jeugd werd tot op heden nooit naar haar juiste waarde geschat. De sociale en ideologische betekenis van deze bij uitstek volkse kunst werd weinig of niet erkend en meestal verkeerd uitgebaat. Het is nochtans genoegzaam bewezen dat van al de vormen van onderricht het voorbeeld het machtigst blijft. Kan men wel een geschikter middel vinden om voorbeelden aan onze jeugd te geven dan het toneel... Maar dan een toneel dat een ernstige opvoedkundige kracht bezit, en juist daarom de intense aandacht van een verfijnd en geschoold beroepstoneel vergt. Een beroepstoneel dat, los van elke gevestigde schouwburg, zich verplaatst door gans het land om tot in de verst-afgelegen buitengemeenten de jeugd gezonde en in alle opzichten onberispelijke “toneelvoorbeelden” te brengen.’ De viering van de duizendste vertoning in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel in 1950 schonk naast de vele adelbrieven het schitterendste bewijs van de degelijkheid en de zienswijze van deze werkelijk animerende figuur.
Nu zou het zeker verkeerd zijn, het bestaan en de waarde te ontkennen of te verzwijgen van heel wat dilettanten-toneelverenigingen, die zich op gebied van kinder- en jeugdtoneel ten zeerste verdienstelijk maakten en zich regelmatig wisten te onderscheiden. In West-Vlaanderen was het o.a. de thans genaamde ‘Vrye Camere vander Rethorycken der Weerde Drie Santinnen’ die onder de impuls en de regie van Firmin Raes reeds herhaaldelijk een welgeslaagde opvoering voor onze jeugd ten beste gaf. Eén voorbeeld moet hier de andere ‘gilden’ vertegenwoordigen. Het feit dat op verschillende plaatsen met een eigen jeugdtheater werd begonnen, getuigt voor een groeiende belangstelling en waardering.
En wat gezegd van het toneel dat door de jeugd zelf wordt vertolkt? Regelmatig mochten wij ondervinden of vernemen dat leerlingen uit eigen beweging kwamen voorstellen, een of ander toneelstuk op te voeren. Laten zij dan alsjeblieft de kans krijgen, doch steeds onder een kundige leiding. Wij durven hier onderstrepen dat iedere onderwijsinrichting in die zin haar plicht te vervullen heeft. Of is het gewaagd te beweren dat een gezonde toneelscholing heel wat lessen Nederlands kan vervangen! Waar vindt men wel een beter inoefenen van gans het veel besproken en aangeprezen A.B.N.? Men kwam toch reeds meer en meer tot het inzicht dat één dictieles per week haar vruchten draagt. Theoretische beschouwingen over taal en letterkunde kunnen het in geen geval halen bij de praktische toneelmatige oefeningen. Daar zijn de doeltreffende vormen, de ontelbare mogelijkheden om in het openbaar te leren spreken. Al wie proefnemingen maakte op dit gebied zal mede bekennen dat zowel de herhalingen als de vertoningen een uitstekend opvoedingsmiddel blijven. Waar de leerlingen zelf acteren, bekwamen ze zich op de meest veelzijdige manier. Door hoeveel schakeringen wordt het gemoed ermee verrijkt, wordt de medeverantwoordelijkheid gewekt! Allen die reeds kinder- en jeugdtoneel regisseerden, zullen het erover eens zijn dat het geduld en de soms zware inspanningen ruimschoots door het enthousiasme van de jeugdige vertolkers een beloning krijgen.
Bij de menigvuldige mogelijkheden die het kinder- en jeugdtoneel kan bieden is de keuze van het stuk van hoofdzakelijk belang. ‘Wat zullen we een keer spelen?’ Hoe vaak wordt deze vraag gesteld! Nu zouden we kunnen beginnen met een ganse serie titels op te sommen, de namen van de auteurs te noemen, de waarde van ieder werk te bespreken! Wij willen hier heel eenvoudig het volgende voorstel doen: dat door de een of andere inrichting, toneelkring of jeugdbeweging het initiatief zou genomen worden, een soort prijsvraag te houden. Op die manier ware het eens de moeite waard vast te stellen hoeveel geestdriftige zoekers in West-Vlaanderen voor iets dergelijks te vinden zijn.
Een vooroordeel dat nog bestaat! Er zijn er die menen dat iemand, niet bij machte om voor volwassenen te schrijven, nog steeds het redmiddeltje van de kinderliteratuur behoudt. Alsof het veel gemakkelijker zou zijn voor de jeugd dan voor het groot publiek een toneelwerk van degelijke factuur te bieden! Daar zijn, zoals we reeds verklaarden, de vele wonderen van de kinderwereld; daar is de eigen atmosfeer van de jeugd, die de auteur niet alleen moet trachten te verstaan en bij te houden, maar ook blijven geloven erin. Leen van Marcke, een vooraanstaand kenner van de kinderliteratuur, verhaalt in een van haar studies het volgende: ‘Een auteur, die al meer dan één verdienstelijk werk geschreven had voor groten, vertelde me eens, dat hij getracht had een sprookje voor kinderen te schrijven. Maar het ging niet. Het vlotte maar zo-zo. Tot hij er een fee wilde in brengen en toen vlotte het helemaal niet meer. Hij vroeg zich af hoe dat toch mogelijk was. Ik heb hem gezegd:
- Gij hebt niet in de fee geloofd. Anders is het niets.
- Wat, lachte de jonge man, daar gelooft gij toch ook niet in.
- Ik geloof altijd in wat ik schrijf, heb ik hem gezegd. Anders zou ik het niet kunnen schrijven...
De man heeft me verwonderd aangekeken en hij dacht wellicht dat ik spotte. Maar met zijn eenvoudig sprookje is hij nooit klaar gekomen.’
Het degelijke kinder- en jeugdtoneel zal steeds de bekoorlijkheid, de onsterfelijke schoonheid der kinderlijkheid moeten uitstralen. Is het kunstvolle sprookje niet dé literaire uitdrukking die spreekt voor iedereen, zowel oud als jong, geleerd of ongeletterd? Wij onderstrepen tot besluit dat het kinder- en jeugdtoneel een van de beste middelen blijft - en het reeds daadwerkelijk heeft bewezen - om de nieuwe generatie te voeden of te herstellen in haar morele en geestelijke waarden. Het is een niet te onderschatten element tot het vormen van de persoonlijkheid.
fernand etienne