| |
| |
| |
Hedendaagse grafiek in West-Vlaanderen
Er is een tijd geweest dat de grafische kunsten als minderwaardig werden bestempeld en dat men zelfs verkondigde dat ze geen kunst waren. Deze idee, die nog op het einde van de 18de eeuw met klem werd verdedigd, was toen reeds en nu nog meer door de feiten weerlegd. Niet alleen zijn er de talrijke prachtige gravures, die de werken van de Middeleeuwse en de Renaissanceschilders op een betrekkelijk groot aantal tot ons hebben gebracht, maar, afgezien van dit eerder interpretatieve of illustratieve karakter, heeft dit kunstgenre inderdaad uit zuiver artistiek oogpunt volle waarde. Niemand zal zich nu smalend uitdrukken over de koperetsen van Dürer of Rembrandt, die, zijn ze wellicht soms replieken van schilderijen, op zichzelf beschouwd onbetwistbaar tot de grote kunst mogen gerekend. Trouwens, geen enkele onder de grote artisten heeft zich te min geacht om houtsneden of kopergravures te vervaardigen. We kunnen hier denken aan de prachtige bladen van de Japanners Utamaro, Hiroshige en Hokusai, aan de bewogen taferelen van Goya's stierengevechten, aan de scherpe psychoanalyse van Daumier's litho's, aan tekeningen en zelfs aan affiches van Toulouse-Lautrec, aan Van Gogh's wevers. En van zodra wij de twintigste eeuw binnenstappen, kunnen wij bij iedere grote meester, naast schilderijen, ook etsen en tekeningen aanwijzen: Picasso, Gauguin, Dufy, Léger, Chagall, Munch... Sommige onder hen, ik denk vooral aan Chagall en Picasso, zijn zelfs in hun grafisch werk buitengewoon boeiend. Het gaat hier echter niet zozeer om de schetsen, die ieder echt artist toch zou moeten maken, dan wel om de zogenaamde presentatiebladen, waarmede hij, bij bepaalde gelegenheden, vrienden of bekenden bedenkt, en vooral om de tekening, door middel van een of andere grafische techniek gepolycopieerd, als zelfstandig werk, gemaakt om de tekening zelf. Nog zijn deze tekeningen dikwijls interpretaties van of aanlopen tot groter schilderwerk, maar toch hebben ze
volle zin en eigen bestaansrecht, omdat zij zelfstandig werden gedacht en omdat de artist vaak zijn volle ziel en kunnen in deze grafische arbeid legde.
Ook in ons land heeft ieder groot artist ook grafisch werk geleverd, dat zelfs heel dikwijls de verschillende aspecten van zijn artistieke personaliteit treffend illustreert. Denken we zo aan Henri de Braekeleer, met zijn meer dan tachtig etsen, aan Félicien Rops, die o.m. De Coster's ‘Legende van Tijl Uilenspiegel’ illustreerde, aan James Ensor, die de verschillende grafische technieken veelvuldig en met sukses heeft beoefend, aan Jakob Smits en Jules De Bruycker. Nog dichter bij ons staat het grafisch werk van de Cantré's en van Masereel, die precies als grafici overigens heel terecht een internationale faam genieten.
Naast de zuivere artistieke waarde heeft de grafische arbeid ook die verdienste dat hij voor veel meer mensen toegankelijk wordt, vooral nu het grafisch bedrijf over uitstekende procédé's beschikt om alle technieken goed te vermenigvuldigen. Zoals er clubs bestaan voor bibliofielen en discofielen, zo werden in de jongste jaren ook verschillende verenigingen van gravuren-liefhebbers opgericht. Een van de voornaamste is voorzeker de in 1949 gestichte ‘Guilde Internationale de la Gravure’, met zetel te Genève, die onlangs nog te Brussel een expositie heeft ingericht. Verschillende vooraanstaande artisten, als Dufy, Savin, Léger, Baumeister, Friesz, hebben voor deze gilde speciaal etsen en litho's getekend. Voorts worden er geregeld exposities en prijskampen voor zwart-wit composities ingericht, zoals in 1955 te Ljubljana en in 1956 te Lugano.
Het grafisch werk ontstaat moeizaam en het is eerst na grondige technische bekwaming dat de artist tot goed resultaat komt. Daar is een gevaar aan vast, namelijk dat de artist zo verslingerd raakt op het gespannen bereiken van zijn technische kundigheid dat hij alleen omwille van die techniek grafisch gaat werken. Zelfs inzake beeldhouwkunst en a fortiori voor de toe: gepaste kunsten moet die techniek steeds gericht blijven op het doel dat ieder echt artist steeds bezielen moet: veruiterlijking van zichzelf, zelfbevrediging, en op de tweede plaats: mededelen aan anderen, dat dan vanzelf en gelijktijdig gebeurt op het moment dat hij een idee in de materie vastlegt. Dit geldt te duidelijker nog voor de verschillende grafische technieken, die meer dan de zuivere schilderkunst, wezenlijk erop zijn ingesteld, breder althans veelvuldiger te worden ontmoet. In dit verband is dan, naast het zuiver esthetische, ook het sociaal-artistiek belang van grafische arbeid duidelijk gesteld.
Ook in onze provincie kent het grafisch werk sinds jaren een hoge bloei. Uitgevers spreken geregeld kunstenaars aan voor de presentatie en illustratie van hun boeken; openbare instellingen en privé-organismen vragen door middel van prijskampen of opdrachten ontwerpen voor affiches en brochures, krantjes en folders. Af en toe zien wij dus reeds iets geslaagds. Naast natuurlijk onooglijke rommelige dingen, die maar voort blijven woekeren. Wij zouden in dit overzicht ook enkele belangrijke vroegere artisten moeten behandelen, zoals André Vlaanderen en Frank Brangwyn, om maar
| |
| |
Jules Fonteyne: Ets.
| |
| |
die twee te noemen, maar we zullen ons beperken tot de levende artisten, en dan nog moet het noodgedwongen begrensd blijven tot een niet zeer dankbaar overzicht-in-vogelvlucht. Over Joris Minne en Frans Masereel wordt elders in dit nummer geschreven.
De oudste onder de zuivere grafiekers van onze streek is voorzeker Jules Fonteyne, die nu stilaan de tachtig nadert en eredirecteur is van de stedelijke academie te Brugge. Deze wijze, veelzijdige en rijke persoonlijkheid heeft reeds een lange loopbaan als kunstenaar achter de rug. Naast enkele muurschilderijen, zijn de grafische opdrachten die hij heeft uitgevoerd en het grafisch werk dat hij voor zichzelf heeft afgewerkt, welhaast ontelbaar. O.m. heeft hij verschillende werken van Stijn Streuvels geïllustreerd, met vinnige, vaak humorvolle krabbels. In zijn portretten anderzijds is hij een ware meester, zo vermelden wij het portret van zijn moeder, en dat van Karel de Flou, dat hij zelf als een van zijn beste werken beschouwt. Jules Fonteyne heeft alle knepen van het grafische vak reeds lang onder de knie; hij werkt traag en zorgzaam; ieder blad dat van onder zijn hand komt en dat hij ook wat de afdruktechniek betreft met gedegen vakmanschap heeft bestudeerd, mag als een meesterwerk, het werk van een meester, beschouwd worden. Wanneer men in zijn stemmige woning rondwandelt, vallen vooral zijn etsen op. Zijn etskunst weerspiegelt vinnigheid, een ruime dosis mensenkennis en opmerkingsgave in zijn genrestukken vooral, zorg om het pittoreske detail en liefde voor het schone. Er ligt een nijdige trek in het tafereeltje dat wij hier afbeelden: een oud vrouwtje dat twee vechtende hanen gadeslaat: een bijzonder geslaagde prent, waarin de preciese afwerking alle details van dit kleine gebeuren treffend doet uitkomen, en die op het juist gekozen papier bruin-zwart afgedrukt ook warm en gevoelvol aandoet. Hij heeft zo een hele rij etsen gemaakt, zoals De Doop (zie Wvl., Jrg. I, p. 164), de Kopersmid en ook enkele bijzonder fraaie gekleurde etsen, zoals de Blindekensprocessie, die meteen de hele sfeer van stemmige, volkse poëzie oproept waarmede begankenissen gepaard
gaan. Samen met figuren als Jakob Smits en dichter bij met Jules De Bruycker mag Jules Fonteyne om zijn etsen worden aangezien als een der merkwaardigste artisten van het land.
Onder de Brugse grafische artisten moet eveneens een vooraanstaande plaats ingeruimd voor Luc De Jaegher, die thans leraar is aan de akademie aldaar. Naast verschillende boekillustraties o.m. voor enkele kinderboeken zijn voortreffelijke droge-naaldetsen van hem bekend en veel gelegenheidsgrafiek, zoals nieuwjaars- en geboorteberichten. Niet zelden heeft hij Brugse stadsgezichten in dit werk ingewerkt. Ook op het gebied van het ex-libris heeft deze artist blijk gegeven van bijzondere vaardigheid.
Arno Brys (Brugge, 1928), die thans leraar is aan het Sint Lukasinstituut te Gent heeft de jongste tijd enkele belangrijke opdrachten van kostuumontwerpen uitgevoerd (Rodenbachspel, Roeselare; Spel van de arbeid, Rome) die zowel in binnen- als buitenland om hun persoonlijke interpretatie terecht zeer werden opgemerkt. Sedert jaren echter heeft hij in losse uitgaven en in verschillende tijdschriften talrijke grafische werken gepubliceerd die steeds getuigen van een ernstig, weloverwogen en eerlijk kunstenaarschap. Naar de vorm zijn deze werken bijna altijd expressionistisch opgevat, met veel zorg nochtans om afwerking en détail, naar de geest meestal dicht bij het volk gedacht, the river of no return voor ieder, ook voor de grootste artist. In het meeste werk van Brys kan men dan ook folkloristische en pittoreske elementen ontdekken, die echter onder zijn hand tot hogere genietbaarheid worden opgetild. Naast muurschilderingen heeft Arno Brys ook reeds enkele geslaagde afficheontwerpen voor feestelijkheden en toneelopvoeringen gemaakt. Om het even, ieder werk van Brys is rijk en in de détails bekeken wint het nog aan waarde. Wij denken hier aan zijn hele serie nieuwjaarsgrafiek, waarin hij uitgaande van de volkse prent af en toe pittige composities weet te scheppen.
Ook Octave Landuyt (Gent, 1922) heeft, naast zijn schilderijen, de jongste jaren reeds verschillende grafische opdrachten uitgevoerd. Zo illustreerde hij het fijnzinnige overigens bekroonde werkje van Heymans ‘Het oproerig tafelservies’ (uitg. Die Poorte, Antwerpen) en over enkele weken zal te Kortrijk (uitg. Vynckier) een gedichtenbundel ‘Un coin du désert’ van de Amerikaanse dichter Harry Torczyner (met een inleiding van Marnix Gysen) verschijnen, waarvoor Octave Landuyt eveneens enkele illustraties heeft bezorgd. Ook dit grafische werk weerspiegelt het bijzondere klimaat van geestelijke vernieuwing, dat Landuyt's schilderijen kenmerkt en dat de artist op zijn eigen strenge manier steeds opnieuw poogt te suggereren.
Jozef Noreille (Menen, 1922) is, naast zijn bedrijvigheid als keramieker, in eerste instantie een grafisch kunstenaar. Hij is in alle technieken werkzaam: hout- of linosneden, hout- of kopergravure, ets, droge naald en litho. Hij werd opgeleid in het Hoger Instituut Sint Lukas te Gent en in het Nationaal Hoger Instituut Ter Kameren en wist door zuiver grafisch werk, en vooral door illustratie van boeken algauw de verdiende aandacht op zich te vestigen. Onder zijn bijzonderste werken gelden de geïllustreerde uitgave van Heer Halewijn en van Reinaert de Vos en vooral de door hem ontworpen en geïllustreerde maquette voor ‘Le Grand Meaulnes’ van Alain Fournier. Dit wondere, symbolische verhaal, dat niet ophoudt gelezen en bestudeerd te worden, heeft hij in de zeer verfijnde techniek van de droge naald geïllustreerd. Het zijn ronduit prachtige bladen geworden, teerhartig en met hallucinante achtergronden, ook plastisch sterk aanleunend bij de geest van dit onvolprezen proza. In diezelfde techniek, trouwens ook in eenzelfde klimaat, maakte hij een serie van vijf bla-
| |
| |
Illustratie van Arno Brys
Arno Brys: Noordzeevisser. (Uit K.A.V.-kalender 1958. Poststraat, 111, Brussel)
Illustratie van Arno Brys
| |
| |
Marc Speybrouck: Geboortebericht.
den voor ‘Malte Laurids Brigge’ van Rainer Maria Rilke. Voorts vermelden wij nog talrijke illustraties voor ‘Que ma joie demeure’ en ‘Triomphe de la vie’ van Jean Giono; ‘Salome’ van Oscar Wilde, ‘Boerenpsalm’ en ‘Pallieter’ van Felix Timmermans. Hij verzorgt tevens de maquette van ‘Tekengids’ een tijdschrift voor tekenleraren, en ook de omslagen van dit tijdschrift zijn, sinds enkele tijd, door hem ontworpen. Het zijn lino's, een techniek die hij de laatste tijd bij voorkeur schijnt te behandelen en waarin hij een bijzondere vaardigheid heeft verworven. Over het algemeen zijn het sterke composities, gewoonlijk met harde zwart-wit contrasten en een onstuimige bladverdeling. Ook in de vorige nummers van ‘West-Vlaanderen’ hebben wij een paar van die tekeningen voor lino's opgenomen. Dit werk getuigt van een bijzonder eigenaardige opvatting en uitwerking. In zijn tweefiguren-composities, waarvan wij er een paar reproduceren, treft ons bovendien een vrij verregaande versobering die de expressiviteit aanzienlijk verhoogt.
In grafisch werk zijn we dikwijls heel dicht bij het louter decoratieve; dat is soms nodig ook; een slotvignet van een bladzijde moet heel vaak niet meer, maar ook niet minder zijn dan een decoratief motief. Maar zelfs daarin kan de personaliteit van de artist volledig op de voorgrond treden. Op grond van wat hij in de jongste jaren presteerde, zouden wij geloven dat Noreille een van die zeldzame artisten is aan wie men vragen mag een boek te illustreren en te presenteren en van wie men overtuigd kan zijn dat het steeds, ook grafisch, een feestelijke aanblik zal bieden.
Jean-Jacques de Grave (Veurne, 1923), die het omslag van dit ‘West-Vlaanderen’-nummer heeft ontworpen, is tekenleraar aan de Rijksmiddelbare school te Diksmuide. Hij studeerde aan het Nationaal Hoger Instituut te Brussel en deed talrijke studiereizen in het buitenland. Hij werkte o.m. een tijdlang in de grote Melanhick-drukkerijen te Praag, waar hij de verschillende moderne druktechnieken onder de knie kreeg. Naast exposities in ons land stelde hij zijn werk tentoon in praktisch alle Europese hoofdsteden en ook in New-York, Cincinnati, Ohio. Te Ljubljana behaalde hij in 1955 de grote prijs voor gravure. Naast illustratie van enkele kinderboeken, die steeds bijzonder goed aanleunen bij het geestelijk klimaat door de tekst opgeroepen, heeft hij, bij die eniggeldende regel aansluitend, ook zijn illustraties gezien voor romans. Wij kennen van hem een aantal lino's bij ‘Het Slot’ van Franz Kafka, illustraties bij de reistrilogie van Karel Jonckheere, al even puntig en gevat als de tekst zelf en dan vooral een serie prachtige tekeningen bij de novelle ‘Klinkaart’ van Piet van Aken. De Grave heeft ons nog verteld dat hij voor dat werk zeven series tekeningen heeft gemaakt. In ieder geval kan men duidelijk aanzien dat hij zich in dit rauwe en sterk gecomposeerde verhaal volkomen heeft ingeleefd. In een moderne vorm, sober en ontdaan, heeft hij de materiële ellende en de hopeloze menselijke ontluistering weergegeven, die gevolgen waren van de sociale toestanden aan het einde van de vorige eeuw. Deze tekeningen met zwarte, zware lijnen en met sereen het vlakke voor gevoel nog gans open gelaat van de meisjesfiguur, die hoofdgegeven is in deze novelle, accentueren de artistieke waarde van het geheel. Zij vallen niet uit de toon, zoals men bij boekillustratie zo vaak moet vaststellen. Op een zeer integrerende manier is hier eenheid bereikt tussen tekst en illustratie, waardoor het geheel overigens is opgetild
tot een der beste literaire én grafische werken van de laatste jaren in ons land. De Grave heeft bovendien een serie van twaalf spreekwoorden verlucht, waarvan wij er enkele reproduceren, en waarin hij niet altijd onmiddellijk de band legt tussen tekst en tekening. Bij nader beschouwen echter kan men nagaan hoe hij zeer diep, met zin voor milde humor of sarcastische spot zelfs, het op de korrel nemen van menselijke gedragingen, die spreekwoorden altijd zijn, ook plastisch verantwoord weet uit te drukken. Hier ook treft immers een grondig, traag en moeizaam bereikt evenwicht en inzicht in de opgave. De illustrator moet heel zeker de tekst of het boek visueel opluisteren en aantrekkelijk maken. Maar dat kan op
Marc Speybrouck: Nieuwjaarskaart.
| |
| |
| |
| |
Marcel Notebaert: De Misdaad. Tekening voor wandversiering van het Gerechtshof te Kortrijk.
Marcel Notebaert: Naakt.
| |
| |
zoveel manieren gebeuren. Slaafs en braaf met ‘plaatjes’, waarop alle figuren staan, met de jas aan die ze in de tekst dragen en met alle détails die in het boek zijn opgegeven; maar ook, en zoveel beter anders, los van en toch in het werk, niet zozeer naar de letter luisterend, maar eerder peilend naar de geest, waar het toch in eerste instantie om te doen is. Cantré heeft niet anders gewerkt in zijn cyclus voor ‘De Boer die sterft’ van Vande Woestijne en zijn tekeningen zijn onsterfelijk gebleven en gelden nog als voorbeeld. De Grave gaat die weg op.
Marcel Notebaert (Kortrijk 1924) die onder onze generatie, als kunstschilder, reeds een belangrijke plaats inneemt, is een even vaardig en veelzijdig grafieker. Ik zou zelfs willen zeggen dat ook in het merendeel van zijn schilderijen en meer en meer in de laatste jaren de graficus het hoge woord spreekt. In het schilderwerk van de Romeprijstijd (1949) kunnen wij reeds een bezorgdheid vaststellen om de juiste treffende lijn, een kommer die heel dikwijls uitgroeide tot een gevecht. Denken we maar aan werken als ‘Job’ of aan een schilderij als ‘De wonderbare visvangst’, onstuimige werken, wild-sacraal van visie, maar waarin de artist ten uiterste zijn begaan-zijn met de lijn manifesteert. Deze zorg heeft Notebaert naderhand dieper geworteld; zij is voor de artist een wet, voor de mens een hartstocht geworden. Trouwens, dit was zo sinds een hele tijd. Wie weet dat hij tijdens zijn akademiejaren in de leer was bij Herman Verbaere, een der beste lithografen-vaklui van het land, weet meteen dat de jonge Notebaert aan geen beter steen zijn vroege xylografische arbeid kon toetsen. Hij was een goed leerling, die al eens een experiment waagde; zelfs werkte hij in die jaren een serie litho's af, die technisch zo verfijnd waren dat ze, op een expositie te Gent, door kenners werden in twijfel getrokken. Reeds in 1945 werden dan ook een paar grafische werken van zijn hand door de staat aangekocht. In die jaren, het was onmiddellijk na de oorlog, heeft Notebaert verschillende kinderverhalen geïllustreerd, zo o.m. het volledige verhaal van Scharmanteka, in veertig platen, een merkwaardig werk dat echter nooit werd uitgegeven. Het maakt thans deel uit van de verzameling Herbert te Kortrijk. In die tijd liep Notebaert rond met het inderdaad boeiende plan om een groot aantal onzer Vlaamse zeisels en vertellingen te illustreren, met een nieuwe tekst erbij. Hij wist Willem Putman voor zijn opzet te winnen, maar er kwam toch niets
van in huis. Notebaert loopt met zijn illustraties niet van uitgever naar uitgever. Hij maakt ze zo maar, uit innerlijke gemoedsonrust, die zich ergens ontladen moet. Dit werk is nochtans ten volle waard om op grotere schaal te worden verspreid. Insiders kunnen weten dat er voor keurig uitgegeven en veelkleurig-verluchte kinderboeken in Vlaanderen haast geen markt meer bestaat. En toch zijn er steeds mensen die het verfijnde grafische kunstwerk van het banale importartikel weten te onderscheiden. Daarom hopen wij dat ook Notebaert vroeg of laat zijn plan tot werkelijkheid zal zien groeien. Intussen gaf hij vorig jaar in eigen beheer een map litho's uit en maakte hij een reeks illustraties bij gedichten van Emile Verhaeren, die overigens te Parijs in een bibliofiele uitgave werden gepubliceerd. Nog citeren wij zijn tekeningen bij het Congoreisverhaal van Emiel Van Hemeldonck (uitg. Lannoo, Tielt), losse krabbels, die bijzonder goed passen bij de vlotte verteltrant van dit boek.
Een kunstwerk, indien het voldragen is naar de geest en eerlijk uitgewerkt naar de vorm, is universeel, aan tijd noch plaats gebonden. Vele werken van Notebaert hebben dit peil reeds bereikt. Ze mogen te meer geloofd omdat ze, zij het als toemaat, naar geest en klimaat vooral, Vlaams bleven. In tegenstelling tot de Franse kunst, die blij is en koloristisch tot het frivole toe, gaf de Germaanse kunst of liever de kunst der germaanse landen, sinds Dürer en Grünewald, een vooraanstaande plaats aan het lineaire. Zo zien wij ook Notebaert's panelen voor de muurschilderijen in het gerechtshof te Kortrijk. Ze zijn natuurlijk te beschouwen los van het gebouw dat architecturaal voor onze tijd een vloek is. Wij vinden in deze nóg grafische werken iets van Dostojevski en van het Isenheimer altaar: pregnante vorm, zeer versoberd, en in de interpretatie ook delend in de eeuwige vraagstukken van misdaad, ontmaskering, schuld en verzoening. Notebaert heeft met zijn werk tot hiertoe, waaronder zijn grafisch werk een belangrijke, zo niet de eerste plaats inneemt, het bewijs afgeleverd dat hij een grafisch artist van formaat is: episch soms van visie, expressionistisch bij voorkeur van uitdrukking, maar af en toe overhellend naar het kinderlijk-poëtische of het surreëel-ongenadige.
Van Marc Speybrouck (Kortrijk, 1930) zouden wij kunnen zeggen: hij is van goeden huize. Deze zoon van de bekende Jos Speybrouck, is als het ware in de grafiek en in de kunst opgegroeid. Na zijn humaniora studeerde hij zeven jaar aan het St. Lukasinstituut te Doornik, waar hij enkele jaren zijn vader als leraar had. Hij verwierf er een eerste prijs voor schilderkunst. Naderhand studeerde hij nog enkele jaren aan het Nationaal Hoger Instituut voor Sierkunsten te Antwerpen, maar moest zijn studie aldaar, wegens het afsterven van zijn vader, onderbreken. Jos Speybrouck stond zijn gehele leven in de voorste gelederen, en er zijn zelfs nu nog middens waar zijn grafisch werk als té vooruitstrevend wordt beoordeeld. Moest er op onze dagen een artist opdagen (er zijn er trouwens nog genoeg en te veel!), die bondieuserie maakt en kitschprentjes, nog zou hij kunnen fortuin maken. Marc Speybrouck heeft iets van zijn vader geërfd in zijn werk, de meesterschap over de lijn, maar anderzijds staat hij met beide voeten in de artistieke werkelijkheid van zijn generatie. In talrijke buitenlandse reizen deed hij inzicht en kennis op; hij kan thans, reeds met een bundel heel gave werken, van wal steken. Hij voerde al een aantal opdrachten uit
| |
| |
Jan Zutterman: Heer Thopaas.
Illustratie bij Chaucers vertelling van Thopaas, uit de vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg van Geoffrey Chaucer.
Jan Zutterman: Illustratie bij de Proloog tot de vertelling van de Nonnenpriester, uit de vertellingen van de pelgrims naar de Kantelberg van Geoffrey Chaucer.
| |
| |
voor firma's en uitgeverijen vooral en ontwierp ook enkele kartons voor glasramen (technische school Luik). Te onderlijnen vallen tevens zijn ontwerpen voor doodsprentjes en over het algemeen zijn gelegenheidsgrafiek. Geboorteberichten, aankondigingen van huwelijken, exlibrissen, nieuwjaarsgrafiek dringen meer en meer door, d.w.z. minder en minder zijn de mensen tevreden met wat in obscure kosterswinkeltjes kan gekocht worden. Men wil iets nieuws, iets persoonlijks. Vele artisten hebben zo reeds interessante opdrachten kunnen uitvoeren, allemaal maar klein werk weliswaar, maar dat ze daarom niet minder graag aanpakken. Het zijn beslist niet altijd gemakkelijke opdrachten, omdat de artist zich hier enigszins moet inleven in de persoonlijkheid van iemand anders, en toch, zonder opdringerigheid, zijn eigen idee moet uitwerken. Marc Speybrouck, die eigenlijk nog een hele loopbaan voor zich heeft, heeft nu al zijn kunnen gevestigd op die gezonde basis.
Jan Zutterman (St.-Michiels, 1932) is een zeer jonge kunstenaar die kortgeleden de afdeling sierkunst van het St. Lukasinstituut te Gent verliet. Iedere school drukt een stempel op het werk van jonge artisten; artisten vormen is natuurlijk moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk. Men kan hun een brede basis van eruditie en vaardigheid meegeven, maar in de diepste pit moeten ze zelf hun persoonlijkheid ontginnen en ontwikkelen. Dit gebeurt altijd door confrontatie met werk van anderen, botsingen zelfs met andere opvattingen. Het werk van deze jonge artist kan intussen die vergelijking reeds goed doorstaan, omdat het - zo vroeg al - een stellig niet alledaags peil van persoonlijkheid heeft bereikt. Als afgerond geheel beschouwd en qua keuze van onderwerp en oplossing, vind ik zijn beste werk tot hiertoe in een bundel illustraties bij de ‘Canterbury Tales’ van Geoffrey Chaucer. Dat de artist dit werk uitkoos, verdient al speciale aandacht. Dit literair meesterwerk uit de Engelse 14de eeuw, mag op één lijn gesteld met Boccacio's Decamerone, Dante's Divina Commedia en met de Duizend en Een Nacht verhalen. Chaucer laat negenentwintig pelgrims in een herberg te Southwark uitrusten; zij zijn op weg naar Thomas Becket's graf te Kantelberg. Om de reis wat te verkorten zal ieder twee verhalen vertellen; wie het mooiste verhaal doet, zal op de terugreis gratis mogen eten, en we zijn in de Middeleeuwen. - Voor een jong artist is de illustratie van zulk werk - hoewel Chaucer in zijn inleiding op treffend psychologische wijze zijn personnages typeert - een hoge worp. Wij zitten in de atmosfeer van ridderverhalen, en dat gaat van middeleeuws realisme tot intiem mysticisme. Zeer gevarieerd dus en dat verhoogt de delikaatheid van de opgave. Zutterman heeft die grote diversiteit strikt geërbiedigd. Zo zien wij sterk expressief alleen de koppen van de vertellers, in de ‘Proloog tot de vertelling van de
Nonnenpriester’. Een van de meest geslaagde, schilderachtige vertellingen uit de bundel is Chaucers ‘Vertelling van Heer Thopaas’:
Als Heer Thopaas de merel hoort
Wordt hij van minverlangst bekoord,
Noopt hij zijn ros met sporen voort;
Hij jaagt het in het zweet, en spoort
Zijn flanken al één bloed.
Wij geloven dat Heer Thopaas op zijn ros een der bestgeslaagde bladen is uit Zutterman's bundel. Op te merken valt het schaarse, maar juistgekozen aanbrengen van de vlakken wit, alsmede de atmosfeer van onstuimige vaart die het gehele beeld bij ons oproept. Zutterman werkt uiterst secuur, met veel zin voor het minuscule détail en voor de uiteindelijke finishing touch. Wij menen dat wij in deze jonge artist een volbloed graficus begroeten, de vele vergeten of onbekende literaire werken op plastisch volwaardige wijze en in een moderne visie, bij de huidige mens zal weten op te frissen.
Albert Setola (1916, St.-Michiels) heeft als illustrator en grafisch kunstenaar een zeer ruime bekendheid. Hij is ook kunstschilder en beeldhouwer. Destijds heeft hij zijn eigen roman ‘De dijker van Termuiden’ treffend geïllustreerd en verluchtte hij ook verschillende kinderboeken. Sinds een tiental jaren heeft hij echter vooral met zijn affiches tot in het buitenland van zich doen spreken. Het ontwerpen van een affiche eist in de eerste plaats artistieke begaafdheid en vaardigheid, maar niet minder een fijnafgestemd psychologisch doorzicht, waardepsychologie van de kleuren vooral. Een affiche vertelt een heel verhaal met zeer weinig woorden, met zo weinig tekens mogelijk. Dat is het werk van de artist, en het is goed dat men zich steeds meer voor dergelijk publicitair werk tot echte artisten gaat wenden. Affiches waarop té veel tekst moet komen, mislukken over het algemeen (cfr. de affiche van het H. Bloedspel 1957 te Brugge), omdat zowel de artist als de kijker moeilijk hun aandacht gebald krijgen rond één motief. Want een affiche moet spreken, moet opvallen, en moet doen denken. Een spel van kleuren en lijnen, met goede dispositie van teksten kan even goed en sterk aanspreken als een affiche met tekening en voorstelling. (Cfr. affiche van de triennale van Milaan). Beknoptheid en concentratie op één hoofdgegeven zijn dé wetten voor een echte affiche. Eén van de beste affiches van Setola vind ik nog altijd die voor het festival van muziek en ballet te Knokke in 1948. Nochtans een affiche met betrekkelijk veel tekst, maar die goed is afgewogen en met de juiste letter neergeschreven. De hoofdklemtoon valt op het oor en de solsleutel, en zelfs de gewone man weet onmiddellijk dat het hier gaat om ballet en om het beluisteren van muziek. Meer en meer worden artisten als Setola door verschillende organismen aangesproken voor zulk werk. Zo heeft Setola affiches ontworpen voor
stoeten en pandfeesten te Brugge, voor een handelsfoor te Avelgem, voor speciale to-
| |
| |
Uit de serie ‘Spreekwoorden’ van Jean-Jacques de Grave.
Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in.
Een zeer oog kan het licht niet verdragen.
Uit de serie ‘Spreekwoorden’ van Jean-Jacques de Grave.
| |
| |
neelopvoeringen enz. De affiche, die in feite een zeer goede vorm van publiciteit is, is dus ingeschakeld in dit enorm complexe apparaat van de reclame. Grote agentschappen werken met tekenateliers, waar meerdere artisten werkzaam zijn, en het is wel daarom dat wij meer en meer goede reclame, zowel op grote afficheschaal, als kleiner in kranten en periodieken kunnen bekijken. Albert Setola heeft in onze streek, in ons land mogen we wel zeggen, vooral op het gebied van de affiche, tien jaar geleden de eerste goede stoot gegeven; hij heeft zelf enkele markante voorbeelden gesteld van volmaakt geslaagde affichekunst en vele jongeren zijn aan zijn zoeken en vinden schatplichtig.
Met Ernest Verkest (Tielt, 1923) die zich ook stilaan op het terrein van de affichekunst, tot een veelzijdig en verfijnd artist heeft ontpopt, zitten we echter meer, dunkt me, bij het niet minder subtiele gegeven van het boekomslag. Het boekomslag heeft iets van een affiche; het moet opvallen in het uitstalraam of op exposities, het moet tot kopen helpen aanzetten. Maar het moet nog heel wat meer bieden. In a nutshell als het ware moet het de inhoud van de roman of het essay weerspiegelen, en dat is al heel wat moeilijker. Het boekomslag is ook kleiner van formaat dan de affiche en de artist mag niet zo veel kleuren gebruiken. Boekomslagen worden over het algemeen in typografie gedrukt, affiches in steendruk, wat meer kleuren toelaat. Maar nog is er iets meer: de artist moet het klimaat van het boek aanvoelen, moet die atmosfeer veelal met beperkte middelen (twee, drie, vier kleuren) op een bepaald formaat, vaak met inschakeling van typografisch aangebrachte letters beknopt interpreteren. Ook op het gebied van het grafisch artistiek boekomslag kunnen we ons in een grote vooruitgang verheugen. Vóór de jongste oorlog nog werden vele Vlaamse boeken onverzorgd van uiterlijk de wereld ingegeven. Het is van Duitsland uit, via Nederland ten dele, dat hier de goede smaak werd gevonden. We kunnen thans in praktisch ieder land uitgeverijen aanduiden die dit facet van hun productie met grote zorg omringen; Engeland en Frankrijk blijven ietwat conservatief houden aan het omslag-met-tekst-alleen. Nochtans bestaan er in Frankrijk bijvoorbeeld boekenclubs die, dan tegen een bibliofiel prijsje, bijzonder geslaagde werken op de markt brengen, waarvoor zij vooraanstaande artisten aanspreken. Dit soort werk vraagt van de artist speciale inspanning: zich inleven in de geest van een boek kan men haast niet na een eerste lezing; bovendien moet de artist die een boekomslag maakt vertrouwd zijn met de verschillende druktechnieken,
lettertypes, papiersoorten, kleurverhoudingen. Ernest Verkest, die ook toneeldecors ontwerpt en toneelspeler is, heeft in de jongste jaren voor verschillende uitgeverijen omslagen ontworpen, die geslaagd mogen heten. Onder de talrijke werken die hij grafisch verzorgde voor de uitgeverij Lannoo te Tielt vermelden wij twee kleine uitgaven, die door hun presentatie aanzienlijk aan waarde winnen: ‘Lofrede op het boek’ van Romano Guardini, met een olijfkleurig omslag, waarop de artist met een simpel spel van lijnen en de aanduiding van een boeksilhouet een geslaagd geheel wist te bekomen; en dan een gelegenheidsuitgave ‘Met een korreltje zout’ (Vlaamse volksspreuken verzameld uit Guido Gezelle's pluk- ofte duikalmanak) die door Ernest Verkest met leuke krabbels, volkomen passend bij de wijsheid van onze grote Brugse dichter, werd opgesierd. Voor de uitgeverij Desclée De Brouwer te Brugge ontwierp Verkest o.m. de omslagen voor het poëtische jeugdverhaal ‘Laat mij verder varen’, en voor het onlangs verschenen romandebuut ‘Het laatste spel’ van Bernard Kemp. Met twee kleuren, zwart en groen, heeft hij in deze omslagtekening enkele trekken gelegd van de atmosfeer van afwachten, speelzieke uitdaging, en ontmoeting met offer en dood die in dit vlotte verhaal is geweven. Verkest die reeds menige prijs wegkapen kon met zijn afficheontwerpen en ook enkele heel voorname, verfijnde boekomslagen wist te ontwerpen, kan ons beslist nog met menig grafisch volmaakt werk verrassen.
En vermits we in de boeken zitten: er zijn nog altijd mensen die menen dat boeken aan de bomen groeien: sinds enkele eeuwen echter worden ze gedrukt. Vroeger werden ze met de hand geschreven, en nog zijn er artisten - gelukkig maar -, die de liefde voor de schone letter in hun werk verkondigen. De voornaamste letterkunstenaar van onze streek, die overigens als een der eersten het sierschrift hier opnieuw inburgerde is Jef Boudens (Brugge, 1926). It seems that it is often necessary to the human mind to turn back, before it can go forward zo las ik onlangs in een tijdschrift. Ik schrijf deze zin niet neer naast de naam Jef Boudens om te insinueren dat hij geen nieuwe, moderne letter tekenen kan. De schoonste beloning van zijn leven ware wel dat hij er in slagen zou zijn letter eenmaal te doen gieten. Maar veeleer bedoel ik dat wij, langs het werk van deze begaafde en vaardige sierkunstenaar, de liefde terug moeten opnemen tot de klassieke lettertypes, de unciaal, de Romein, de Karolingische minuskel tot de Garamond en de Roos, die eerst nu, naast vele nieuwsoortige types, hun onvolprezen eigen, typisch en artistiek karakter te voorschijn toveren. Boudens' sierschriften getuigen van deze klassieke schoonheid of van een bedwongen, zelfbeperkende Lust des Fabulierens. Zijn sierschrift, bovendien steeds geprent op wijze teksten, is nu welhaast de wereld door bekend; niet weinig bestellingen mocht hij reeds uit Amerika noteren, waar zijn kunst in vakmiddens terdege wordt gewaardeerd. Duitse en Nederlandse tijdschriften schrijven over zijn werk. Zelf heeft hij in vele bijdragen over schrift en lettertypes gepubliceerd, o.m. in zijn publicatie ‘Schriftkunst’, die eerlang ook in het Frans wordt uitgegeven.
In hem begroeten wij een koppige doorzetter, die in zijn moeilijk vak, met pijnlijk bereikte vakbekwaam-
| |
| |
Twee affiches van Ernest Verkest
Boekomslag van Ernest Verkest
Sierschrift Jef Boudens
Sierschrift Jef Boudens
| |
| |
Jos Noreille: Lino.
heid, nu reeds een beduidend hoog peil van verfijning wist te bereiken.
Nog vele andere Westvlaamse grafiekers zouden hier kunnen voorgesteld, zoals Paul De Bruyne, uit Brugge, die af en toe een geslaagde reeks sierschriftkaarten uitgeeft, Michel Olyff, uit Nieuwpoort, die momenteel een van de beste ontwerpers van boekomslagen van het land is, en overigens reeds voor verschillende buitenlandse uitgeverijen terecht geprezen opdrachten heeft uitgevoerd; Willy Bosschem, uit Gent, die reeds meerdere decoratieve en grafische werken heeft afgeleverd voor de Oostendse kursaal, en vooral Pierre Verbeke, uit Sint Michiels, die met zijn werk ‘Het letterbeeld in de zetterij’ een ware kunstgeschiedenis van de letter heeft geschreven. Zijn boek is overigens reeds in een viertal talen vertaald en geldt ook in het buitenland als een standaardwerk.
Ook onder grafische kunstenaars zal de tijd ziften. De ernstige en eerlijke die groot zijn, ook al worden ze soms niet als dusdanig erkend, zullen blijven. Want zelfs in kunstzaken: natura non facit saltus.
fernand bonneure
| |
| |
Paul Van Rafelghem: Lino.
Jos Noreille: Illustratie uit ‘Van den Vos Reynaerde’
|
|