| |
| |
| |
Gelooft u in de toekomst van het Vlaams toneel?
Waarom niet geloven in de mogelijkheid van een waardevolle toekomst voor ons Vlaams Toneel? Zolang mij niet iemand bewijst dat de Vlaamse mens van nature uit gespeend is van wat ik graag dramatisch instinkt noem, bestaat er geen enkele reden om niet te ‘geloven’. ‘Beminnen’ doen we zó, natuurlijk! Maar met de ‘Hoop’ is het niet zo gunstig gesteld in Vlaanderen.
Aan de zijde van de teaters zelf zou vooreerst een verdubbeling van het aantal schouwburgbezoekers moeten bevochten worden door enorm veel liefde, opoffering en... kunde, teneinde voor een kleiner aantal stukken, langer gespeeld, een bestendig, aan zichzelf getrouw blijvend spelpeil te bereiken. Een verhoogd spelpeil, kweekt fijner oordeel bij de toeschouwer, directer aanvoelen bij de toneelauteur in de dop. Het spel blijft de grondslag van alle toneelproductie!
Aan de kant van de auteurs zou de volharding moeten verdubbeld worden. De ‘beloftenrijke’ pogingen blijven meestal beloften. De auteur is ontmoedigd omdat hij bij de laatste pennetrek: ‘Doek’ zijn werk voor voltooid, voor ‘af’ hield, en het bij de vertoning voor een aanzienlijk deel onbeduidend, ontoereikend bleek te zijn. Ook romans worden afgewezen, ook dichtbundels teruggestuurd, maar dat blijft bescheiden, de ontgoochelde auteur stopt de papieren weg, de uitgever is het geval vergeten! Een toneelmislukking is echter een openbare zaak. Niet de teaterdirekteur, maar het publiek in massa wijst af.
De auteur is beledigd, vernederd, gekrenkt. Het publiek is te dom en zijn werk niet waardig, dus: grove vergissing! In het teater gaat het er meestal niet om of het publiek al of niet ontwikkeld genoeg is, maar wel om de kwestie of de auteur bij de laatste pennetrek er wel bewust van is dat het werk nièt af is, dat hij in zijn geschreven tekst massa's spelmogelijkheden moet hebben verstopt die als tijdbommen moeten ontploffen bij de vertoning. De toneelauteur denke er aan dat niet de compositiewetten van roman of essai hem moeten leiden maar de eenvoudige doch onverbiddelijke wetten van het spelen in een bepaalde ruimte-en-tijd!
Onze meest gevestigde auteurs, zij die volhard hebben, weten best dat zij het ene oog op de ‘planken’ en het andere op het schrijfpapier moeten gericht houden. Met één woord een toneelstuk ‘maken’ behoort niet tot het domein van de ‘literator’ alleen. Het is een ruimte- en tijdcompositie, waarvan alleen het plan en de dialogen kunnen neergeschreven worden.
Honderd bladzijden met de diepste beschouwingen, ideeën en ontboezemingen, uiterst waardevol om gelezen te worden, halen het op het toneel nooit tegen vijf minuten, boeiend, zelfstandig menselijk gebeuren, met één bladzijde tekst!
Op het gebeuren, - actueel, echt, - komt het aan! Stel het ‘gebeurende’ op papier in plaats van het ‘gedachte’ en het Vlaamse toneel is er zo meteen. Om dat te bereiken passe de auteur het niet zo onaangenaam voorschrift toe: in plaats van twee uur te schrijven, brenge hij er één door in de schouwburg, om te ondergaan, te observeren, een half met schrijven en een half met luidop voor zich zelf zijn dialogen te ‘spelen’. Het wordt ‘théâtre pur’ op slag!
Ik blijf geloven...
maurits balfoort
| |
| |
Principieel geloof ik in de toekomst, ofschoon, naar Paul Claudel in een interview eens zei, er niet alleen in het verleden maar ook in de toekomst ruïnes zijn. En ik ben beslist optimist over de toekomst van het Vlaams toneel. In de prestaties van het Nationaal Toneel te Antwerpen, vallen geen tekenen van inzinking te bespeuren. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel heeft, sedert Victor De Ruyter de directie in handen nam, bij de Brusselse Vlamingen de hoop op een volwaardig Vlaams toneelleven in de hoofdstad doen herleven. Het Nederlands Kamertoneel te Antwerpen, en Studio '50 te Gent, blijven mooi werk leveren. De min of meer gelijkaardige gezelschappen te Mechelen, Kortrijk, Lier en Oostende, eisen de aandacht van de toneelliefhebbers op. Er is iets aan het groeien in Vlaanderen.
Persoonlijk verheug ik mij echter vooral, over de vlucht die onze dramatische productie na de jongste oorlog heeft genomen. Frappant is het, dat het de dichters zijn die hiertoe de stoot hebben gegeven. Johan Daisne en Herwig Hensen hebben als het ware pionierswerk verricht. In de laatste jaren, is dan ineens een ganse pleiade jonge toneelschrijvers aan het woord gekomen: Hugo Claus, Piet Sterckx, Paul Van Morckhoven, Jozef Van Hoeck, Tone Brulin, Andries Poppe, Paul Berkeman, en zoveel anderen. Er is beslist iets aan het groeien in Vlaanderen.
Vanwaar die plotse stuwkracht? De enen beweren: de schouwburgdirecteurs tonen meer belangstelling voor Vlaamse stukken, zodat onze toneelschrijvers méér kans krijgen om gespeeld te worden dan het vroeger het geval was. Anderen zeggen: de toneelstukken van eigen bodem zijn van betere kwaliteit geworden. De eersten hebben gelijk. Er komen inderdaad meer Vlaamse werken op het repertorium van onze schouwburgen. De tweeden hebben ook gelijk. De Vlaamse toneelschrijvers roeren zich, en brengen werk voort, dat vaak gerust de vergelijking kan doorstaan met tal van stukken uit de vreemde. Zij durven onderwerpen aan, die getuigen van ruimheid van denken, aandacht voor al wat des mensen is, belangstelling voor actuele problemen, eruditie, strijdvaardigheid en fantasie. Zij schrikken er niet voor terug de oude gewaden af te werpen en met de vorm te experimenteren. Zij schrijven niet langer een dialoog die boekentaal is, en houterig en onnatuurlijk aandoet.
Hoe zou men niet geloven in de toekomst van het Vlaams toneel? Vooral als men bovendien constateert, dat onze toneelschrijvers zelf er zich van bewust zijn dat de oogst nog niet helemaal binnen is, en zij nog heel wat kunnen leren, en dit dan ook willen doen. Werd onlangs niet te Gent, door de zeer actieve Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs, een studiecentrum voor toneelschrijvers opgericht?
Het gaat goed. En onze toneelauteurs weten dat zij nu in de schouwburgen een kans kunnen krijgen, en dat hun goede geschriften niet meer in de lade zullen vergelen of, om een uitdrukking van Richard Minne te gebruiken, zullen dienen om de confituurpotten er mede te bedekken. Ook door de liefhebbersgezelschappen worden zij veelvuldiger opgevoerd. Keert SABAM aan deze gezelschappen geen vijftienhonderd frank uit voor elke creatie van een Vlaamse drie-akter, of vijfhonderd frank per bedrijf? Bovendien bestaat voor onze toneelauteurs thans ook de mogelijkheid, dat hun werk door het ‘Belgisch Centrum voor Dramatische Kunst’ wordt uitgekozen, om in boekvorm ruim verspreid, en eventueel in het Frans en in het Engels te worden vertaald. Spant aan de andere kant het Internationaal Literair en Toneelgezelschap Ilita te Gent zich niet in, om Vlaams werk in het buitenland bekend te maken? En schrijft bovenvermeld Belgisch Centrum niet elk jaar een wedstrijd uit voor de De Gruyter-prijs?
Dat alles nog niet in kannen en kruiken is, en dat nog veel en hard zal moeten gewerkt worden, en dat er nog heel wat blutsen en builen bij te pas zullen komen, en dat men nog veel onbegrip en het-is-vier-uur-en-'t-weer-is-guur-kritiek zal moeten overwinnen, lijdt geen twijfel. Maar alles duidt er op, dat de stroom meer en meer zal rijzen, en dat er steeds méér geroepenen en ook méér uitverkorenen zullen zijn.
Ja, ik geloof in de toekomst van het Vlaams Toneel!
marcel coole
| |
| |
Uw vraag ‘Gelooft U in de toekomst van het Vlaams Toneel’ kunnen we zeker onmogelijk negatief beantwoorden. Tenminste wanneer we onze woorden niet in tegenspraak willen brengen met onze daden of wanneer we op onze eigen vrije-tijds-besteding en deze onzer intiemste vrienden niet het etiket van tijddodende zin-loosheid willen plakken. Ons geloof kan voor buitenstaanders nochtans een onzekerheid impliceren. Een onzekerheid die echter door zelfvertrouwen en mateloze overgave van de duizenden Vlaamse toneel-liefhebbers nooit zal of kan ontaarden tot berusting in een eventuele teloorgang.
Zeer zeker, de gevaren welke momenteel uitgaan van film en vooral van televisie kunnen ons verontrusten. Vooral van het tot in de geringste details verzorgde buitenlandse T.V.-spel, waar de meest beroemde auteurs door de meest gereputeerde toneelgezelschappen binnenshuis worden geprezenteerd, moet een niet te onderschatten bedreiging uitgaan voor het traditionele schouwburgteater. Laat ons daar echter onmiddellijk aan toevoegen dat dit laatste o.i. een aderlating broodnodig heeft, en als de T.V. er in slaagt het patronaats-, pompiers- en centen-klopperij-met-bal-na teatergedoe uit te roeien, we dit veeleer als een zegen voor het kunstzinnig verantwoord toneel zouden willen beschouwen. Er werd nu al lang genoeg met de welwillende teatervoeten van de ongevormde of misvormde toeschouwer gesold. En het stukje artistieke opleiding dat het T.V.-spel hem bezorgt, kan er hem toe brengen de oude rommel voor goed de rug toe te keren. Niet in het kwaliteit T.V.-spel - al weze het dan nog uitheems - zien we een groot gevaar, wel in de T.V.-programmatie waar de huisrat gelegenheid geboden wordt te gaan vegeteren op uitzendingen die een totaal ander doel beogen dan gezonde artistieke vorming of ontspanning.
Verder is het een vaststaand feit dat enerzijds door kontakten met het zg. beroepstoneel en anderzijds door de voortdurende minderwaardige prestatie's van een belangrijke groep amateuristen zekere vaste schouwburgklanten het financieloze liefhebberstoneel voor goed de rug hebben toegekeerd. Belangrijke liefhebbersgezelschappen in Vlaanderen die zich niet laten verleiden tot een verregaande toegeeflijkheid t.o.v. een ongevormd publiek spelen regelmatig voor kwasi lege zalen.
Een merkelijke verbetering van het spelgehalte bij onze amateurs - basis van een gevarieerd artistiek verantwoord repertoire, een kunstzinnig gevormd publiek en voedingsbodem van het beroepstoneel - kan het stramien worden waarop een gerevaloriseerd Vlaams teaterleven kan geborduurd. Bij het toneel primeert het spel. Indien het spelpeil wordt opgedreven zullen én het repertoire én het publiek er wel bij varen.
Hoe kan dit? Onzes inziens door centralisatie. Liever één goede voorstelling dan drie minderwaardige per seizoen. Laten de beste groepen de handen in elkaar slaan, één goed stuk instuderen en met dit stuk onder de vlag van een weldoordachte en artistiek verantwoorde publiciteitscampagne naar het toneelminnende hart van elke mens gaan. De plaats die ons hier gegund wordt laat een diepe analyse niet toe.
Het moet echter voor iedereen toch duidelijk zijn dat er momenteel in Vlaanderen een kentering ten goede valt te noteren. Het werk in de breedte wijkt stilaan maar zeker voor het peilen in de diepte. Meer en meer jonge krachten gaan zich vervolmaken aan toneelscholen en conservatoria. De toneelbonden verrichten uiterst degelijk werk. De openbare besturen vertonen een groeiende belangstelling. Vele talentvolle jongeren gaan zich als regisseur ten dienste stellen van amateursgezelschappen die vooruit willen. De jeugd wordt gelegenheid geboden met het antieke en aktuele teatergebeuren kennis te maken op de planken: als toeschouwer of als speler. De tijd waar de grote klassieke auteurs jaren aan een stuk in muffe klaslokalen door leraars en studenten op medogenloze wijze werden af geslacht schijnt voorbij. Vele instituten werven een gespecialiseerde diktieleraar aan, enz. Zo de akteur als de auteur en de toeschouwer zullen noodgedwongen de vruchten plukken van deze kentering. Zeer zeker, het Vlaamse teaterleven heeft nog een lange weg af te leggen en het is wel verbijsterend dat we voor internationaal kontakt nog steeds beroep dienen te doen op onze musea-stukken uit de Middeleeuwen. Maar, het oosten bloost en... het geloof verzet bergen.
hector deylgat
| |
| |
Buiten enkele voorstellingen van liefhebbersgroepen blijven we te Roeselare verstoken van welk goed toneel dan ook. Weinig verwend als we zijn, ontzien we dan ook niet de moeite om met de auto een 25 kilometer te rijden om toch maar geen voorstelling te missen van K.N.S., K.V.S., Arenatoneel ofwel dichterbij een voorstelling van F. Poos.
We spreken af met enkele vrienden en rijden om beurt. Die ritjes naar en van het theater hebben ook wel hun eigen charmes. Soms is het helder weer, dan mist het, ligt de baan glad of regent het pijpestelen. Wij hebben vooral dit vóór bij de ‘inboorlingen’ die van huis naar de schouwburg rennen en daar nog even moeten uitblazen: wij zijn reeds in stemming. Het ritje is de overgang van de zaken en de huiselijke beslommeringen naar de fictieve wereld waarin we ons straks gaan onderdompelen.
Zo hebben we verleden jaar oprecht genoten van Boerenpsalm van Felix Timmermans. Door een heel goed gezelschap opgevoerd, was het werkelijk ‘af’!
Nadien zegden we spontaan tot elkaar: ‘zo moesten onze vlaamse toneelauteurs schrijven’. Het decor, de personnages, alles sprak tot ons. Dit waren onze mensen, die een taal spraken die we verstonden. Die auteur voelde zoals wij voelen. Hij was eenvoudig en tegelijk groots. Wellicht juist zo groots omdat hij zo eenvoudig was. Het stuk ontroerde ons en lokte een monkel. De Fé kende zijn volk en had het werkelijk lief. Dàt was het wat we zo goed aanvoelden.
Dat Graham Greene ‘engels’ is in zijn werken, dat hij toestanden en zaken behandelt die ons een beetje vreemd zijn... kan het anders? Dit aanvaarden we en we bewonderen hem om zijn sterk opgezette stukken.
We begrijpen en waarderen het temperamentvolle en speelse in een spaans toneelspel.
Maar laat onze vlaamse toneelauteur zich geen ‘air’ geven, die hem en ons vreemd aandoet, want dit klinkt vals. Dat hij zich vooral hoede van wat plat of boertig is, en tranerige draken kunnen we best missen.
Onze toneelauteurs dienen zich vooral te hoeden voor een minderwaardigheidscomplex. Ons Nationaal Toneel kan hen daarin flink helpen, door de voorkeur te geven aan goede vlaamse werken. De vlaamse schrijvers dienen voorrang te geven aan vlaamse toestanden en vlaamse mensen. We moeten in hun werk iets van ons zelf, van onze gebuur, van onze karnemelkboer... van ons volk terugvinden.
Zo trekken we dan met enkele vrienden naar Brugge, Kortrijk of Izegem, om toneel te zien, ervan te genieten en om nadien een hartgrondige bespreking erover te houden.
Ik vergat te zeggen, dat er nog iets is wat we vóór hebben op de ‘inboorlingen’, bezitters van een theater: ‘Eens de voorstelling gedaan, haasten die zich naar huis, want 't is reeds laat. Wij, die nog kilometers moeten rijden, waarom zouden we ons jagen? Er is nog wel tijd om een zak frites of oliebollen te halen en die gezellig in de wagen op te eten. Want ja, wij zijn toch zelf ook van dat volk van Bruegel en Timmermans!’
raymond dierickx
Mag ik mij beperken tot de vraag of het liefhebberstoneel in West-Vlaanderen toekomst heeft? Argumenten voor een antwoord zijn ook voorhanden buiten die sektor.
Het onderscheid tussen amateur- en beroepstoneel wordt m.i. gedetermineerd door faktoren die minder te maken hebben met het wezen zelf van het toneel dan met materiële omstandigheden zoals technische uitrusting en bezoldiging. Mensen die met toneelspelen hun brood verdienen, besteden er al hun tijd aan, zijn dus méér geoefend, doen méér ervaring op. Zo nemen zij voorsprong op de amateur die speelt voor zijn plezier maar die intrinsiek een evengoed akteur kan zijn als de beroepsmens. Een aantal beroepsspelers zijn bovendien uit het amateurtoneel gegroeid. Dààr hebben zij hun eerste sporen verdiend en hun ambities ontdekt, of anderen deden het in hun plaats.
De vraag over de toekomst van ons toneel is derhalve, zo zie ik het toch, op de eerste plaats een vraag naar kwaliteit.
Beschouwd in dat perspektief heeft het amateurtoneel altijd nog een toekomst voor zich. Gewoonlijk krijgt men de toekomst die men zelf verdient. Of anders gezegd:
| |
| |
als men genoeg tijd eraan wil besteden, komt de kwaliteit vanzelf. Enkele factoren kunnen het amateurtoneel in West-Vlaanderen daarbij helpen.
Een toneelkring moet kunnen beschikken over een minimummarge van financiële veiligheid. Mag ik hier verwijzen naar de interessante beschouwingen van professor Prosper Thuysbaert in zijn referaat over de subsidiepolitiek op de Interprovinciale Cultuurdagen te Roeselare, op 17 november 1956. De lasten i.v.m. huur van zalen, belichting, enscenering, drukwerk enz. zijn zeer groot. De tussenkomst van de overheden is nog altijd niet wat zij zou kunnen zijn. Men kan bijvoorbeeld een zwartboek schrijven over de toestand van de feestzalen! Kon een toneelkring op dat gebied geld uitsparen, dan zou hij méér kunnen besteden aan de scholing van zijn leden. In de meeste gevallen is de kring waard wat zijn regisseur waard is. Nu is toneelregie echter zaak van beroepsbekwaamheid, dus financieel zwaar om dragen. Kan hiervoor niet een realistisch subsidiestelsel in het leven worden geroepen? Per slot van rekening worden toch ook de onderwijzers betaald door Staat, Provincie of Gemeente. Waarom dan ook niet beroepsmensen als een gediplomeerd toneelregisseur die vooraan staat in het naschools werk van de volksopleiding?
De vraag nopens de toekomst van het toneel in Vlaanderen wekt verder de indruk dat de toneelwereld zich ongerust maakt over de publieke belangstelling. Zo benaderen wij het probleem langs een andere kant. Want ook het publiek wenst kwaliteit. De maatstaven van beoordeling zijn strenger dan vroeger omdat de toeschouwer nu bschikt over meer punten van vergelijking. Zelfs film en televisie hebben zijn auditieve en visuele kriteria aangezuiverd.
Onder sommige liefhebberskringen bestaat een afspraak om hun voorstellingen te ruilen. Zo kan kring A niet alleen optreden voor eigen volk, doch ook in de zaal van kring B, C en D; kring B doet hetzelfde bij A, C en D enz. De uitwisseling neemt de vorm aan van een abonnementscyclus die het publiek boeit en bovendien bij de kringen een gezonde wedijver uitlokt. Ook loont het voor hen meer de moeite een goed stuk in te studeren in het vooruitzicht van vier of meer opvoeringen, er is relatief meer tijd beschikbaar, men geraakt beter ingespeeld en de resultaten kunnen niet uitblijven. Afspraken tussen toneelkringen uit verschillende provincies bieden nog ruimere mogelijkheden. De nationale toneelverbonden kunnen wellicht optreden als katalysator?
Ik aarzel voor het derde hulpmiddel. Daarom liever de vraag: bestaan bij ons niet tevéél liefhebberskringen? Iedere vriendenkring krijgt het op zekere dag in het hoofd een ‘stukje’ te spelen. Gezien over jaren afstand heeft deze inflatie geweldig veel kwaad berokkend. Ik denk er niet aan het opvoedkundig belang van het toneel voor het individu-speler te ontkennen. Zelfs in de jeugdbewegingen past men het principe toe. Men leert optreden in het openbaar, men leert de taal volkomen beheersen (was het maar waar!), men veredelt de artistieke smaak, men verruimt het inzicht in de levensproblemen enz. Allemaal waar, doch vóór al die mooie resultaten bereikt zijn, is het geduld van het publiek uitgeput. De mensen komen niet naar de zaal om de toepassing te zien van een pedagogische formule maar om te genieten van goed toneel. Daarom hangt de toekomst van het toneel, meen ik, ook ten dele af van een zekere uitdunning van het aantal spelende kringen. Daarbij moet eventueel ook de versmelting van kringen onder ogen genomen worden. Ik vrees echter dat de toestand daarvoor niet rijp of... nog niet kritisch genoeg is.
gaby gyselen
Een toneelauteur schrijft om gespeeld te worden. Hoe méér Vlaamse stukken gespeeld worden door onze officiële schouwburgen en goede liefhebbersverenigingen, hoe meer goede stukken er in Vlaanderen zullen geschreven worden. Er is sedert een paar jaren een verblijdende kentering ten goede waar te nemen. Wij komen van ver terug. Wij hebben ons jarenlang blindgestaard op de Paradijsvogels. Wij hebben die banier over de grenzen in de hoogte gestoken: wij hadden geen andere. Tientallen kleinere talenten hebben nadien hun uiterste best gedaan om een klein paradijsvogeltje uit te broeden. Het is hun zelden gelukt. Maar hun pogingen leidden tot een eenzijdige (en dus ver- | |
| |
keerde) opvatting van het begrip dramatiek, dat zo 'n beetje beschouwd werd als een synoniem voor folklore. Dat is het verleden. Er was een gierende storm nodig om de uitgevreten dode bomen te ontwortelen. Alleen de sterke eiken hebben dit tempeest overleefd. De Wonderdokter ligt nog lang niet op sterven. Maar de tijd, waarin men geloofde dat een Vlaams auteur een soort wonderdokter moést schrijven om getuigenis af te leggen van zijn eigen volksaard, is voorgoed voorbij.
Het toneel is altijd een uitwas geweest van de tijd en van de levenskonjunktuur. De tijdsproblemen en gedachtenstromingen hebben de dramaturg altijd tot scheppen aangezet. Wij hebben het eindelijk begrepen: de jongeren hebben de grenzen van een vernepen provincialisme doorbroken. Zij hebben hun gezichtsveld verruimd en het raam opengegooid op de wereld. Zij schijnen steeds duidelijker aan te voelen dat dramatiek betekent: de eeuwige worsteling van de mens met de samenleving, met zijn eigen hartstocht, met liefde en dood, met God. Zij ondergaan de actualiteit als een pijnlijke belevenis, die zij sublimeren tot inspiratiebron voor hun werk. Wij bezitten eindelijk opnieuw een generate jonge toneelschrijvers. Zij zijn de meest verscheidene richtingen uitgegaan: de jongste Vlaamse toneelliteratuur telt zowel saloncomedies als psychologische drama's, zowel avantgardistische halsbrekerijen als spannende detectivespelen. De jongeren hebben zich met overmoedige durf op de onoverzienbare mogelijkheden van het moderne teater geworpen. Zij staan niet langer vreemd of afkerig tegenover de verrassende perspectieven die door film en luisterspel geopend worden; zij lopen niet langer braaf en gedwee in het gelid: zij springen uit de band, struikelen en krabbelen weer recht. Zij leren al doende. Sommigen hebben op de planken van onze officiële schouwburgen hun kans gekregen, anderen staan gereed om dit begeerde terrein stormenderhand te veroveren. Het spelen van een Vlaams toneelstuk is niet langer een medelijdend gebaar. Er worden geen verzachtende omstandigheden meer gepleit voor de auteur van eigen bodem, die in het volle licht van de schijnwerper komt te staan. Dat is het heden, een heden dat alle hoop voor de toekomst wettigt.
Vroeger was de Vlaamse auteur een eenzame in de woestijn. Hij schreef zoals hij het van zijn voorgangers geleerd had. Wat er verderop in de bewoonde wereld gebeurde, drong niet tot hem door. Wanneer hij dan eindelijk met zijn moeizame arbeid klaargekomen was, probeerde hij zijn stuk gespeeld te krijgen. Het werd (soms) gelezen en daarna met een hoofdschuddend gebaar terzijde gelegd: het onderwerp is tot op de draad versleten! of het stuk is slecht gebouwd. Men speelde het niet. En hoe vaak de auteur zijn handschrift ook opnieuw las, hij kon de constructiefouten niet ontdekken. Wij hebben het ook thans nog niet zover gebracht, dat aan onze universiteiten een cursus in dramaturgie werd opengesteld, zoals dat in grote landen gebeurt. Maar toch is er een en ander gewijzigd. Wij bezitten thans een vereniging van Vlaamse toneelauteurs, die o.m. de handschriften van jonge toneelschrijvers aan een toneeltechnische adviescommissie voorlegt en hen zodoende de mogelijkheid biedt hun pennevruchten aan de opbouwende kritiek van bevoegde toneelmensen te onderwerpen, alvorens ermee vóór het voetlicht te komen. Onlangs werd bovendien een Studiecentrum voor Dramatische Kunst opgericht: een cursus waarin jonge auteurs gezamenlijk de groei en de evolutie van hun eigen stuk, vanaf de schrijftafel tot op de planken, kunnen meemaken. En tenslotte moeten wij wijzen op de actie van de liefhebbersverenigingen, die zich steeds milder over onze eigen toneelschrijvers ontfermen, en hun werk doorgaans in uitstekende voorwaarden creëren. Zij vervullen de taak, die in het buitenland door de zogenaamde proefteaters wordt opgenomen: zij betekenen voor de auteur die met zijn stuk naar de officiële schouwburg wil (en welke auteur wil dit niet?) een toetssteen die hem moet toelaten de gebreken en zwakheden te reveleren en bij te werken.
Er zijn legenden die stilaan uitsterven. De Vlaming is vóór alles een pikturaal genie, ook als hij de pen hanteert; en De Vlamingen kunnen geen dialoog schrijven. De bewijzen van het tegendeel beginnen zich op te stapelen. Wij hebben sinds jaren een Nationaal Toneel, doch het vlaams toneel is er geen stap mee vooruitgekomen. Wat wij nodig hebben is een nationaal toneelrepertorium. Heel wat rijk talent wordt daar op dit ogenblik aan gespendeerd. Het jonge zaad wordt welig uitgestrooid. En waar gezaaid wordt is het vertrouwen in de toekomst gewettigd.
andries poppe
| |
| |
De toekomst van het Vlaams toneel is afhankelijk van vier factoren: goede Vlaamse toneelwerken, de kunst deze werken aan te kleden, de kunst ze te spelen, en eindelijk een gunstige conjunctuur waar veel en zeer gevarieerde factoren komen kijken. Daarmee wordt dit vaag gesteld probleem tot vier zeer concrete trappen herleid zodat we, zonder gevaar voor euforistische zelfbegoocheling, een objectief antwoord kunnen geven.
We hebben de materiële en technische middelen. Om één voorbeeld te vermelden: hebben we geen A.K.V.T. Antwerpen (het katholiek provinciaal amateursverbond) dat over een quasi volmaakte lichtinstallatie beschikt voor schouwburg en openlucht die voor alle gouwen van het Vlaamse land beschikbaar is.
Op organisatorisch gebied heeft het toneel een nooit vermoede hoogte bereikt. Het amateurstoneel is nationaal krachtig georganiseerd, en het heeft een sterke invloed in de Internationale Vereniging voor Amateurstoneel. Ook de artiesten zijn er.
Naast het gevestigd beroepstoneel en de talrijke reizende beroepsgezelschappen veroorloven alle eersterangs-amateursverenigingen zich de weelde van een beroepsregisseur. En kunnen onze gezelschappen een vergelijking doorstaan met het wereldtoneel? Een deugddoend antwoord heeft het jaar 1957 gegeven in september te Monaco, waar een keurgroep van het Nationaal Kristelijk Toneelverbond wedijverde met de beste amateurskringen ter wereld. Deze groep, die in het nederlands speelde, met een Vlaams werk Elckerlyck, had er de beste pers; de vertoning was dagenlang het conversatie-onderwerp van de Monegasken, en meteen werd de trofee, toegekend door één der deelnemende landen voor de beste prestatie, gewonnen.
We hebben uiteindelijk ook de schrijvers. Nagenoeg honderd Vlaamse toneelschrijvers zijn georganiseerd bij de Vereniging der Vlaamse Toneelauteurs. De vereniging werkt in de beste verstandhouding en is buitengewoon vitaal. Het aantal Vlaamse werken dat door de officiële schouwburgen gecreeërd wordt stijgt met de dag, alhoewel nog veel Vlaams werk ligt te wachten dat een beurt verdient boven het niet altijd superieure buitenlands werk. Het is niet altijd aan de Vlaamse auteurs zelf te wijten, indien ze niet dezelfde wereldfaam hebben als hun buitenlandse collega's. Hier komt juist het vierde element een rol spelen: een gezonde conjunctuur voor ons Vlaams kunstleven en ons Vlaams toneel. Brussel blijft Brussel, en ‘officieel’ blijven wij altijd toch maar de Vlamingen. Dat werd onlangs nog bewezen toen Vander Plaetse te Rome spontaan kon oogsten wat men te Brussel liefst zou vermijden: een confrontatie - eerlijk en onbevooroordeeld - van de Vlaamse kunst met de buitenlandse. Dat wordt weer bewezen met de W.T. waar niet onze Vlaamse artiesten de grote beurten zullen krijgen. Daar zit het vraagteken, indien er voor de toekomst van het Vlaams Toneel één bestaat. Maar we kunnen verder gaan. Het zou oneerlijk zijn hogere of officiële instanties alleen aan te klagen.
Er zou al heel wàt gewonnen zijn indien de Vlamingen, ook weer nu op toneelgebied, een ietsje minder onder elkaar gingen kibbelen. Men verwijt de officiële schouwburgen zeer gemakkelijk dat ze té weinig Vlaams werk spelen, maar dan is de houding van de Vlaamse amateurskringen (de vooraanstaande althans) zeker niet beter. Hoeveel van die kringen zijn er niet, die zichzelf zo hoog aanslaan dat ze geen stuk op hun repertoire plaatsen dat niet eerst te New-York, te Londen, of te Parijs op de affiche gestaan heeft. Of hun vertoning hiermee beter wordt laten we liefst buiten beschouwing. Buitenlands werk moét op onze planken komen, maar dan zouden de verhoudingen moeten omgekeerd zijn. Het is ten andere slechts dàn dat onze Vlaamse auteurs werkelijk die grote inspanningen kunnen doen om toneel van formaat te schrijven: ze willen, en met recht, zich financieel beloond zien. Het is niet omdat ze niet kùnnen, maar wel omdat ze, uit oorzaak van een zeker snobisme en buitenlands ‘mode-affect’ bij de kringen te weinig kans zien gespeeld te worden. Hoe zouden zij in het buitenland gekend raken? Gevolg: ze schrijven wàt graag wat wij noemen ‘patronage-toneel’ omdat dit tenminste kans heeft door de tweederangskringen en gelegenheidsgroepen gespeeld te worden, waardoor niet zelden boven de honderd vertoningen per jaar verzekerd zijn. Dank zij de bemoeiïngen echter van de Vereniging voor Vlaamse Toneelauteurs zien we in de eerste vijf jaar hier ook de verandering ten gunste komen. De auteurs krijgen meer zelfvertrouwen.
jos van daele
| |
| |
Een vraag voorwaar, waarop men graag zonder aarzelen een bevestigend antwoord zou willen geven, op gevaar af een even onbesuisd als voorbarig oordeel uit te spreken.
Ik geloof dus in de toekomst van het vlaamse toneel, op voorwaarde dat...
Eerst dient, in de omlijsting van de gestelde vraag, nader bepaald, welke oppervlakte wordt gedekt door het begrip toneel. Waarschijnlijk werd niet bedoeld een halte te houden bij de litteraire toneelproduktie in Vlaanderen. Op dit domein wens ik niet enkele (wankele) schreden te zetten, hoewel in de laatste jaren een duidelijk en verheugend réveil opvallend is. De vlaamse toneelauteur heeft zich reeds sporadisch durven en kunnen losmaken van het provincialisme, waarin men sinds geruime tijd was verzeild geraakt, en poogt in een europese stroming zich een plaats te verwerven. Wij wachten met vertrouwen op de dag, dat op het repertorium van onze toneelkringen een brede keus van volwaardige werken uit eigen bodem zal kunnen prijken.
Het zal evenmin in de verwachting liggen, een diagnose te horen stellen over de toestand van het beroepstoneel in de vlaamse gouwen. Waarom de kans lopen te struikelen over een hindernis, die mij niet voor de voeten werd geworpen?...
Voortaan weten wij, waar wij tegen de muur werden gezet: men wil een geloofs-belijdenis over de toekomst van het vlaamse liefhebberstoneel.
Sinds de (voorlopig laatste) bevrijding werd ontegensprekelijk een heel eind op de goede weg afgelegd. Bij de keuze van het toneelwerk kreeg men er stilaan genoeg van de tranen bij stromen te laten vloeien, of de zaal te laten lachen volgens het recept drie uren gieren! Er was een sterke deining om op het repertorium stukken te plaatsen, die de moderne mens konden beroeren: men durfde het aan verliefd te lonken naar wat vroeger hoofdzakelijk was voorbehouden aan beroepsgezelschappen... Deze fijnere keus had dan weer als rechtstreeks gevolg, dat meer zorg werd besteed aan de situering en de inkleding. De tijd van het toneel als (uitsluitend) alibi voor nachtelijke esbattementen was voorbij. In zovele gemeenten van het vlaamse land werd met geestdrift, ook met kunde en kunstzin gepoogd, om aan de mensen (wij zeggen zo graag: ‘de gewone mensen’) schoonheid en ontroering te brengen. De kurve van het liefhebberstoneel vertoonde een gestadig stijgende lijn...
In vele middens kan men echter nog nauwelijks de angst verhelen (wat hebben wij frisse uitdrukkingen in onze taal) voor het gevaar, dat zou dreigen door een onstuitbare uitbreiding van de televisie. In de (meestal vernieuwde) toneelzalen blijven vaak enkele rijen onbezet: de schatbewaarder zit met de hand in de haren, en ziet de toekomst somber tegemoet. De schuld wordt gegeven aan de televisie: het zou echter niet de eerste maal zijn, dat een onschuldige wordt veroordeeld...
De televisie moet op de duur bekwaam zijn, eigen middelen, eigen vormen te vinden voor (gedeeltelijk) eigen onderwerpen: toneel en televisie starten op een verschillende baan. Zoals de film het toneel niet heeft kunnen wurgen, zal evenmin de televisie over deze dramatische kunst de doodsklok luiden. Daarenboven bestaat een ernstige kans, dat door dit nieuwe uitdrukkingsmiddel bij de brede massa belangstelling voor het toneel wordt gewekt of aangevuurd. Zo zou de kring worden verruimd, waardoor men zou inwerken op een tot nog toe braakliggend terrein.
Natuurlijk op voorwaarde dat...
Het liefhebberstoneel zal zich in de toekomst een steeds grotere tucht moeten opleggen bij de keuze en bij de interpretatie van de werken. Het peil moet zeker nog worden verhoogd. De studie van het repertorium wordt een dringende noodzaak, terwijl aan regie en vertolking terecht steeds zwaardere normen worden gesteld.
Deze bezieling en de vaste wil om op hoger plan te geraken, is gelukkig bij vele van onze liefhebberskringen aanwezig. Men heeft de nood aangevoeld: in deze richting worden vele en verscheidene inspanningen gedaan. Wie daarvan de proef wil wagen, moet eenvoudig de - naar uitzicht ook keurige - programmaboekjes openslaan, en enkele vertoningen met zijn aanwezigheid opluisteren: het panorama biedt een bemoedigend uitzicht. Daarom juist geloof ik in de toekomst van het toneel. Er wordt gewerkt. En hard gewerkt.
Wellicht zullen in de komende jaren nog vele schatbewaarders van onze gilden met de hand in de (steeds schaarser wordende) haren woelen. Zou het echter roekeloos
| |
| |
zijn te veronderstellen, dat de openbare besturen, morgen even goed als vandaag, hun steun aan het toneel in onze gewesten zouden verlenen?
Na de (gebeurlijke) louteringstijd zal het liefhebberstoneel, bevrijd van engheid en minderwaardig gefladder, breed de vleugels kunnen openslaan, om in de verste hoeken van Vlaanderen zuivere schoonheid op de (spreekwoordelijke) planken te voeren.
Dit is meteen een zwierige zin om te eindigen...
Ik geloof met een groot geloof... maar kan niet nalaten, wellicht uit jarenlange gewoonte, daarachter een vrome akte van hoop te prevelen.
remi van duyn
Gelooft gij in de toekomst van het Vlaamse toneel? Wat kan een toneelschrijver op deze vraag anders antwoorden dan: ja? Geloven in het Vlaams toneel is voor hem geloven in zichzelf, en de scheppende mens (vooral de Vlààmse toneelschrijver) die dat geloof niet bezit, doet maar best de inktpot te bergen. Zoals een jezuïetenpater in dit tijdschrift terecht schreef: hij is geheel op zichzelf aangewezen, hij moet zijn taak volvoeren al ziet hij geen uitkomst.
De Vlaamse toneelauteurs moeten werkelijk vèchten om iets van hun werk gespeeld te krijgen. Men dient in nauw kontakt te staan met de Vereniging om dit ten volle te beseffen. Dat het Vlaamse toneel geen uitheems werk zou mogen opvoeren zal niemand beweren, maar een land dat zich zijn kultuur bewust is, geeft de voorkeur aan werk van eigen bodem. Wij zijn echter een klein volk dat bovendien zijn fierheid en zijn besef van eigenwaarde verloor. Het waant zich zoveel mooier met vreemde veren getooid, en grijpt bij voorkeur naar buitenlandse suksessen. Het is nochtans duidelijk dat een toneel zich tegenover het buitenland staande houdt, niet door het naspelen van stukken die elders beter begrepen en uitgevoerd worden, maar door het voortbrengen van eigen werk, door het scheppen van een nationaal repertorium en een eigen stijl. Het was met dergelijk werk dat het Vlaamse Volkstoneel destijds te Parijs zulke indruk maakte. Er is degelijk Vlaams werk. Het is evenwel te weinig bekend, of helemaal nièt bekend. De verantwoordelijkheid voor deze toestand ligt in de eerste plaats bij de uitgevers. Het is in dit land niet mogelijk een toneelspel behoorlijk uitgegeven te krijgen, zonder dat de schrijver een flinke brok van zijn auteursrechten afstaat, of, wat zich nog vaker voordoet, zelf de uitgave moet bekostigen. Berekening overweegt ook daar waar men het niet zou verwachten. Mijn ondervinding leerde mij dat de uitgeverij van een grote kloosterorde ervoor terugschrok een spel uit te geven gewijd aan een van zijn roemrijke Vlaamse vertegenwoordigers, omdat het ‘financieel te riskant’ zou zijn...
Voor wat de opvoeringen zelf betreft, staan wij voor een tekort aan onderlegde regisseurs. Zovelen wanen zich tegen deze delikate taak opgewassen, die beter deden zich eerst aan een ernstige scholing te onderwerpen. Ik woonde talrijke herhalingen van liefhebbers bij. Meestal wordt hun alles zomaar voorgezegd, zonder elke speler afzonderlijk een dieper inzicht in de aard van zijn of haar rol te geven. Een speler moet ùit zichzelf tot akteren genoopt worden, het is niet genoeg dat hij een regisseur leert napraten. De taak van de regisseur zelf is het stuk te dienen, de bedoelingen van de auteur na te gaan, en daaraan een passende uitbeelding te geven. In vele gevallen is de werkelijkheid het tegendeel. De regisseur (die uit zichzelf niets kan) beschouwt de tekst en de regieaanwijzingen van de auteur als een soort grondstof die hij naar eigen goeddunken mag behandelen, en dit zelfs zonder enig overleg met de schrijver. Dat zoiets tot smakeloosheden en niet te verdedigen misvattingen leidt, hoeft geen betoog. Deze gebreken worden, wat meer is, op de rekening van de auteur overgeschreven!
Samenvattend meen ik te mogen besluiten: indien het Vlaamse toneel een toekomst hebben wil, dan moeten de auteurs werk leveren dat in het buitenland indruk maakt. Dergelijk werk bestaat... in de kartons van de Vereniging te Opwijk. Verder moeten de uitgevers in de mogelijkheid gesteld worden dergelijk werk uit te geven. Door middel van kursussen enz. dienen de regisseurs op hun taak te worden voorbereid.
Het Vlaamse toneel hééft een toekomst als het er zelf aan bouwt.
ferdinand vercnocke
|
|