast geslaagd; het Westvlaams paviljoen krijgt vanwege het buitenlandse publiek een prettige waardering.
| |
Kunst in België
Ook in het paviljoen van de Belgische kunst (paleis 7) zijn talrijke Westvlamingen aanwezig, té veel zelfs; er zijn vele werken met de haren bijgesleurd en dat geldt voor het hele paviljoen. Onder de schilders zijn de beste artisten, die in onze streek woonden of er nog werken, doorgaans met uitstekende inzendingen vertegenwoordigd: James Ensor, Constant Permeke, Leon Spilliaert (met o.a. een buitengewoon werk ‘Meisjes met witte kousen’, waardoor andermaal blijkt dat wij deze Oostendse artist niet genoeg kennen, althans niet op zijn volle waarde schatten), Octave Landuyt, Frans Masereel, Luc Peire, Rik Slabbinck en Jules van Paemel (in de afdeling grafiek). Onverstaanbaar blijft het hoe figuren als Van Hecke, Swimberghe, Notebaert, Boel daar niet werden geinviteerd, wanneer men er bepaald minderwaardige doeken kan zien van een Keunen, een Paulus, een Howet... Inmiddels mogen wij hier gerust veronderstellen dat ook extra-artistieke elementen hun rol hebben gespeeld. Maar dat geldt, zoals men weet, voor alle groepstentoonstellingen. Er zijn, wat de schilderkunst betreft, hier enkele buitengewone werken te zien van Evenepoel, van Hippolyte Daeye vooral, deze laatste een figuur die zeker in de 50 jaar moderne kunst ons land schitterend zou vertegenwoordigd hebben.
In hetzelfde gebouw is een afdeling ondergebracht van de kunstambachten. Zij is ongetwijfeld de beste van deze tentoonstelling, zowel wat de inzending als de presentatie betreft. Treffend wordt er geïllustreerd hoe de kunstambachten sinds de oorlog in ons land, als elders trouwens, een bijzondere hoge vlucht namen. Dit is uit te leggen o.m. door de intense werking van de provinciale comité's voor kunstambachten en van verschillende plaatselijke initiatieven, zoals ‘Nieuwe Vormen’ en het Museum voor Sierkunst te Gent. Het is meteen een pleidooi voor een federatieve en tegen een dirigistische formule inzake kunstpolitiek. Wij zouden op gebied van zuivere beeldende kunsten en literatuur in het buitenland een veel objectiever kijk toelaten, indien men meer rekening zou houden met wat er buiten Brussel gebeurt, of ten minste het advies meer zou spreiden. De kunstwerken moeten een algemeen aanvaarde grens van kwaliteit bereiken; daarover is iedereen het eens.
De keuze en de kwaliteit van de kunstvoorwerpen, die hier ten toon zijn, is zeer goed; ook de Westvlamingen zijn er met goed werk, zoals Lucien De Gheus, Roger Vandeweghe, met enkele keramiekwerken, die bij hem getuigen voor een gelukkige come-back, Michel Martens, met een uitstekend abstrakt glas-in-betonraam, dat echter niet in beste condities werd opgesteld; Maurice Claeys met een schelpachtig koperen werk van grote afmetingen, waarin een groot emailmedaillon, het beste deel trouwens van deze compositie is. Ook Roger Bonduel is hier met een paar eigenaardige sculpturen, die wat afwijken van wat wij van hem kennen; Raymond Leroy toont er eveneens beeldhouwwerk.
| |
Vlaamse Letteren
Toen wij voor de derde maal de afdeling Vlaamse letteren (eveneens in paleis 7) gingen bezoeken, was die nog niet klaar. Op de dag van de opening was men er nauwelijks begonnen; hier en daar was een foto aangebracht, alles samen een twintigtal losstaande koppen van Vlaamse auteurs, die ontsteld keken naar de leegheid van wanden en panelen. Er was niet één boek! De Franse letteren waren er wél en bovendien goed vertegenwoordigd, met een vrij tam decoratief paneel door Paul Delvaux en twee van zijn leerlingen, maar met foto's, manuscripten, boeken en auditie van het museum van het woord. Naar het schijnt was de inrichting van de Vlaamse afdeling in handen gegeven van de architect-dichter Bontridder. En het moet gezegd, ware die afdeling klaar geweest, ze zou een veel beter, moderner en artistieker figuur hebben kunnen slaan dan de Franse.
De tweede maal was men er nog aan het werk, want er stonden enkele laddertjes en er lagen zagen en hamers.
De derde maal, ongeveer twee maanden na de opening, was er al een lijf te bekennen, maar de afdeling was nog niet klaar. In die dagen hebben overigens de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde in een officieel bericht geprotesteerd tegen de onvergeeflijke traagheid waarmede men daar opschoot. Reeds duizenden hadden inmiddels ook dit paviljoen bezocht en dus niet alleen een fragmentair en verminkt inzicht gekregen, maar zelfs niets. Het officieel uitzicht moest nog komen, en kan er nu wellicht al zijn. Wij hebben gezocht naar enkele portretten en namen die wij er hadden verwacht. Wij zochten ook naar West-Vlaanderen, onder de talrijke interessante tijdschriften die er zijn geëxposeerd. Wij zijn geen literair tijdschrift inderdaad, maar moeten wij namen noemen van literaire blaadjes, die er wel zijn, en die qua literatuur alles samen nog niet presteerden wat ons tijdschrift in een helaas te klein gedeelte van zijn bladzijden voor de Vlaamse letteren weglegt? Opnieuw hebben wij hier duidelijk de hand van de ambtenarij gevoeld, die alle draadjes vasthoudt. En we hebben die hand op de namiddag van de opening veel excuusgebaren zien maken. Zij was er ellendig aan toe, want er waren aardig wat auteurs, uitgevers en perslui
| |
| |
Hippolyte Daye: Naakt - 1938 Paviljoen ‘De Belgische Kunst’
(Cliché Drukkerij Vermaut, Kortrijk)
opgekomen om die manifestatie van Vlaamse letterkunde ten aanschouwe van de wereld bij te wonen. Meer dan een ellendig geschilderd panoramisch overzicht kon men toen niet aanwijzen. Alsof er in Vlaanderen geen schilder zou zijn, die deze kaart - in tegenstelling tot die van Delvaux - fris overzichtelijk en met de nodige humor had kunnen uitvoeren? Misschien is intussen toch alles in het reine gekomen. Wij hopen het, maar de achterstand van een paar maanden is onvergeeflijk. Misschien is thans ook de nederlandse cataloog van dit paleis 7 reeds voorhanden; men heeft hem een week of vijf lang beloofd voor ‘la semaine prochaine’...
| |
Oostende
Oostende is de enige Westvlaamse stad die op de WT een apart paviljoen staan heeft; het is bovendien gelukkig geplaatst tussen ‘Vrolijk België’ en het attractiepark. Een licht en doorzichtig huis met veel glas en met een aangenaam watertje ervoor, prettig, frivool en charmant als de bekende koningin zelf. Ook hier hebben vanzelfsprekend Oostendse artisten gewerkt. Jo Maes, de rusteloze, heeft het stompe torentje van het paviljoen met een elegante zeemeermin gekroond (uitgevoerd in gedreven koper door Geo Verstraete uit Brugge) die tegen de witte wand en gedeeltelijk uitstekend tegen de
| |
| |
hemel uitmuntend goed tot haar recht komt. In hetzelfde paviljoen heeft Maes ook een in keramiek uitgevoerd wapenschild van Oostende geplaatst, terwijl een ander zeer goed keramiekpaneel van zijn hand de verdiende aandacht trekt in het paviljoen van de ‘Kunsten van het Vuur’.
Een ander Oostends artist, Willy Bosschem, die decorateur is van de Oostendse kursaal en een gezocht publiciteitstekenaar wordt, heeft in hetzelfde paviljoen ook een zeemeermin binnengeleid, een groot werk in koper eveneens.
| |
Imago Christi
In het Paviljoen Civitas Dei, dat vrij vol is en waar nogal wat kitsch wordt tentoongespreid, ontmoetten wij eveneens veel werk van Westvlaamse artisten. Albert Setola heeft er zijn gaaf en sterk uitgepuurd blank familiebeeld geplaatst, terwijl Michel Martens en Joost Maréchal er glas- en betonramen exposeren. Marcel Notebaert stelt er een paar staties van zijn kruisweg ten toon. De pontificale gewaden die tijdens de opening van dit paviljoen werden gebruikt, stammen uit het kunstatelier Grossé van Brugge.
De kerk zelf, hoofdzakelijk het werk van Duitse artisten, draagt - terloops gezegd - geen sacraal karakter, zoals men dat tegenwoordig gaarne uitdrukt. Dus een samenspel van architecturale en artistieke elementen waardoor de bezoeker onder een indruk komt die hem verheft en veredelt. Men praat er. Er is voor mijn part veel meer sacraal karakter in het eigenaardig ingerichte schatkamertje van het Oostenrijks paviljoen, waar nochtans meer niet-religieuze maar merkwaardige oude kunstschatten zijn geëtaleerd.
Een van de mooiste afdelingen van het paviljoen ‘Civitas Dei’ is ongetwijfeld de expositie Imago Christi, een klein overzicht van enkele eeuwen Christusuitbeelding aan de hand van een honderdtal kunstwerken. Er waren hier natuurlijk enorm veel kunstschatten voorhanden, maar de keuze die gedaan werd is goed en verantwoord. Het ontwerp van deze tentoonstelling ging uit van Mgr. J. Hoster en Dr. V. Elbern uit Keulen, terwijl Drs. A. Claerhout uit Antwerpen de technische leiding in handen had. De opstelling van de werken had beter kunnen verzorgd zijn; met een beetje meer verbeelding zou hier iets zeer origineels van gemaakt zijn. Maar het bekijken van de werken zelf is de moeite overwaard. Er zijn er uit de Vaticaanse verzamelingen, uit verschillende Duitse musea, uit het Louvre, Nederlandse, Belgische en Italiaanse musea en kerken. Het oudste werk, een Goede-Herder-figuur, dateert uit het midden van de vierde eeuw. Het jongste is een Sainte Face van Georges Rouault. Tussenin liggen enkele goedgekozen sculpturen, ikonen en schilderijen, stuk voor stuk hoogtepunten van zuivere christelijke kunst: Dirk Bouts, Bellini, Cranach, Vanucci, Van Cleef, Morales, Greco, Zurbaran, Ingres en dan de naamloze auteurs van bijzonder mooie ivoorplastieken en wandtapijten. Dit is een tentoonstelling met weinig reclame, maar wat de inhoud betreft, één van de beste van de hele expo.
| |
Wetenschap
In de paviljoenen van de Verenigde Arabische republiek en in dat van Israël kan men fragmenten zien van de Dode-Zee-rollen en worden gegevens verstrekt over de Qumrangemeenschap. Ook in Civitas Dei wordt bijzondere aandacht verleend aan de geschriften van kerkvaders en kerkelijke schrijvers, waaruit werd opgebouwd wat wij de traditie noemen. De moderne wetenschap helpt de mens een critisch verantwoord inzicht te verwerven in deze geschriften. Zij is ons behulpzaam bij het ontcijferen ervan, bij het beter leesbaar maken van gedeeltelijk vergane teksten, bij het reconstrueren van de onderliggende tekst van palimpsesten. Dank zij de fotocopie en de microfilm kan de geleerde thans veel gemakkelijker dan vroeger de teksten die over de ganse wereld in archieffondsen, openbare en private bibliotheken verspreid zijn, bijeenbrengen en vergelijken.
Het opzoeken, klasseren, uitgeven en bestuderen van deze teksten bezorgt ons niet alleen een preciesere kennis van de bronnen van het geloof, maar verschaft tevens kostbare en soms unieke gegevens aan de filoloog, de geschiedkundige, de kunst-, rechts- en cultuurhistoricus, de wijsgeer. Deze kleine, maar interessante afdeling werd voor het grootste gedeelte samengesteld door de Sint-Pietersabdij van Steenbrugge, die trouwens op stuk van wetenschappelijke navorsing grote bekendheid bezit. Er worden daar geschriften getoond van Augustinus (De Civitate Dei in verschillende uitvoeringen) en teksten in het arabisch, armenisch, koptisch, ethiopisch, georgisch en syrisch, alsook de moderne uitgave van de Corpus Scriptorum Christianorum Orientalium, zoals die thans wordt bezorgd door de universiteit van Leuven. Verder zijn er een aantal buitengewoon kostbare manuscripten en uitgaven verzameld afkomstig uit de Vaticaanse bibliotheek (o.a. de marginalia van St. Fulgentius van Ruspe uit 532). Tijdens de middeleeuwen werden deze teksten in abdijen gecopieerd (zoals de hier tentoongestelde Philosophiae Consolatio van Boethius uit de 10de eeuw) en soms met mooie miniaturen verlucht (zoals De Civitate Dei van Augustinus door Jan van Eyck voor de bisschop van Doornik). Later werden deze teksten gedrukt en niet weinig incunabelen bevatten precies de kerkvaderteksten. De grote humanisten brachten nadien de eerste critische uitgaven tot stand (Erasmus bijv.), en vanaf de 17de eeuw ontstonden de bekende reeksuitgaven, zoals die van de Bollandisten vanaf 1643 en die op onze dagen nog wordt voortgezet; die van de Benediktijnen-Mauristen, en de bekende Griekse en Latijnse patrologie van Migne. Sinds 1954 ontstaat thans onder de leiding van de St. Pietersabdij
| |
| |
Jo Maes: Zeemeermin - Koper - Paviljoen van Oostende rechts: Keramiekpaneel - Paviljoen ‘Kunsten van het vuur’
Roger Bonduel: Sculptuur - Paviljoen Kunst in België
| |
| |
een nieuwe grote reeks, ‘Corpus Christianorum’ genoemd, waarin alle oud-christelijke teksten op critisch verantwoorde wijze zullen uitgegeven worden. Voorlopig beperken de uitgevers zich tot de Latijnse teksten. Meer dan 2.000 bewaarde teksten, vanaf het begin van de 4de eeuw tot in de 8ste eeuw, zullen in 180 delen worden uitgegeven. Thans zijn reeds 15 delen verschenen van dit standaardwerk, dat terecht over de wereld al bekendheid begint te verkrijgen, en dat men in dit paviljoen ook kan zien.
| |
Kunst in Kongo
Luc Peire moeten wij niet meer voorstellen. Deze begaafde artist bouwt met een bewonderenswaardige moed en logische doorzetting aan een abstract oeuvre dat thans reeds tot de gaafste van het land mag gerekend worden. Hij is in Kongo geweest, en men heeft het in zijn werk kunnen zien, niet welke invloed deze reis heeft uitgeoefend, maar welke ommekeer zij heeft verwekt. De inrichters deden er goed aan hem de inwendige architectuur op te dragen van de afdeling aan de kunst gewijd in het reusachtige paviljoen van Kongo. Hij was er blijkbaar in zijn element. Verschillende voorstellingen, diegene vooral waar hij de vrije hand had, dragen zijn spoor. De opstelling van de kunstwerken, het plaatsen van de lichtpunten verraden daar een preciese en smaakvolle berekening.
Deze ‘Kunst in Kongo’ afdeling omvat vijf groepen: de voorstellende kunst, de toegepaste kunst en kunstambachten (waar wij als secretaris de Bruggeling Lic. Jan Viérin ontmoetten), de muziek, de letterkunde en de toneelkunst. Onbewust bijna gaat men dat kunsthuis vergelijken met Paleis 7, waar de Belgische kunst in al haar facetten wordt tentoongespreid. Hier heeft het selectiecomité haar best gedaan om zo weinig mogelijk, maar goede voorwerpen en kunstwerken te tonen, terwijl de moederlandse kunstshow een vrij indigeste nasmaak laat. Eindelijk was er hier bij de opening ook een Nederlandse catalogus ter beschikking, een uitstekende publicatie, naar lay-out van K.N. Elno, die een gedocumenteerd overzicht biedt van het artistieke gelaat van Kongo en van de Belgische artisten, die er werkzaam waren of wier werk door Kongo werd geïnspireerd. Het boek werd merkwaardig geïllustreerd met 90 foto's, waaronder een groot aantal in kleur. Een aardig curiosum in deze expositie is een exemplaar van het vroegst gekende werk (van 84 pp) over Kongo, het reisverhaal van de Portugees Duarte Lopez, dat te Rome verscheen rond 1591. Het wordt centraal getoond in de afdeling letterkunde, waar overigens alle werken zijn te vinden van Vlaamse en Waalse auteurs, die over Kongo schreven, en ook de boeken door inlanders geschreven.
Muziek en dans, twee essentiële uitingen van de Afrikaanse volksziel, worden op originele wijze geïllustreerd in een donkere krocht, met enkele lichtpunten, waar een hoek van een negerdorp werd gereconstrueerd. Men ziet er muziekinstrumenten, en men hoort er de sterk gesyncopeerde, heerlijke muziek, die aan de basis ligt van een heel stuk hedendaagse muziek, terwijl op tweedrie schermen dansmomenten van inlanders worden geprojecteerd. Een indrukwekkend klank- en lichtspel krijgt men hier te ervaren, dat meteen aansluit bij de ritmiek van de talrijke beeldhouwwerken en ivoorstukken, die hier in verschillende toonkasten prijken. Hier is de verlichting eerder gedempt, zodat de kunstwerken zelf in beste conditie ressorteren. Op de verdieping zijn de schilderijen aangebracht, zowel van de zwarten zelf (waaronder buitengewone verschijnselen als Pili Pili) als van de Vlaamse en Waalse artisten, die in Kongo verbleven. Daar zien wij een aantal werken van Jespers, een warmkleurig en sterk gecomposeerd werk van Notebaert, verder doeken van o.m. Peire, De Maegd.
f. bonneure
| |
Toevallige ontmoeting
Op weg naar het paviljoen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, ontmoet ik Zuster Godelieve met haar klas. Ik ken haar reeds vijfentwintig jaar. Zij is oud geworden en straks zal zij op rust mogen gaan. Vierendertig leerlingen troppelen om haar heen en zodra zij zien dat haar meesteres even stilhoudt, zinken sommigen vermoeid door haar benen en laten zich op de trappen van Kongo-Roeanda-Oeroendi neer.
- Wat wil je, verontschuldigt Zuster Godelieve wat geen verontschuldiging behoeft. Ze zijn aan het einde van hun krachten.
Het is halfvier. Het programma voorziet dat zij tot zeven uur op het terrein van de tentoonstelling zullen blijven. Er mag geen kwartier af; de ouders hebben ervoor betaald.
- Nu wij hier zijn, trachten wij er zoveel mogelijk nut uit te halen. Maar er is te veel. Je kunt het niet overkijken in één dag, laat staan het goed te bekijken. Wij hebben nochtans vooraf een keus gedaan. Maar ook daar komen wij niet mee klaar. Er blijft niet anders bij dan een algemene indruk.
- Dat is niet te versmaden, zuster.
- Zou het nochtans niet beter zijn een goed inzicht te krijgen in weinige zaken?
Natuurlijk heeft Zuster Godelieve gelijk, zoals bepaalde zusters, die bijna veertig jaar voor de kinderen van andere moeders zorgden, dat doorgaans hebben.
Maar wat wil je?
| |
Eigen schoon
Als op 17 oktober het paviljoen van West-Vlaanderen mét de wereldtentoonstelling gesloten wordt, zouden wij gereed moeten zijn om van West-Vlaanderen in zijn geheel een bestendige tentoonstelling te maken.
| |
| |
H.V. Wolvens:
Hangars van Oostende - 1956 Paviljoen ‘De Belgische Kunst’
(Cliché Drukkerij Vermaut, Kortrijk)
Léon Spilliaert:
Jonge meisjes met witte kousen - 1912 Paviljoen ‘De Belgische Kunst’
(Cliché Drukkerij Vermaut, Kortrijk)
| |
| |
Door de besturen van provincie en gemeenten wordt veel gedaan om toeristen aan te lokken. Naar de kust en, waar mogelijk, ook naar enige plaatsen in het binnenland. Kunnen wij de zaken evenwel niet nog groter zien en ernaar streven om dit land aan de zee tot één uitgestrekte bezienswaardigheid in te richten?
Akkoord dat het zulks, voor wie zelf kan kijken en oordelen, reeds ten dele is. Maar over het algemeen zijn de mensen er niet toe in staat. Zij moeten eerst opgevoed en ingelicht worden. Daar ligt een dubbele taak te wachten op wie ze ter hart wil nemen: ons bezit aan merkwaardigheden uitbreiden en er voortdurend de aandacht op vestigen.
Wij hebben indrukwekkende godsdienstige plechtigheden, zoals de rondgang van het Heilig Bloed te Brugge, de zeewijding te Oostende en de boetprocessie te Veurne;
Wij hebben nationale betogingen, zoals de IJzerbedevaart te Diksmuide en de fakkeltocht naar het Groeningegedenkteken te Kortrijk, op de vooravond van de 11de juli;
Wij hebben folkloristische feesten zoals de Kattestoet te Ieper, de Brueghelkermis te Wingene en de Dagen van het Vlas te Wevelgem;
Wij hebben belangrijke sportgebeurtenissen, zoals de paardenwedrennen te Waregem, nationale atletiek- en baankampioenschappen, ruitertornooien en vinkenwedstrijden;
Wij hebben Brugge en Ieper, Kortrijk en Veurne, Nieuwpoort en Harelbeke, Damme en Lo; de kastelen van Male en Wulveringem; abdijen en begijnhoven; bedevaartoorden, kerkhoven en speelpleinen;
Wij hebben openluchtspelen en muziekfestivals, grote en kleine musea in talrijke steden en gemeenten; tentoonstellingen, biblioteken en verzamelingen;
Wij hebben havens en fabrieken, werven en werkhuizen voor kunstambachten; jaarmarkten; heerlijke oude hofsteden en huizen; duinen, vijvers en bossen, die wij bergen heten; ontspanningsgelegenheden en eethuizen waar de gerechten van de streek kunnen opgediend worden;
Wij hebben een traditie van werkkracht en eigenheid, met een weergaloze rijkdom aan erfschatten uit het verleden, zodat er bijna niet één dorp in West-Vlaanderen ligt waar niet iets te zien of te verwezenlijken valt;
Maar wat wij niet hebben is een persoon of een dienst, die alles kan ordenen en steunen, nieuwe initiatieven mag nemen, bestaande verbeteren en zowel onze mensen als de vreemdelingen doelmatig inlicht over wat West-Vlaanderen te bieden heeft.
| |
Op reis door de streek
Wat wil je, Zuster Godelieve?
Ik zie het als volgt: een van je opvolgsters wil met haar klas ons land leren kennen, omdat zij daar per slot van rekening zo weinig over weten. Zij komen naar het zuiden, omdat ik mij toevallig in staat acht haar reisweg uit te stippelen.
De voormiddag brengen zij te Kortrijk door, waar zij de Sint-Maartens en de Onze-Lieve-Vrouwkerk, het begijnhof en het stadhuis, het Groeningeplein en de Broeltorens bezichtigen. Daarna bezoeken zij het museum voor het kultuurleven van de streek. Daar zijn alle belangrijke kunstenaars uit stad en omgeving met hun uitgaven en hun werk, of reprodukties naar hun werk, vertegenwoordigd. Er is ook een zaal die aan vooraanstaanden en geleerden is gewijd. Daar wordt bijvoorbeeld de betekenis van Jan Palfijn toegelicht. Verder grijpt er een bestendige tentoonstelling plaats, die echter geregeld hernieuwd wordt, van het beste wat de levende kunstenaars uit het gewest voortgebracht hebben. Na het museum komt het paviljoen voor nijverheid en ambachten aan de beurt. Daar wordt de ekonomische bedrijvigheid van de streek, te beginnen met de vlasbewerking en eindigend met de edelsmeedkunst, door grafieken en foto's, machines en werktuigen, grondstoffen en afgewerkte produkten, voorgesteld.
De zuster middagmaalt met haar leerlingen in een restaurant, waar ze vriendelijk ontvangen worden en ieder naar zijn vermogen iets kan bestellen. Maar dat iets, hetzij voedsel of drank, is bereid en aangeboden naar 's lands wijs, die volgens het spreekwoord ook de eer is van het land. Dat eethuis heeft een mooie Vlaamse naam en is met smaak en verstand ingericht. (Bestaat er ten andere toeristisch gezien iets kortzichtiger dan het oppervlakkige kosmopolitisme, dat wij nu in onze hotel-, winkel- en herbergnamen, ten toon spreiden?)
Na de middag maken zij een rondreis. Er is gelegenheid tot een uitstapje naar één van de vier windstreken.
- Oostwaarts! besluit de zuster.
Dat betekent eerst naar Harelbeke, waar het geboortehuisje van Peter Benoit en het museum voor regionale muziekgeschiedenis toegankelijk zijn. Behalve brieven en dokumenten, zijn er ook muziekinstrumenten en een kleine diskoteek voorhanden. Indien de bezoekers het verlangen, kunnen zij opnamen met de werken van de toonkunstenaars beluisteren. Er staan zeteltjes en zitplaatsen, om het zich even gemakkelijk te maken..
Daarna gaat de tocht naar Deerlijk, waar in een paar zalen van het gemeentehuis een tentoonstelling aan de letterkunde uit de streek is gewijd: de rederijkerskamers, Lenaart De Bo en A.G. Christiaens uit Beveren, Peter Jan Renier, Hugo Verriest en René De Clercq uit Deerlijk. Als de gasten erop gesteld zijn, mogen zij ook een weverij bezichtigen. Er is een winkel bij opgericht waar alle tekstielwaren die in de omtrek vervaardigd worden te koop liggen.
De bus rijdt verder langs Ingooigem, waar Verriest begraven ligt, langs het ‘Lijsternest’ van Stijn Streuvels, naar Tiegem. Daar wacht het Sint-Arnoldusbos dat
| |
| |
Willy Bosschem: Zeemeermin - Koper Paviljoen van Oostende
Joost Maréchal: Genezing der zieken Glas-in-betonraam Paviljoen Civitas Dei
Jan Van de Kerckhove: Keramiek Paviljoen Kunst in België
Marcel Notebaert: Vloerkleed Paviljoen van West-Vlaanderen (maquette)
| |
| |
vergroot werd en een klein Bokrijk is geworden, want er liggen enige oude landelijke woningen, een boerderij, een molen en een herberg in, opgetrokken en gemeubileerd zoals dat in het oude West-Vlaanderen was. Hier is gelegenheid tot spelen en wandelen, eten en drinken. 's Avonds wordt in de beste kamer van de hofstede een film vertoond over de schoonheid en de rijkdom, de bedrijvigheid en de grote mannen uit dit deel van West-Vlaanderen.
Hier nemen de zuster met haar leerlingen afscheid van de gids die haar de gehele dag heeft vergezeld. Hij is een zelfstandige middenstander, gediplomeerd door de Dienst voor Eigen Schoon, die zich, als er een aanvrage binnenkomt, gemakkelijk vrij kan maken. Als ereloon krijgt hij evenveel als de gidsen op de W.T., 500 F per dag. Daarvoor heeft hij alle uitleg verschaft, degelijk en gemoedelijk, als een geleerde vriend die met oude bekenden op wandel is.
| |
Laten wij maar ophouden
Ergens zit de man die deze doorlopende tentoonstelling van West-Vlaanderen onder zijn beheer heeft, die ze onverpoosd aanvult en verbetert. Eigenlijk zit hij niet. Want hij is niet gebonden aan een zeteltje, noch in zijn bewegingsvrijheid beperkt door bekrompen reglementen. Hij reist door de provincie. Hij kent ze. Hij is vriend van de mensen. Als er ergens een linde moet geplant worden, is hij daarvan op de hoogte. Hij vreest niets zo zeer als spinnewebben en stof. Een verleden dat niet meer leeft. Maar hij wekt tot het leven en in het heden schept hij reeds aan de toekomst. Er is geen breuk, nergens, maar voortzetting van een levensstroom in steeds nieuwe verwezenlijkingen.
Door zijn zorgen wordt West-Vlaanderen aan de wereld en aan eigen volk bekend gemaakt. Er zijn algemene en bijzondere werken over, katalogussen, kaarten met nauwkeurige opgaven nopens steden- en natuurschoon, plechtigheden en feesten, tentoonstellingen en verzamelingen, reiswegen, hotels en eethuizen, vervoermiddelen en prijzen. Het blijkt daarenboven dat men er een erezaak van maakt, zich aan die prijzen te houden.
En nog een wonder. Er is geen afgunst bij de kleinen van ziel, geen gekonkel, zelfs geen gevit dat alleen door eigenbelang wordt ingegeven.
- Zuster Godelieve, zouden wij niet beter een kop koffie gaan drinken?
- Maar mijn leerlingen, zei ze.
- Inderdaad. Er is altijd een maar.
andre demedts
| |
Kunstcatalogen
De W.T. was de aanleiding voor het houden van waardevolle kunsttentoonstellingen, die op hun beurt de uitgave van prachtige kunstcatalogen medebrachten, uitgegeven door de Ed. de la Connaissance te Brussel.
De tentoonstelling ‘Vijftig jaar moderne kunst’ stond onder de leiding van Markies de la Boëssière-Thiennes, die ook de inleiding schreef van de catalogus, waarin hij de eerste rangs figuren uit de internationale kunstwereld bedankt, welke de unieke verzameling meesterwerken, die de W.T. biedt, hebben mogelijk gemaakt. Daarop volgt een degelijk overzicht van de ontwikkeling der hedendaagse kunst van de hand van E. Langui; dit overzicht is met enthousiasme geschreven, enthousiasme dat volgehouden wordt welke ook de kunstrichting zij, die behandeld wordt; tweeendertig reproducties in vierkleurendruk en ettelijke meestal goed gekozen citaten verluchten het exposé.
De eigenlijke catalogus bestaat uit twee delen. Eerst komt de biografie van elk der twee honderd dertig kunstenaars, waarvan werk wordt voorgesteld aangeboden, gevolgd door een beknopte en zeer rake beoordeling of beschrijving van ieders kunststijl en door de zakelijke gegevens over de tentoongestelde werken. Mevrouw R. Hammacher-Vanden Brande heeft dit deel met een zeer grote objectiviteit en akuraatheid afgewerkt, dit schijnt ons het waardevolste onderdeel van de catalogus.
Daarbij sluit dan onmiddellijk de reproductie aan van de driehonderdzevenenveertig doeken, sculpturen, enz. waaruit de tentoonstelling bestaat. De orde waarin deze reproducties werden opgenomen is minder gelukkig. Immers zij komt overeen noch met de nummering der werken, die gebaseerd is op de alfabetische lijst der kunstenaars, noch met de orde waarin de kunstwerken in de tentoonstellingszalen werden geplaatst. Deze regeling is ongetwijfeld zeer onpraktisch; het is overigens de enige kritiek welke wij op deze catalogus zouden willen maken. Inderdaad de vraag of de betekenis van sommige kunstwerken of kunstrichtingen te veel of te weinig geaccentueerd worden door de tentoonstelling zelf, heeft niets te maken met de waarde van de catalogus, waarvan wij ook de uitstekende typografische verzorging door het huis Desclée De Brouwer te Brugge moeten onderlijnen. Men weet dat de Vlaamse uitgave van de catalogus slechts weken na de Franse ter beschikking lag; zelfs toen de doeken uit Rusland, die zo lang op zich hadden laten wachten, reeds aanwezig waren, was er nog geen Nederlandse catalogus. De schuld hiervan ligt niet bij de drukkers maar bij de uitgever.
Het is om te reageren tegen de minachting, waarmede de samenstellers der tentoonstelling ‘Vijftig jaar moderne kunst’ de Belgische schilders zouden hebben behandeld, dat in paviljoen 7 der W.T. een speciale
| |
| |
Zittende moeder en kind Ba-Mbala - Verz. Lambert, Brussel
(Paviljoen Belgisch Kongo)
Mannelijke figuur Ndengense - Verz. Museum van het Afrikaans Instituut - Leuven
(Paviljoen Belgisch Kongo)
| |
| |
Octave Landuyt: Paneel Oost-Vlaanderen Paviljoen van Toerisme
Albert Setola: De Familie Paviljoen Civitas Dei.
Emile Veranneman: Dressoir in eik Paviljoen Kunst in België
| |
| |
Belgische kunsttentoonstelling wordt gehouden. Ofschoon de samenstellers dezer tentoonstelling uiteraard veel ruimer waren dan deze der internationale tentoonstelling, toch hebben de Westvlamingen deze mildheid niet speciaal ondervonden; er ontbreken immers een aantal namen die gerust kunnen opwegen tegen veel dat wel wordt tentoongesteld. Wij willen nochtans aannemen dat, zoals Albert Dasnoy in zijn inleidend overzicht schrijft, de bewerkers der tentoonstelling er angstvallig over hebben willen waken al de strekkingen te laten recht wedervaren; maar de handicap van de verwijdering van Brussel is moeilijk te overwinnen zo de Westvlaamse kunstenaars niet meer uitgesproken samenhorigheidsgevoel aan de dag leggen; zij moeten leren elkaar door dik en dun te steunen en daartoe alle kleingeestigheid overboord werpen.
Albert Dasnoy heeft gelijk waar hij schrijft dat er van ‘Belgische’ kunst in de echte zin van het woord zeker in de laatste twintig jaren weinig of geen spraak meer is, hoewel hij erkent dat gewestelijke invloeden toch tot uiting komen en het predomineren van zekere tendensen veroorzaken. Dit blijkt eens te meer uit deze tentoonstelling evenals uit de reproducties van de catalogus; van elk der aanwezige kunstenaars wordt immers één werk weergegeven. De beknopte beschrijvingen zijn van de hand van Mevr. Houbart-Wilkin en van dhr. en mevrouw D'Hondt; de tekst van de Nederlandse uitgave laat op taalgebied soms veel te wensen over. Het papier dat voor deze uitgave gekozen werd valt wat licht, maar overigens is de typografische verzorging van de drukkerij Vermaut te Kortrijk uitstekend.
De catalogen der Expo-tentoonstellingen liggen beide in de klassieke lijn; er werd noch voor de Internationale noch voor de Belgische kunst gestreefd naar originaliteit; het is braaf en degelijk ambtenarenwerk. Waarom heeft men echter niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om iets nieuws en treffends tot stand te brengen? Men had daarvoor iemand moeten aanstellen met een speciale zin voor artistieke presentatie; die had er iets kunnen van maken in de aard van de catalogus der tentoonstelling ‘Ars Sacra’ te Leuven, werk van K.N. Elno en G. Bekaert s.j.; de catalogus ‘Ars Sacra’ overtreft inderdaad zelfs in grote mate de catalogen van de W.T. en wij zijn overtuigd dat hij zelfs minder heeft gekost... Dit ligt niet aan de drukkers, die maar uitvoerders zijn; het ligt aan de conceptie!
A.S.
| |
Zoudt ge niet...
Tot nog toe heb ik tweemaal een bezoek gebracht aan de W.T., doch meer dan een vluchtige kijk is dit niet geweest, in elk geval té vluchtig om zo maar een apodictisch oordeel over de W.T. te mogen uitspreken. Ik ben nu precies ook niet naar de W.T. gegaan met een notaboekje in de hand en met het inzicht er naderhand een artikel over te schrijven. Mijn bezoek aan de W.T. was meer een uitstapje ter ontspanning (al werd dit uitstapje wel vermoeiend op de duur!). Verder wou ik graag een algemeen idee verkrijgen van wat een Wereldtentoonstelling eigenlijk is en het lag in mijn bedoeling ook even na te gaan of en in hoever de W.T. mij als Vlaming kon voldoening schenken.
Ik zal wel niet de enige zijn die door de trotse en gedurfde architectuur van het Franse paviljoen werd getroffen en ik moet erkennen dat ik ook onder de indruk kwam van wat het Russische paviljoen te aanschouwen geeft, al lag de propaganda er vingerdik op. Van de Amerikanen had ik toch wat meer verwacht. Het Engelse paviljoen vond ik warm en rijkelijk getooid, Civitas Dei was sober doch stemmig, het Duitse paviljoen ruim maar leeg, het Nederlandse werkelijkheidsgetrouw.
In het Paleis voor Schone Kunsten heb ik mij echt geamuseerd. De tentoonstelling ‘50 jaar Moderne Kunst’ was voor mij persoonlijk het meest belangwekkende deel van de W.T. Ik kan er mij moeilijk mee verzoenen dat de moderne kunst zich er op beroemt terug te keren tot het beginstadium der mensheid en de kunst der primitieve volkeren en aldus de verworvenheden van de Grieks-Romeinse en kristelijke beschaving misprijst en verloochent, maar anderzijds bevredigt mij ook de hedendaagse objectieve realistische kunst niet meer. Aldus vond ik heel weinig in de traditionele Socialistisch realistische werken van de Russen.
Onder de moderne werken - geklasseerd onder een tiental -ismen, die tenslotte veel met elkaar gemeen hebben - heb ik werkelijk zeer mooie dingen gezien, maar ook een viertal schilderijen (genre Franz Kline) die even goed door kinderen zouden kunnen geschilderd worden. Ook enkele beeldhouwwerken vond ik niet veel meer dan een mooi gepolijste steen...
Als Vlaming ben ik op de W.T. meer dan eens geergerd geworden al was mijn eerste indruk niet zo slecht.
Ik heb menige fairhostess aangesproken die geen of gebrekkig Nederlands kende. Het trof me pijnlijk dat onze Vlaamse bezoekers veel te inschikkelijk zijn en al te graag de Franstalige uitleg aanhoren of zelfs aanvragen. Wij zijn de meerderheid in het land maar een meerderheid met een sterk minderwaardigheidsgevoel... Hoe gauw zijn wij niet tevreden met een kleine tegemoetkoming. Velen waren al blij verrast hun taal te mogen lezen (al dan niet foutief!) in zoveel paviljoenen.
De eerbied voor onze taal moet te Brussel nog worden afgedwongen. Alle Vlamingen zouden moeten weigeren er één woord Frans te spreken en onze pers zou er ons volk voortdurend moeten op wijzen: Spreekt Nederlands op de W.T.! Spreekt A.B.N. te Brussel!
Welke eerbied men daar voelt voor onze taal moge blijken uit volgende kleine anecdote. Toen ik dichtbij het Zuidstation aan een netgeklede heer, met een bril,
| |
| |
vroeg: ‘Mijnheer, is dit een tram voor de expo a.u.b.?’ keek die heer me aan vol minachting en beet me toe, terwijl hij de tram opstapte: ‘Pas de flamand ici!’
Zoudt ge niet...?
luc verbeke
| |
Eksperimentele film
Gedurende een week werd het geduld van een internationale jury, waarin o.m. filmmakers van grote faam als Man Ray en Mc-Laren zetelden, op de proef gesteld. Ze moesten immers tussen 21 en 27-4 nog 123 filmen beoordelen, nadat er reeds 270 verworpen waren. Daarvan bleven 57 filmen uit de V.S., 17 uit Frankrijk, 6 uit België, enz. over voor de proef.
Over het algemeen beschouwd voldeed het merendeel der inzenders niet aan de vereiste van het eksperimentele, daar talrijke inzenders meenden dat het volstond om de burger te schokken, de film een erotisch of freudiaans sausje te geven, ofwel nog liever een abstrakte formule, of elektronische muziek of een surrealistische noot aan te brengen om de inzending te verheffen tot het domein van het eksperiment: dit alles gaf natuurlijk negatieve vruchten.
Zo verbond de poolse film Somnambulicy de konkrete muziek met het schilderkunsttachisme: water en vuur of snobisme i.p. van goede ingeving.
De beste rechtvaardiging vinden we bij Ottomar Domnick, auteur van de film Jonas.
Filmen met verdienste als Sur le zinc van de Zwitser Fred Schmid, waarin hij enkel de projektie in reliëf van de voorwerpen brengt, bleven onvermeld, terwijl de hoofdprijs of tweede prijs ontsnapte aan de inzender van N.Y., N.Y. Noodzakelijkerwijze beperken we ons tot de werken, die op de slotvoorstelling van 27 april werden afgerold.
De poolse filmvoortbrengst werd aangemoedigd, men moge weten waarom: Zo werd de kafkiaanse humor van Twee mannen en een kast van Polanski gerangschikt tussen de acht beste films en Dom (Het huis) als eerste gerangschikt en beloond met een half miljoen (gift der firma Gevaert).
Is het eerste werk wars van alle eksperiment, het bekroonde werd amper toegejuicht en blijft een navolging van de surrealistische of dadaistische collages van Max Ernst en de school. De tweede prijs van 250.000 F ging naar de ritmische beeldevokatie van de percussion van de afrikaanse stam der Bagirmi's door energievolle witte, als krijtstrepen op de film aangebrachte abstrakte danstekens.
Free radicals van Len Lye (V.S.) oogstte dan ook terecht de verdiende bijval, daar hij in elk geval vóór de winnaar diende geklasseerd! Beeld- en klankbeeld harmonieerden volkomen en onderstreepten sterk de volkomen ontketende levenskracht der negers...
Het reeds aangehaalde N.Y., N.Y. is een dichterlijke uitbeelding met nakubistische inslag, zoals de grote ‘bauhaus’-schilder L. Feininger en ook de neorealist J. Stella de stad New York zagen. Door de vervorming en herhaling van dubbelbeelden krijgt de kameramen F. Thompson de prachtigste komposities in zijn holle en bolle spiegels van autokoetswerk en -lampen. De kleur, nergens goedkoop, verhoogt de aantrekkelijkheid van de steeds prachtig gekozen gezichtshoeken.
Hy Hirsh' Gyromorphosis belicht het werk van de nederlandse beeldhouwer Constant en is ritmisch en koloristisch sterk. Chanson sans paroles van Yoram Gross (Israël) gebruikt enkel een bolletje papier en een paar lucifers om boeiend filmwerk op te leveren. Daarentegen ontgoochelen Highway (H. Harris), Sinfonia en no bemol (Argentinië) en het franse buiten reeks vermelde Opéra-mouffe (men wilde kost wat kost deze erbij sleuren) en geen van de drie zijn in kern eksperimenteel.
Ook de prijs der schiftingsjury, aan Stan Brakhage voor zijn gezamenlijk werk toegekend is betwistbaar. We zagen zijn Loving een korte dynamische flitsvisie van dichtbij de grond opgenomen taferelen en een koppel, maar ook op het plan van het eksperiment staat dan de niet vermelde film van onze landgenoten P. Puttemans en Paul Jespers Etude met muziek van de Mechelse komponist Devreesse, die wel wat meer afgewisseld had mogen zijn. De drakerige inzending Inauguration of the pleasure dome van Anger, die grotendeels in kleur op drie schermen dient geprojekteerd besloot nogmaals de slotvertoning, doch hier moest men zich tevreden stellen met één doek.
Een plezante noot kruidde de avond: Mc-Laren, die een half uur te laat het podium betrad, gaf grif toe zich te hebben verslapen! De vele filmen die hij had moeten ‘doormaken’, hadden hem oververmoeid...
Als een algemene regel dient vastgesteld, dat de meeste inzenders er goed zouden aan doen, zich de lessen van eksperimentelen als de fotografen-schilders L. Moholy-Nagy, Man Ray, of de schilder F. Leger of Hans Richter ter harte te nemen vooraleer zich te wagen aan mededinging.
Wat moet worden verstaan onder het begrip ‘eksperimenteel’ schijnt heel klaarblijkelijk en duidelijk in de beeldende kunsten, letterkunde, muziek, ballet of fotografie maar de film, die in zekere zin toch bestaat uit een zowel ritmisch als filmisch aaneenschakelen van foto's (en opnamen, hoe dan ook verwezenlijkt, nl. met een space modulator of een light display machine - als bij Moholy-Nagy - of met een oscillograaf of een lensvervorming - Thompson -), weet ineens niet meer wat ‘eksperimenteel’ inhoudt!!!
Al bij al dient de sekretaris van de filmoteek en bemiddelaar in de jury, Jacques Ledoux, gelukgewenst met de inrichting en konden we ons toch nu en dan te goed doen aan een nieuwe en vernieuwende brok filmkunst van de bovenste plank. En zoals sommige juryleden zegden, zelden wordt hun voorkeur door de toeschouwers bijgetreden, wat ook hier weer het geval was.
eb.
|
|