West-Vlaanderen. Jaargang 7
(1958)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Westvlaamse toneelschrijvers na 1850Ga naar voetnoot1Talrijke Westvlamingen hebben bijgedragen tot de bloei of de ontwikkeling van het toneelleven in Vlaanderen. De kleine groep van De Gruyter's Fronttoneel telde zes Westvlamingen (Bertha en Maria D'Heere, Maria Denys, Omer en Karel Laloo, Maurits Van Daele), het later beroemde Vlaamse Volkstoneel vier (Marcel Ameye, Geert Van Bruaene, Antoon Vander Plaetse, Magda Vrielynck). Verder vermelden we Maurits Balfoort als regisseur van Het Nationaal Toneel, alsmede de befaamde lichtregisseur Etienne Huyghebaert en de acteurs Hector Camerlynck, Gella Allaert, Roger Coorens en Etienne Debel. De landelijke voorzitter van het A.K.V.T. is Marcel Sercu. Wij willen ons echter hier tot de toneelliteratuur beperken. Tijdens de teleurgang van onze kultuur heeft Albrecht Rodenbach met zijn spelersgilden in hoge mate bijgedragen tot vernieuwing van het repertorium en het vormen van een teaterpubliek. Bovendien bracht hij met Gudrun een verzoening tussen toneel en kunst. Zijn dramatisch gedicht blijft één van de belangrijkste verschijnselen in de tweede helft van de vorige eeuw. De overige spelen van Rodenbach behoren tot de cyclus historische taferelen; zij moeten beschouwd worden als proeven van dramatiek. Volgelingen van Gezelle hebben eveneens gepoogd drama's te schrijven: Omer De Laey, René De Clercq, Delfien Vanhaute; zelfs Streuvels bedrijft een ‘dramatische jeugdzonde’. Al deze stukken behoren tot de literatuur; het zijn meestal dramatische gedichten of toneelschetsen. Ook auteurs van minder formaat blijven ijveren voor het toneel: Ferdinand Rodenbach, Palmer Putman, Juliaan Delbeke; zelfs de geestigste pastoor van het bisdom: Alfons Van Hee. Omheen deze groep staan de vertegenwoordigers van de oude rederijkerij: René Vermandere, Alfons en Eugeen De Raedt, Emiel Reynaert, Henri Horrie, Callebert-Reynaert, Edmond Pil. Allemaal verdienstelijke napraters van vorige generaties, belast met de taal- en scenische armoe van de tijd. Tot het beste uit die periode behoort het werk van Jozef Vanden Berghe; de schrijver kent het vak en weet te ontroeren. Ondertussen was ook de zachtzinnige verteller Maurits Sabbe op weg om het toneel te zuiveren, doch zijn werk bleef té idyllisch en miste dramatische bewogenheid. Eén figuur van blijvende betekenis overtreft al zijn voorgangers en tijdgenoten: Cyriel Verschaeve, geestelijk testamentair van Rodenbach. Verschaeve's dramatiek is geënt op de Helleens-Shakespeariaanse konstruktie, gevoed door de barok en de romantiek. Zijn figuren werpen zich hals over kop in de levensproblematiek, zij hollen zichzelf leeg, bewegen zich tot op de drempel van het metafisische; de dichter konfronteert zijn helden met het leven en met God. Uitgerafelde psychologie, nevenbeschouwingen, retorische overdaad, leiden de handeling af of verschuiven ze op een ander plan. Toch blijven Magdalena, Judas, Elijah, hooggestemde verworvenheden op dramatisch gebied. Tussen de twee wereldoorlogen was de oogst betrekkelijk schraal. Een stapel werkjes met familiale, sociale, humanitaire of religieuze inslag, patronagespelen en historische taferelen, hielpen het toneel weinig vooruit; ook technisch bleef de waarde te dikwijls beneden de eisen van de tijd. Hier vermelden we: Leo Van. Dorpe, Albert De Man, Leo De Geeter, Toon De Mindere, August De Nolf, Napoleon Flameigh, Robrecht Mortier, Alfons Trypsteen, Dom Tillo Van Biervliet, Pater Godfried, Jozef Vergote, Leo Van Daele, Marc-Romeo Breyne, en talrijke andere. Berten De Jonghe schreef een mild-humanitair drama (De nieuwe mensheid), alsmede een bewerking van Warden Oom's roman De Trimards. De auteur leverde hiermede het bewijs van zijn technische vaardigheid en kennis van de toneeldialoog. Hetzelfde gebrek betreffende de dramatische en toneeltechnische kwaliteit ontzenuwt het werk van zangoperette- en blijspelen van de auteurs: Willy Braekevelt, Emiel Serroen, Karel Van Wynendaele, Lucien Debeir, Jozef De Seyn. Op het gebied van jeugd- en kindertoneel hebben zeer goed werk geleverd: Willem Putman, Joris De Waele, Godfried Oost, Jef Devos, Fernand Etienne, Jan Vercammen. Het is jammer dat zij slechts een kleine oogst hebben nagelaten en zo weinig volgelingen hebben opgeroepen. Enkele auteurs kunnen aanspraak maken op bijzondere belangstelling en waardering. Willem Putman, die een rijke dokumentatie over toneel in zijn kronieken heeft nagelaten, blijft één van onze belangrijkste schrijvers. Putman kent het vak, zijn taal is echte toneeltaal, de personages léven, de handeling boeit en ontroert. De auteur heeft een speelse verbeelding die hem gunstig dient bij zijn laat-impressionistische neigingen; zijn werk behoort tot de burgerlijke milieu- en zedenschildering. Ook zijn Guldensporenspel was een merkwaardige revelatie.Ga naar voetnoot2 Frans Delbeke bracht vernieuwing, althans naar de geest. Hij droomde van een religieus toneelrenouveau; hij kon echter in zijn werk de romantisch-idyllische atmosfeer niet ontwijken. Als naneef van de realisten bracht Jos Janssen folkloristische en burleske zedenschetsen en blijspelen. Het is gezonde volkshumor met pittige dialoog, vinnige typering en geestige intriges. Van Raymond Brulez kregen we humanitair-georienteerde stukken. Brulez verbergt zijn sentiment achter laat-Voltairiaans skepticisme, schijnbare koelheid, tintelende ironie; men luistert monkelend, doch onbewogen. Ferdinand Vercnocke affirmeerde zich vroeg als de voortzetter van de romantische school van Rodenbach; vaak verkondigen zijn toneelhelden de nationale apologie van de auteur. In Oostrozebeke werd door J. De Voghelaere een poging gedaan om het middeleeuws kerstspel opnieuw in te schakelen. Verder moeten we nog wijzen op het aan- | |
[pagina 116]
| |
wenden van de historie in het Klank- en Lichtspel te Brugge; een procédé dat in Frankrijk werd ontgonnen en hier nagevolgd. Voor het spel te Brugge schreef Karel De Busschere de ietwat literair-stroeve tekst. De jongste produktie wijst op een rusteloos zoeken en tevens op ontstentenis van technische vaardigheid. Onlangs werden vijf auteurs door de provincie geprimeerd: André Demedts, Jozef Deroose, Jozef De Seyn, Jozef Van Daele en Marcel Verleye. Voor het overige gaat onze aandacht naar enkele auteurs: Dries Poppe die, ofschoon hij zijn eigen aksent nog niet heeft gevonden, toch blijk geeft van technische kennis en ook wegens zijn dialoog onze belangstelling wakker houdt. André Demedts van wie wij vooral de door, ervaring getemperde weemoed, de stille wijsheid en de bittere ironie onthouden. Zijn Rodenbachspel is een aangrijpend episodisch beeld van Vlaanderens teleurgang, met treffende inschakeling van allegorie en symbool. Evenals Brulez geraakt de schrijver nog niet volkomen los uit de techniek van het epos. Demedts zou ons scherpe satiren en tragische figuren van onderworpenheid aan de levenswet kunnen schenken. Roger Fieuw zocht in De dichter en de dood naar de formule om het anekdotische te ontwijken ten gunste van de psychologische kern. Zijn stuk vertoont de scherpe sporen van de romantiek. Het werd gecreëerd onder de auspiciën van de provincie tijdens de interprovinciale kultuurdagen te Roeselare in november 1956. Van René Maes onthouden we de individualistische inslag en de gezonde struktuur. Evenmin mogen we Fred Germonprez vergeten omwille van de boeiende dialoog en de bewogenheid. Jozef Van Daele heeft in zijn werk gestreefd (vooral in Kaifas) naar verdieping. Op het gebied van de direkte toneeltaal en de vlotte dialoog bereikte hij reeds merkwaardige resultaten. Zijn figuren zijn echter te zwaar beladen met sarkastische aforismen en cerebraliteit. En ten slotte denken we aan Marcel Coole. Romantisch-realistisch van aard, bezield met nobele sociale en humanitaire strevingen, leverde hij reeds een paar stukken die onze belangstelling aanvuren wegens de hartstochtelijke stijl, de levensechte dialoog en de spanning. Zijn beste werk is Achnaton, een spel vol dramatische ontroering en menselijke tragiek. De aktie is weliswaar herleid tot een minimum, doch de zuivere emotie, de prangende atmosfeer en het sakraal element maken van dit stuk hooggestemde dramatiek. Dit bondig overzicht, waarin slechts de stukken werden besproken welke de schrijver van dit artikel las of zag spelen, zou moeten aangevuld worden. Tevens zouden de artistieke en technische medewerkers (choreografen, grafici, enz.) kunnen vermeld worden. De toekomst zal uitmaken of de Westvlamingen de dramatische kunst zullen verrijken of althans beïnvloeden met werk van blijvende betekenis. In het perspektief van de toneelproduktie in Vlaanderen, mogen zij echter gerust plaats nemen naast de belangrijke auteurs in de andere provinciën. Antoon Vander Plaetse |
|