St. Axters O.P. lid der Koninklijke Vlaamse academie
Op 20 februari 1957 werd Pater Stef. Axters O.P. gekozen tot lid der Koninklijke Vlaamse Academie, als opvolger van Prof. Dr. L. Grootaers, de bekende taalkundige der Leuvense Universiteit. Zijn plechtige aanstelling had plaats op 30 november in het paleis der Academiën te Brussel. De introductierede werd gehouden door Prof. Dr. Frank Baur van Gent, over wiens herstel ons blad zich verheugt; Prof. Baur onderlijnde de grote betekenis van het werk van Pater Axters voor de geschiedenis der Nederlandse letteren. Daarop hield Pater Axters zijn inaugurale rede, waarin hij, na hulde gebracht te hebben aan zijn voorganger Prof. Grootaers, sprak over de wetenschappelijke fundering der geschiedenis van de Nederlandse vroomheid.
Voor ons, Westvlamingen, in de eerste plaats is het een vreugde dat na het afsterven van de betreurde Prof. Sobry opnieuw een Westvlaming opgenomen werd in het hoge gezelschap, waarvan Stijn Streuvels niet alleen ouderdomsdeken, maar ook de meest vereerde deelgenoot is.
Prof. Axters is inderdaad te Brugge geboren op 15 October 1901, uit een hoogstaande Brugse familie; zijn vader was Directeur bij het Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen en zijn broeder stierf voor kort als Raadsheer bij het Hof van Beroep te Gent; hij was medeoprichter geweest en redactieleider van de Algemene praktische Rechtsverzameling. Pater Axters studeerde aan het Sint Lodewijkscollege te Brugge waar hij uitstekende leraren heeft gehad als de latinist A. Leenaers in de rhetorica, Alfred Demeester, die stierf als pastoor der koninklijke parochie te Oostende, en de tegenwoordige pastoor van Ruddervoorde O. Van Rie, die misschien het meest invloed gehad heeft op de toenmalige studentengeneraties.
De belangstelling van Pater Axters voor de middeleeuwse literatuur en mystiek dateert uit zijn studiejaren bij de Dominikanen te Gent en te Leuven. Op het einde ervan had hij een nederlandse vertaling klaar van het
Boek der goddelijke Leer
van de H. Catharina van Siëna, die bij de Standaard-boekhandel verscheen in twee delen in 1934. Eerst was hij werkzaam in het gekende Dominikanenklooster der Ploegstraat te Antwerpen; hij bestudeerde toen de litteraire productie der Dominikanen in de Nederlanden in middeleeuwen en renaissance; de vrucht dezer opzoekingen verscheen in het gekende tijdschrift van het Ruusbroecgenootschap
Ons geestelijk Erf in de jaren 1932-34.
In september 1931 kreeg Pater Axters de vererende aanstelling tot lid der Romeinse Commissio Leonina, die voor taak had een verantwoorde uitgave te bezorgen van het grootse werk van de H. Thomas van Aquino. Hij verleende zijn medewerking aan het excerpteren van de tekst der Quaestiones disputatae de Veritate en aan de bereiding der Indices. De commissie stond onder de leiding van de Nederlander Clem. Surmont O.P. Het waren voor P. Axters jaren van onverdroten arbeid in de Vatikaanse en andere bibliotheken, waaraan echter een einde kwam toen hij op het einde van 1938 wegens ziekte uit Rome naar het vaderland moest terugreizen.
Gedurende zijn verblijf te Rome had hij evenwel zijn studie der mystieke literatuur niet volledig stilgelegd. Hij was immers reeds te Antwerpen begonnen met de bereiding van een Scholastiek woordenboek, waaraan hij ook te Rome voortwerkte en dat in 1937 verscheen. Het Scholastiek Woordenboek, dat reeds zo grote diensten bewezen heeft voor de studie van wijsbegeerte en godgeleerdheid in het Nederlands, wil een Nederlandse terminologie bieden voor deze beide gebieden. Daartoe verplichtte hij zich de gehele Nederlandse wijsgerige en theologische literatuur door te maken, van Hadewych tot heden; waar deze literatuur in gebreke bleef nam hij zijn toevlucht tot nieuwvorming naar de beginselen van Prof. Vercouillie en van de Nederlander Den Hertog. De zuiver-Nederlandse vakterminologie is heden nog zijn stokpaardje.
Enkele maanden na zijn terugkeer uit Rome werd hij aan het Philosophicum en later ook aan het Theologicum der Dominikanen te Leuven belast met een cursus over de Geschiedenis der Nederlandse vroomheid. Uit deze lessen zijn de grote standaardwerken over de Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden gegroeid; drie delen verschenen reeds bij de Sikkel te Antwerpen en het vierde is in voorbereiding.
Het eerste deel (1950) gaat van het einde der tweede eeuw tot ongeveer 1300. Het bespreekt de eerste kerstening in de romeinse tijd, de merovingische vroomheid, de eerste kloosterorden en de columbaanse, benediktijnse en cistercienzer vroomheid, met Beatrijs van Nazareth; deze der kluizenaars, waarmede Juliana van Mont-Cornillon verbonden is, en dezer der Begijnen, waarvan Hadewych de voornaamste vertegenwoordigster is die meteen een eerste hoogtepunt betekent in de nederlandse mystieke literatuur. Ook de lekenvroomheid wordt behandeld met Karel de Goede, Oda van Amay en Godelieve van Gistel.
Het tweede deel (1953) is gewijd aan de eeuw van Ruusbroec. Vóór Ruusbroec ontwikkelt zich de Franciskaanse en Dominikaanse spiritualiteit en treft men merkwaardige teksten als: de Limburgse sermoenen, die volgens P. Axters niet aan één auteur alleen kunnen toegeschreven worden; schriften van de kluizenaar Gerard Appelmans; het mystiek tractaat van de begijn Margareta Porete van Valencijn, die wegens ketterij te Parijs werd verbrand. Wat Ruusbroec betreft verdedigt P. Axters o.a de biograaf van Ruusbroec, waarvan bepaalde gegevens door sommigen te zeer werden in twijfel getrokken; ook houdt hij voor dat het