| |
| |
| |
Abstrakte kunst in Vlaanderen
Le milieu de ce siècle trouve le grand public du monde entier aux prises avec l'Art abstrait. Michel Seuphor (L'Art abstrait, ses origines - ses premiers maîtres) - Maeght, 1950.
De titel Abstrakte Kunst in Vlaanderen, schijnbaar eenvoudig en duidelijk, eist nochtans uitleg. Men kan over de hedendaagse schilderkunst spreken noch schrijven, zonder de abstrakte kunst te vermelden. Maar wat is abstrakte kunst?
Indien vroeger al wat maar enigszins modern scheen of was, bestempeld werd met het woord Picasso, ligt thans dat ander woord abstrakt gedurig voor de hand, zo aanlokkelijk of afstotelijk dat men het gebruikt en misbruikt dat het een lust is. En niet alleen het woord, maar ook de kunst zelf. Heel wat schilders, ook ten onzent, zijn ervan overtuigd abstrakt te werken, wanneer zij een figuratief onderwerp tot op een min of meer uiterste grens abstraheren. De oningewijde toeschouwer meent dan ten onrechte een abstrakt werk te bekijken, zonder er zich van bewust te zijn dat hij in werkelijkheid te doen heeft met een gecamoufleerde figuratieve kunst. Voor dit soort tussenstadium vond men enkele jaren geleden te Parijs de benaming art non-figuratif uit. Het negatief karakter van deze benaming kon zeker niet in aanmerking komen om de abstrakte kunst te bedoelen.
Evenzeer kan men enkel beroep doen op het woord abstraksie, wanneer men wil beduiden dat een bepaald figuratief onderwerp door de kunstenaar geabstraheerd werd, zonder dat hij nochtans een abstrakt werk realiseerde.
Een schilderij is een abstrakt schilderij, wanneer bij het aanschouwen niets ons nog herinnert aan de dingen uit de natuur, natuur hier beschouwd als het geheel van bestaande of ingebeelde voorwerpen, die ons kunnen omringen. Een werk is abstrakt, wanneer geen enkel objektief voorwerp uit de realiteit meer wordt voorgesteld, en de kunstenaar nog alleen beroep doet op de nieuwe werkelijkheid van zijn innerlijke subjektiviteit om zich uitsluitend uit te drukken bij middel van de zuivere elementen van kompositie en kleur.
Toch kan het gebeuren dat een kunstenaar een figuratief onderwerp, dat hem bij het vertrekpunt inspireert, zo fel abstraheert dat niets de ingewijde toeschouwer nog herinnert aan dat onderwerp, zodat het eindresultaat praktisch als abstrakt kan aangezien worden. Anderzijds kan een abstrakt werk ons onwillekeurig door een bepaalde schikking van vormen, kleuren en lijnen, doen denken aan een figuratief voorwerp, zoals kinderen bij voorbeeld figuren zien, gevormd door de samenloop van boomtakken. Dergelijke niet-bedoelde toevalligheden moet de abstrakte kunstenaar natuurlijk schuwen.
Benamingen als abstraksie, non-figuratief, konkreet - door Theo Van Doesburg een jaar vóór zijn dood, dus in 1930, uitgevonden toen hij deze benaming gaf aan een tijdschrift waarvan slechts één nummer verscheen (april 1930). Kandinsky aanvaardde deze term in 1938, later ook Arp en Max Bill. In Zwitserland en Argentinië wordt deze benaming veel gebruikt, echter zonder aanleiding tot misverstand) -, voorstellingsloos, non-objektief (Herbin), kunnen slechts, in verband met authentieke abstrakte kunst, tot misleidende dubbelzinnigheden en verwarrende misverstanden leiden.
Alleen het woord abstrakt is juist, volledig en duidelijk, te meer daar het door de grote grondleggers van deze nieuwe schilderkunst zonder de minste aanleiding tot twijfel vooropgezet en bestendig gebruikt werd.
Een titel als Abstrakte Kunst in Vlaanderen doet logischerwijze veronderstellen dat wij Wallonië uit deze bijdrage uitsluiten. Indien zulks inzake letterkunde gemakkelijk is, dienen wij echter voor de schilderkunst mild te zijn en, ook elders, als Vlaams erkennen wat Vlaams is.
Ik meen niet het bestaansrecht van de abstrakte kunst nog te moeten verdedigen. Dat zij bestaat kan niet geloochend worden. Dat zij floreert, bewijst haar levenskracht. Wie, zoals Picasso, beweert dat abstrakte kunst onmogelijk is, verschuilt zich spitsvondig en tevens domweg achter wat een algemeen aanvaarde benaming aan absurditeit in zich kan schijnen te verbergen. Dergelijke argumenten kunnen geenszins au sérieux genomen worden. Verdediger van de abstrakte kunst sinds mijn jeugdjaren, heb ik trouwens reeds menig verwoed tegenstander van de abstrakte kunst na enkele jaren haar beste propagandist weten worden...
Het heeft mij steeds verwonderd dat het zogenaamd kunstminnend publiek wel het abstrakt karakter van de muziek en van de architektuur aanvaardt, ja, zelfs min of meer begrijpt, maar dat hetzelfde publiek zulks niet duldt van de beeldende kunsten, of deze snobistische mode hoogstens een kortstondig bestaan voorspelt. Dat de abstrakte muziek en de abstrakte architektuur eeuwen hebben getrotseerd en niet de minste aanstalte
| |
| |
Maurice Boel: Compositie.
Luc Peire: Graphie XIII - 1957 - paneel 34 × 93 - Verzameling Dan Craet, Mariakerke, Gent.
| |
| |
maken om een figuratief kleed aan te trekken, heeft dit publiek doorgaans nog steeds niet opgemerkt. Het abstrakt karakter van de architektuur voerde Mondriaan over het kubisme (klassicisme-statiek) naar de abstrakte schilderkunst, terwijl het abstrakt karakter van de muziek Kandinsky over het fauvisme (romantisme-dynamiek) de mogelijkheden van een abstrakte schilderkunst deed ontdekken. Na eeuwen dienstbaarheid, hebben deze pioniers, - zij echter niet alleen -, de schilderkunst bevrijd van wat de kunstschilder belette zichzelf vrij en volledig uit te drukken, de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid van het schilderij eindelijk uit te roepen en de schilderkunst een nieuwe, andere taal te schenken.
Wat tussen 1910 en 1917 in verscheidene steden van Europa voorvoeld, gezocht, ontdekt en toegepast werd, zou ook (waarom niet?) in ons land wortel schieten.
Welke rol heeft Vlaanderen in de geschiedenis van de abstrakte kunst gespeeld en sinds wanneer?
Vóór alle andere, moet Victor Servranckx (1897) vermeld worden. Schitterend leerling aan de Akademie te Brussel, werd hij in de eenzaamheid van zijn atelier (ongezien door het publiek en onbewust van de gelijkaardige eksperimenten, door andere kunstenaars in het buitenland ondernomen) de avant-garde schilder bij uitstek. Reeds hadden de titels van de in 1914 geschilderde doeken Euritmische kompositie met de bogen van een vrouw en Het gulden getal van ovoïden in de ruimte, teruggebracht tot de eenheid van het plat vlak de betekenis van een gans nieuw, welbedacht programma. Reeds bestudeerde de akademiestudent de konstruksie-wetten in de kunst der Vlaamse primitieven. Hij ontdekte de negerkunst, maakte collages, schilderde op een wijze die later dadaïstisch zou genoemd worden en onderzocht de praktische mogelijkheden van een zuivere beelding. Op het raam van het schilderij, waarmee hij de grote prijs der Akademie had gewonnen, spande hij een nieuw doek en schilderde er een abstrakte kompositie op. In hetzelfde jaar, 1917, toont hij in de Galerie Giroux, toen nog in de Koninklijke Straat, zuiver abstrakte schilderijen, de eerste in België geëksposeerd. Hij is dan ook de pionier van de abstrakte kunst in ons land, een pionier van internationaal formaat.
Georges Vantongerloo, te Antwerpen geboren in 1886, werd na de val van Antwerpen in 1914, in Nederland geïnterneerd. Hij leerde er Theo Van Doesburg kennen in 1916, ondertekende het manifest van De Stijl en werkte aan het tijdschrift mede van zijn ontstaan af, in 1917, tot in 1920. Van 1919 tot 1927 verbleef hij te Menton, waarna hij zich definitief te Parijs vestigde, waar hij bevriend werd met Piet Mondriaan en Michel Seuphor (eveneens uit Antwerpen), ook met Max Bill en Antoine Pevsner (met deze twee laatsten eksposeerde hij in 1949 in het Kunsthaus te Zurich 60 werken). Vantongerloo nam in 1930 deel aan de tentoonstelling Cercle et Carré, tijdschrift en groep door Seuphor in 1929 geslicht. Hijzelf richtte op 15 februari 1931 de groep Abstraction-Création op, samen met Arp, Herbin, Kupka, Gleizes en anderen. In zijn schilderijen en beeldhouwwerken vindt men tot in 1937 de hoofdprincipes van De Stijl weer, namelijk het horizontaal-vertikaal ritme. Daarna doet hij opzoekingen op het gebied van het onbepaalde, dit onbepaalde nochtans gebaseerd op ingewikkelde mathematische berekeningen. Had hij niet in 1924 bij De Sikkel te Antwerpen het boek L'Art et son avenir uitgegeven, een onleesbaar boek met zeer veel getallen en tabellen, en heeft hij zich niet gedurende een bepaalde periode ingespannen om de mathematische juistheid van de doeken van Mondriaan te bewijzen? Deze Vlaming heeft dus eveneens tijdens de eerste wereldoorlog (zeker: 1917) abstrakte werken gemaakt. In De Stijl III, pag. 19, schrijft hij: Quelquefois on prétend que ma conception d'art est de la science. Qu'entend-on par la science? La science et l'art ont les mêmes lois. Van deze wereldberoemde Vlaming vindt men, bij mijn weten, geen enkel werk in een Belgisch museum.
Prosper de Troyer, sterk onder invloed van het Italiaans Futurisme, heeft op zijn beurt kort na de oorlog, heel zeker in 1918, abstrakte werken gemaakt. Hun aantal is echter beperkt.
De grote stoot werd in ons land wellicht gegeven door de Nederlander Theo van Doesburg. Uitgenodigd door Vantongerloo, die nog even te Schaarbeek heeft verbleven, gaf hij in januari 1920 een voordracht in het Maison des Artistes, aan de Coudenberg te Brussel. In dit huis, waar Pierre Bourgeois, zijn broer Victor, Pierre Flouquet en René Magritte vergaderden, werden boeken verkocht en tentoonstellingen gehouden. Van Doesburg sprak over De Stijl, en wel in het Nederlands. War van Overstraeten moest vertalen, doch fantaseerde er zo duchtig op los, dat Van Doesburg herhaaldelijk moest rechtzetten. De avond was uiterst rumoerig en dreigde te ontaarden in handgemeen...
Van 1920 af begonnen dus heel wat schilders in België abstrakt te werken. Er ontbrak echter een tijdschrift. Doch op 15 juni 1921 verscheen te Antwerpen het eerste nummer van Het Overzicht, Halfmaandelijks Tijdschrift, Kunst-Letteren-Mensheid, onder leiding van Fernant Berckelaers (Michel Seuphor) en Geert Pynenburg; later (november 1922) onder leiding van Fernant Berckelaers en Jozef Peeters. Wij vinden in dit merkwaardig tijdschrift, waaraan beroemde buitenlanders medewerkten, de namen van de avant-garde, dezelfde die in 1920 het eerste Kongres voor Moderne Kunst zou organiseren. Men vindt in Het Overzicht abstrakte lino's en reproduksies van abstrakte schilderijen en beelden van Jozef Peeters (in het decembernummer van 1921 een lino van 1920), Karel Maes, Prosper de Troyer, Paul Joostens, Victor Servranckx, Jos Leonard, Felix de Boeck, Alf. Francken en H. Dubois, en
| |
| |
ontwerpen van de architekten Victor Bourgeois, Jasinsky en Francken. Het Overzicht verdween toen Seuphor zich in 1925 definitief te Parijs vestigde.
Jozef Peeters heeft dan nog op eigen hand De Driehoek uitgegeven van 1 april 1925 tot januari 1926 (tien nummers). In het Driehoek-Manifest (nr. 7, oktober 1925) verklaart Jozef Peeters: De meest essentiële wet is: een vlak animeren zonder andere bedoeling dan de animatie zelf. Heden kan de animatie slechts door geometrale vlakken geschieden. Iedere nabootsende vorm, en zelf een werk dat als uitgangsvorm de lijn in sé nam, wijst op bedoelingen die buiten de zuivere animatie van het vlak liggen. En verder: Een schilderij dat met andere middelen dan geometrale kleurvlakken de toeschouwer boeit, is vicieus, omdat het de zinnen niet harmonieus spant en ontspant met zuiver schilderkunstige middelen.
Jozef Peeters gaf ook mappen linosneden uit (zuiverder abstrakt werk kan men zich moeilijk indenken) en reeksen postkaarten, reproduksies van werken van andere kunstenaars als Jos Leonard, Victor Servranckx, Karel Maes en M. Gaspard. In zijn Cahiers van de Driehoek zou ook De Trust der Vaderlandsliefde van Paul van Ostaijen het licht zien. Van Ostaijen, die geregeld aan Het Overzicht en De Driehoek medewerkte, was goed op de hoogte van de moderne kunst. Hij schreef er lezenswaardige bijdragen over en gaf reeds tijdens de eerste wereldoorlog boeiende beschouwingen ten beste over abstrakte kunst. De zogenaamde abstrakte plastieken van van Ostaijen, vermeld in de kataloog van het 2de Kongres voor Moderne Kunst te Antwerpen in 1922, werden door Peeters niet aanvaard en dus niet tentoongesteld. De gebroeders Jespers hadden deze dadaïstische voorwerpen aan elkaar geflanst om Peeters te verschalken, waarin zij echter niet gelukten.
Te Brussel verscheen van 1922 tot 1928 het franstalig tijdschrift 7 Arts dat, onder de leiding van Pierre en Victor Bourgeois, Pierre Flouquet, Karel Maes en Georges Monnier, de abstrakte kunst gloedvol verdedigde. Ook de integratie der beeldende kunsten, de toegepaste kunsten, de architektuur werden op verrassende wijze vooropgezet.
Wie Het Overzicht, De Driehoek en 7 Arts inziet en leest, herleeft een heroïsche tijd. De wereldoorlog had alles neergehaald. Een nieuwe wereld moest opgebouwd worden. Het kontakt met het buitenland nam groter uitbreiding; vreemde tijdschriften kwamen binnen, internationale tentoonstellingen boeiden de kunstenaars en verontwaardigden het publiek, kunstcritici lokten heftige debatten uit. Kongressen, voordrachten, vergaderingen, ontmoetingen, uitdagingen, publikasies, manifesten!...
Helaas, de eerste generatie abstrakte kunstenaars (een tweede zou eerst enkele jaren na de tweede wereldoorlog, omstreeks 1950, volgen) heeft geen publieke overwinning geboekt. Het Vlaams ekspressionisme rukte op naar zijn hoogtepunt en triomfeerde. Het bleef immers een figuratieve kunst met romantisch-realistische en folkloristische inslag, in het bereik van het begripsen aanvoelingsvermogen van de Vlaamse intellektueel. Het haalde zijn slag thuis, ook dank zij een voor ons land fantastische publiciteit. De critici, op een paar gelukkige uitzonderingen na, snapten toen nog niet de evolutie der moderne kunst. Promotors van het Vlaams ekspressionisme hebben geschreven (en zij hebben het durven laten drukken) dat abstrakte schilders als Servranckx in ons land te vroeg zijn gekomen. Te vroeg inderdaad, maar dan in die zin dat zij 35 jaar vooruit waren op het Vlaamse uur van het officiële en commerciële kunstleven, zodat zij eerst in 1950 volledig in het gelijk zouden gesteld worden. In dit land van regionale grootheden enerzijds en laffe bewondering voor al wat ons van uit het buitenland toewaait anderzijds, heeft men, helaas, de betekenis der eerste generatie abstrakte kunstenaars niet begrepen en aldus voor Vlaanderen een rijke bron van kulturele en artistieke aktiviteit laten doodbloeden. Alleen Servranckx (Seuphor en Vantongerloo weken, zoals gezegd, uit naar Parijs) is ten onzent de abstrakte kunst zijn leven lang trouw gebleven, terwijl al zijn vroegere strijdmakkers, rond 1926, bij gebrek aan een gunstig klimaat en bij gemis aan doorzettingsvermogen het gevecht opgaven, door de schilderkunst te verzaken of definitief tot de figuratieve kunst terug te keren. Voegen wij hier aan toe dat Jozef Peeters sinds verleden jaar het penseel
terug ter hand genomen heeft en met zeer gunstig resultaat opnieuw abstrakt schildert.
Hoe kon een schilder tussen 1910 en 1917 tot de abstrakte kunst komen?
Toen Servranckx nog maar 16 jaar oud was (1913), werkte hij reeds buiten de akademielessen als kleurenonderzoeker in een fabriek van behangselpapier. Aldaar is hem een fantastische en beslissende revelatie te beurt gevallen toen hij in de grote, brede kuipen de kleuren zag mengen. Zij vertoonden zulke wonderbare vormen- en kleurenschakeringen, dat de jonge kunstenaar er tot in zijn diepste wezen door getroffen werd en dat hem toen reeds onmiddellijk de mogelijkheid werd geopenbaard: te kunnen ontroerd worden uitsluitend door kleur en vorm, zonder de minste voorstelling van de natuur. Maar reeds als kind had hij vormen en kleuren van niets gezien en vormen in klei gekneed tot zuivere beelden, waar hij geen naam aan kon geven.
Natuurlijk kon dit alles tijdens en na de eerste wereldoorlog in ons gezegend Vlaanderen nog niet au sérieux genomen worden. Alles, maar dat niet. Figuratieve kunst, hoe modern ook, ja. Maar abstrakt, neen. Stellen wij ons even voor dat P.G. Van Hecke en A. De Ridder, in plaats van enkele jaren later het ekspressionisme te lanceren, zich voor de abstrakte kunst hadden ingezet: de evolutie van de moderne kunst in Vlaande-
| |
| |
Victor Servranckx - Opus 47 - 1923
Prosper de Troyer: Schilderij 1921
(Het Overzicht, december 1922)
Georges Vantongerloo: Constructie in de ruimte 1917
| |
| |
Lino van Edmond van Dooren
Lino van Jozef Peeters, 1920
Lino van Karel Maes
Tekening van Alfons Francken
Lino van Jos. Leonard
DE GENERATIE VAN ‘HET OVERZICHT’ (1921-1925)
| |
| |
ren ware wellicht een gans andere richting uitgegaan. Want het abstrakt werk van Servranckx, Vantongerloo, Peeters, De Troyer, Leonard, Joostens, Karel Maes, e.a. kan een vergelijking met het buitenlands werk best doorstaan. De tentoonstelling die Servranckx op 26-jarige leeftijd in januari 1924 in de Galerie Royale te Brussel hield (100 werken, uitsluitend met het volgnummer en het jaartal vermeld) was volgens Léon Degand sensationeel. Het ensemble, ingeleid door Pierre Bourgeois, kon wedijveren met het beste, tot op dit tijdstip in Europa gemaakt. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat Servranckx van dat ogenblik af geregeld uitgenodigd werd in het buitenland in beperkte groep te eksposeren met schilders en beeldhouwers die thans aangezien worden als behorend tot de allerbeste van hun generatie.
Zeker, al de anderen hebben de strijd opgegeven. Men kon dus aan hun overtuiging en aan hun kracht twijfelen. Want ook zonder gunstig klimaat moet een waarachtig kunstenaar, spijt alles en allen, kunnen dóórzetten. Maar zij die dit gunstig klimaat in Vlaanderen hadden moeten in het leven roepen en het niet konden, dierven of wilden, treft eveneens grote schuld. Ik bedoel de Vlaamse critici, conservators, galerijen, tijdschriften, officiële instanties, allen die van ver of nabij iets te maken hadden met de verdediging en de verspreiding van de levende kunst. Zij hebben hun taak niet begrepen. Zij schoten te kort en de tijd heeft hen in het beschamend ongelijk gesteld.
Het is duidelijk dat de eerste generatie weinig of geen invloed heeft uitgeoefend op de tweede, die het verleden van de eerste niet eens scheen te kennen. De jongeren ondergingen na de bevrijding hoofdzakelijk de rukwinden die ons van uit Parijs toegeblazen werden. (Eén dezer was de tentoonstelling Jeune Peinture Française in 1945 die, o ironie, de klok in feite meer dan 40 jaar achteruit zette en voor abstrakte kunst geen oog had). Maar dat op het ogenblik dat de abstrakte kunst ook ten onzent eindelijk dóórdrong (1950-1955), de eerste generatie uit onwetendheid of moedwil haast volledig doodgezwegen werd, is in geen geval goed te praten. Is het niet grof dat men in een Vlaams dagblad kan lezen dat de eerste abstrakte schilderijen in ons land, geschilderd werden door Delahaut in de jaren 1946-1947? Is het aanvaardbaar dat in de kataloog van de tentoonstelling van Hedendaagse Belgische Kunst (te Lyon in 1950) vijf inleidingen opgenomen werden en daarin niet één der eerste abstrakten vermeld werd? Hoe is het mogelijk dat in De schilderkunst in België van de primitieven tot heden, F.C. Legrand (De Sikkel, 1954) kan schrijven dat de abstraksie sedert zeven of acht jaar tot uiting komt in het werk van enkele der meestbegaafde vertegenwoordigers van de artistengeneratie, die rond 1914 geboren werd, geboren dus op een ogenblik dat Servranckx en Vantongerloo reeds volop de abstraksie toepasten... En heeft het niet aan een zijden draadje gehangen of de Belgische abstrakte kunst zou op de grote tentoonstelling van Moderne Kunst (Ekspo 58) helemaal niet vertegenwoordigd zijn? Gelukkig hebben de inrichters op het nippertje en dank zij algemeen protest in dit verzuim kunnen voorzien en zullen wij er, e als onbetwistbaar representatief specimen, het prachtig Opus 47 van 1923 van Servranckx kunnen bewonderen. Hoe komt het
verder dat het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel tot op heden nooit een retrospektieve van de abstrakte kunst in ons land heeft georganiseerd? Geven wij toe dat het thans vijgen na Pasen zouden worden!... Talrijk zijn dus de pijnlijke voorbeelden die bewijzen dat men de eerste generatie kost wat kost heeft willen in de doofpot steken. Het is voor velen natuurlijk niet plezierig te moeten bekennen zich zovele jaren in de evolutie van de moderne kunst te hebben vergist.
Niet te onderschatten als uiterst merkwaardige Vlaamse bijdrage tot de bloei van de abstrakte kunst, is de aktiviteit van drie kunstcritici, die naar Parijs uitweken: Michel Seuphor, Léon Degand en Roger van Gindertael.
Men kan over de abstrakte kunst niet schrijven zonder de boeken van Seuphor te raadplegen. Hij is op internationaal vlak beroemd geworden, dank zij een ongewoon vinnige werkgeest, een zeer rijke dokumentasie en een uiterst verfijnd kunstcritisch inzicht. Hij stichtte te Antwerpen in 1921 Het Overzicht en te Parijs in 1929 het tijdschrift en de groep Cercle et Carré. Hij organiseerde, samen met Torrès-Garcia, te Parijs de eerste internationale tentoonstelling van abstrakte kunst (Galerie 23, rue de la Boétie 23, in april 1930). Vermelden wij ook het boek Un renouveau de la peinture en Belgique flamande (1932), dat velen ten onzent hem ten onrechte kwalijk namen. In 1949 organiseert hij met Clayeux twee tentoonstellingen in de Galerie Maeght: Les premiers maîtres de l'art abstrait en publiceert naar aanleiding daarvan in 1950 L'Art abstrait, ses origines, ses premiers maîtres (Maeght), het eerste groot en gezagwekkend standaardwerk. Daarna volgen de twee monumenten: Mondrian en Dictionnaire de la peinture abstraite (Hazan, 1957). Desbetreffend organiseert hij in de Galerie Creuze de belangwekkende tentoonstelling 50 ans de peinture abstraite. Verdediger van Mondriaan in de jaren dat te Parijs haast niemand van deze wilde weten, uitstekend tekenaar (ingeleid door Arp), schrijver van talrijke monografieën, romans en gedichten, is Seuphor een prachtig voorbeeld van Vlaamse werkkracht, die hij in het buitenland veel beter heeft kunnen ontplooien en benutten dan in het bekrompen Vlaanderen.
Zeer boeiend is ook het boek van een ander Vlaming, Léon Degand, Langage et signification de la peinture en figuration et en abstraction (L'Architecture d'Aujourd'hui, 1956). Het is een zeer wetenschappelijk boek, maar helder en leerrijk. Als criticus heeft Degand een scherpe blik en een even scherpe pen. Hij levert
| |
| |
Guy Vandenbranden
Compositie
Van Anderlecht
Compositie
Paul Van Hoeydonck: Schilderij
Maurice Wyckaert: Schilderij
Mark Verstockt: Lino
| |
| |
bijdragen in talrijke internationale tijdschriften en zijn medewerking wordt fel op prijs gesteld.
Meer naar de informele kunst gericht, heeft Roger Van Gindertael zijn naam verbonden aan het tijdschrift Cimaise. Hij is ook de verwezenlijker van het na de bevrijding uitgegeven en thans reeds gezochte boek Témoignages pour l'art abstrait.
Ik heb tijdens de bezetting, toen het erg neutraal figuratief animisme tamelijk getrouw het klimaat van die duistere jaren weergaf, steeds volgehouden dat na de oorlog de abstrakte kunst het openbaar kunstleven zou overspoelen.
En toch moest ik na de bevrijding nog heel wat geduld oefenen. In oktober 1946, eksposeerde Servranckx, samen met de Franse schilder Herbin, in de Galerie Apollo te Brussel onder de titel Art Abstrait. Het was de eerste Vlaamse (en Belgische) manifestatie van abstrakte kunst in ons land, na vele jaren. Twee maanden later, in januari 1947, had in het Paleis voor Schone Kunsten een merkwaardige retrospektieve Servranckx plaats. Beide tentoonstellingen gingen haast ongemerkt voorbij... Na 25 jaar kwam de abstrakte kunst in 1947 nog steeds te vroeg.
Oktober 1947: Eerste tentoonstelling te Brussel van de Jeune Peinture Belge. Op 34 schilders, slechts één abstrakte: Delahaut. Kommentaar overbodig.
Ikzelf eksposeerde abstrakte werken in februari 1948 in de Galerie Dermine, te Elsene.
In 1952 wordt door Delahaut de groep Art Abstrait gesticht en heeft in het Paleis voor Schone Kunsten een tentoonstelling plaats, uitsluitend van werken van abstrakte schilders der tweede generatie, leden van dezelfde groepering. De vereniging geeft een album uit van werk van de Vlamingen Burssens en Jan Saverijs, de Brusselaar Milo, en de Walen Bury, Carrey, Collignon, Delahaut, Haurer en Plomteux, ingeleid door Roger van Gindertael en Albert Dupuis. In 1953 verschijnt een tweede album, ingeleid door René Massat, Maurits Bilcke (in het nederlands) en Sélim Sasson, met werk van Burssens, Carrey, Delahaut, Forani, Ray Gilles, Holley, Kerels, Mels, Milo, Rabus, Rets en Jan Saverijs. De Vlamingen zijn nog steeds in de minderheid.
In 1954 (het ritme is regelmatig) wordt de spatialistische beginselverklaring ondertekend door twee schilders, Delahaut en Bury, en door twee critici, Elno en Jean Séaux. Vanwege de Vlaming Elno baarde dit ietwat verwondering, vermits hij vier jaar vroeger in zijn boek over Slabbinck niet erg mild was voor de waaghalzen die aan de uitputting van de abstraksie in de schilderkunst werken...
In 1956 behoort de groep Art Abstrait reeds enigermate tot het verleden. Het derde album (10 seriegrafieën) verschijnt inderdaad nog wel onder de titel Art Abstrait, maar met een bijtitel in groter, belangrijker letters: Formes. Vandenbranden is de enige Vlaming, naast Delahaut, Holley, Kurt Lewy en Jean Rets. (Inleidingen door Pierre Bourgeois, Demayer, Dupréau en Sosset).
In september 1954 ontdekten de jongeren plots hun voorgangers van 35 jaar vroeger. Inderdaad, Delahaut, Toussaint, direkteur van de bekend geworden Galerie Saint-Laurent, en ikzelf organiseerden de eerste (en laatste) tentoonstelling van De eerste Belgische abstrakten. Uiteraard bescheiden, maar betekenisvol initiatief dat heel wat onwetenden in de gelegenheid stelde kennis te maken met het werk van Eemans, Daenens, Baugniet, De Boeck, De Troyer, Flouquet, Gailliard, Joostens, Maes, Peeters, Servranckx, Wolfs, Xhrouet, Leonard en met foto's van werken van Vantongerloo. In de inleiding schreef ik dat wij poogden de tirer d'un long oubli ces précurseurs à qui nous devons une réelle admiration pour des oeuvres qui prennent rang parmi ce que la peinture de ce premier demi-siècle, a produit de plus valable dans notre pays.
In de lente van 1956 hergroepeerden kunstcriticus Jean Séaux en schrijver dezes enkele leden van de groep Art Abstrait en enkele andere kunstenaars in de nieuwe groep Formes. Het Vlaams element was nu sterker. De leden: Art, Bury, Delahaut, Gilles, Holley, Lewy, Noël, Rets, Vandenbranden, Van der Auwera, Van Hoeydonck en Van Marcke. Tentoonstelling te Morlanwelz in mei 1956. Tentoonstelling te Antwerpen in de ‘Galerij Aksent’ in juni 1957. (Inleidingen tot de kataloog: Seuphor, Jean Séaux en Maurits Bilcke). Twee nieuwe leden hadden zich aangesloten: Van der Lenen en Vonck.
Art Abstrait en Formes groepeerden vooral koud-abstrakten. Maar ondertussen hadden de tachisten en informelen zich elders niet onbetuigd gelaten. Een der autentiekste tachisten is Henri Kerels geweest. Integraal abstrakten vindt men echter onder de informelen minder dan men wellicht vermoedt. Zij vinden hun inspiratiebron inderdaad niet zelden zoniet rechtstreeks in de natuur, dan toch in indrukken uit de natuur. Trouwens, de benaming un art autre wijst er voldoende op dat de benaming abstrakt niet meer geschikt was voor deze schilders. Deze opmerking laat de zuivere pikturale waarde van hun werk natuurlijk buiten beschouwing.
Surrealisme, fauvisme, ekspressionisme, ja zelfs kubisme, ontdaan van hun figuratieve tematiek, vindt men geregeld weer bij onze abstrakten, zoals overal elders. Of onze abstrakte schilderkunst dan nog wel specifiek Vlaams is, durf ik sterk betwijfelen. Maar ik zie ook niet in dat deze afwezigheid van een nationalistisch karakter op enige verzwakking zou duiden, vooral in een tijd van overwonnen afstanden en van een internationale geest van solidariteit. De hedendaagse schilderkunst spreekt een universele taal, die niet meer is een samenraapsel van oude talen, zoals het esperanto, maar wel een andere, nieuwe taal. Om die taal te begrijpen moet men ze aanleren.
maurits bilcke
| |
| |
Ideogram
Schilderij van Orix
Emiel Bergen
Hulde aan Gropius 1957
|
|