Ontmoetingen
Toondichter Jules Bouquet
In het tweede deel van zijn werk Levende Componisten uit Vlaanderen bespreekt Karel De Schrijver een vijfentwintigtal jongere kunstenaars die op verdienstelijke wijze ons hedendaagse muziekleven in binnen- en buitenland helpen vertegenwoordigen. Onder deze generatie wordt er de Brugse toondichter Jules Bouquet voorgesteld als de sympatieke jonge man, gulhartig en eenvoudig in de omgang. En inderdaad! Al wie de gelegenheid heeft hem wat nader te leren kennen, voelt zich door zijn onveranderlijke oprechte gemoedelijkheid en zijn steeds even bescheiden voorkomen getroffen. Hij is zeker niet de mens ervoor om overal waar hij een kans mocht zien, de vruchten van zijn muzikaal talent opdringerig te etaleren. In zijn rustige persoonlijkheid verzamelt hij zich ongedwongen een veelkleurig en fijn boeket aan composities, waarvan hij nu en dan een kleinere of grotere bloem door de buitenwereld laat ontdekken. Hij bezit de onvolprezen gave, in een ongekunsteld vertoon, een flink en waarachtig kunstenaar te zijn. Daarom verdient hij, door een van deze ontmoetingen, eens meer uitdrukkelijk met zijn muzikaal oeuvre in West-Vlaanderen te verschijnen.
Onze vriend Jules Bouquet woont sinds een geruime tijd op de eerste verdieping van een der grote herenhuizen aan de Sint-Annarei. Langs een sierlijke wenteltrap bereiken wij zijn studeerkamer. Van zodra wij binnengetreden zijn bevinden wij ons in de vereiste atmosfeer. Een glanzende vleugelpiano domineert de overige meubelen terwijl de afbeeldingen van Beethoven en Wagner in bestendige aanwezigheid op een reeks keurig geschikte muziekboeken schijnen te waken. Op een kastje waarin vermoedelijk de eigen voltooide partituren verborgen liggen, wachten enkele maagdelijke bladen notenpapier om voor een nieuwe compositie gebruikt te worden. Aan de muren prijken, tot een harmonisch geheel, een aantal keurige, zelf gemaakte kunstfoto's naast geslaagde karakterstudies van zijn vrouw Diane Nachtergaele, hem zelf en hun dochterke Christa. In het passend licht dichtbij het venster wordt ons oog spontaan geboeid door een olieverfschilderij - een zelfportret van de onlangs overleden kunstschilder Alidor Bouquet, oom van de toondichter. Als verpozing bij het werk kan hij hier dag aan dag de parmante bewegingen der Brugse zwanen volgen en gedurende de drukke zomermaanden verneemt hij er de meest verscheiden tonaliteiten van de stemmen der bootjesmannen, die aan het steeds afwisselend vreemdelingenkoor de frappantste merkwaardigheden laten zien.
Wanneer wij Jules Bouquet plotseling de vraag stellen of hij voor het ogenblik aan een nieuwe compositie werkt, komt er een deugdelijk monkelke om zijn linker mondhoek trillen. Dit laat ons heel eenvoudig voor het raden dat er wellicht iets wordt gepland of overwogen. Doch positief zullen wij het niet eerder vernemen dan wanneer het werk zijn definitieve vorm gekregen heeft. Intussen hebben wij in een niet-te-misprijzen zetel plaats genomen en bij het aansteken van een Hollands sigaartje schakelden wij de wissel op het spoor dat naar het gebied der herinneringen leidt. Wij halen met genoegen de vroegere dagen aan, toen wij in het koor Cantores meerdere werken van zijn hand leerden kennen. De twee Franse volksliederen Il était un petit navire en het even gesmaakte Malborough s'en va-t-en guerre werden door hem uiterst fris en boeiend met episch of dramatisch getinte uitdrukking vierstemmig ontwikkeld. Het gedichtje van Lambrecht Lambrechts Oomken heeft getwist in huis wist hij in diezelfde periode tot een treffend muzikaal toneeltje om te toveren. Zijn eerste omvangrijk werk dat door dit befaamde koor onder de uitmuntende leiding van Aimé De Haene herhaaldelijk werd uitgevoerd en een verdiende indruk maakte, was zijn Missa in honorem Sanctae Ceciliae voor vier stemmen en orgelbegeleiding, waarin hij zijn eigen vrome beschouwing en het mystieke Vlaamse wezen op een stevig verantwoorde basis openbaart. Bij iedere uitvoering ervan voelt men zich werkelijk aangegrepen door de oprechte biddende kracht waarvan deze mis getuigt. Een bewijs te meer dat de levensvisie van de ware kunstenaar zich in eigen werk weerspiegelen gaat. In aansluiting daarmee vernoemen wij zijn heerlijk bewerkte psalm Laudate Dominum voor vierstemmig koor, orgel en trompetten, waarin hij ons voor het overweldigend beeld van dit loflied weet te veroveren. Het dient vanaf dit jaar als besluitend
stuk voor het Licht- en Klankspel Lodewijk van Gruuthuse waarbij de suggestieve kracht van deze compositie uitermate geslaagd aandoet. Wanneer wij de toondichter Jules Bouquet zo kalm berustend voor ons zien zitten, valt het ons wel enigszins moeilijk de soms geweldige en dramatische bewogenheid die hier en daar in zijn oeuvre tot uiting komt, voor ogen te roepen. Wij denken aan het lied voor a-capella-koor, op tekst van Fr. Van Eeden Kunt Gij mij nog wreder slaan, mijn God. Diep en treffend herschept hij ons in muzikale kleuren het tafereel van menselijke opstand en menselijk aanvaarden.
Sterk van uitbeelding en stevig ontwikkeld is zijn oratorium Oblatio (voor deklamator, koor en orkest) dat op 2 november 1951 in de stedelijke schouwburg te Brugge werd opgevoerd. Het thema van bedoelde compositie beweegt zich om de kern van het gedicht dat het menselijk lijden in het teken van offer en heldhaftigheid behandelt. Met een tweede oratorium Godelieve waarvoor wij eveneens de tekst mochten schrijven en waarin nog nader de elementen van koor en orkest met die van toneel en deklamatie worden verzoend, behaalde Jules Bouquet een jaar nadien een vererende onderscheiding ter gelegenheid van de provinciale muziekprijskamp. Alhoewel wij weten dat hij er niet aan houdt dat wij traditioneel met heel de reeks verdiende prijzen voor de dag komen, moeten wij hier toch tussenin vermelden dat hem in 1945 de driejaarlijkse prijs Emile Mathieu voor het componeren van zijn Trio voor klavier, viool en cello werd toegekend, waarvan de sierlijkheid der melodie en de poëtische uitwerking der vormen bij een uitzending van het werk in de Vlaamse Radio-omroep door Willem Pelemans werd onderstreept. Toen voor de eerste maal na de oorlog in 1948 de provinciale prijs voor West-Vlaamse toondichters was uitgeschreven, zag de jeugdige musicus Bouquet zich voor zijn verzamelde scheppingen der laatste vijf jaren tot laureaat uitroepen. Als orkestwerken had hij o.a. ingestuurd: het symfonisch gedicht Brutus' Visioen naar het gelijknamig poëem van Albrecht Rodenbach en de Symfonische Variaties voor Orkest op een oud Vlaams lied, welke de toondichter Renaat Veremans bestempelde als echte juweeltjes met een buitengewone distinctie van orkestratie. Hij prees meteen de rijke verscheidenheid der vormen en het volkomen beheersen van de psychologie van elk instrument. Bij de