West-Vlaanderen. Jaargang 6(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina binnenkant voorplat] [p. binnenkant voorplat] [West-Vlaanderen 1957, Nummer 5] De vier gekroonden Op verre bergen glinsterde sneeuw en op lage daken aan dorpel en goot hingen ijskegels. Men rekende de vierde eeuw na Christus's geboort uit Maria's reine schoot. In de omwalde slavische plattelandstad kende elk de vier broers. Men bezocht het drukke ambacht. De burger ging prat op 't beeld dat hij in deze winkel kocht. Men hoorde laat in de winternacht beitel en hamer op 't marmerblok. Traag onthulde zich uit roze pracht het lijf, 't voorhoofd, de gekrulde lok. Zij boetseerden toen de lenige lijn Afrodite's schoonheid of een mannelijke tors. Maar een sprak: halen wij de geest uit het schrijn, een ander: dat ik de kern doorvors! Want zij hadden ook de Boodschap gehoord en met doopwater was 't graniet gewijd. Een novembermiddag werden zij onderhoord: de keizer op doorreis gaf geen respijt. ‘Houw mij 't beeld, snijd het reliëf, de meester der zon, de godin der zuivere maan, om 't even, maar volgens mijn besef waard in Rome's pantheon te staan.’ Zij weigerden. Zij sneden nog alleen de figuur van de onsterfelijke Heer, de goede herder, albast of elpenbeen, de God aan 't kruis, geen afgoden meer. Dan een na een met de lederen schorpioen vielen geselslagen onbarmhartig geteld. Zij keken elkaar in de ogen. De lijven werden groen maar de wil lag niet geveld. Met hak en bijl kapt men de korst sneeuw en ijs uit de donkere rivier. Men wierp de broers in 't brede gat. Men zag hun borst: zij zonken weg onder vervroren gras en wier. Toen heeft iemand vier heiligen gezien en de slavische berg glinsterde hoog en ver. Zij stonden beeldschoon, van hemels marmer misschien, gelauwerd en getekend met een gouden ster. Onuitgegeven gedicht van Gery Helderenberg, gewijd aan de heilige patronen der beeldhouwers. Vorige Volgende