een inslaande en verhelderende bespreking. In één nummer bijvoorbeeld altaar en koor, in een ander heiligenbeelden, nog in een ander prentjes (waarbij dan ook natuurlijk aan Vlaamse artisten kan gedacht worden) enz... Maar de onthutsing die wel enige zusters zullen opdoen bij het vernietigend oordeel over de voorwerpen van hun devotie, is ook wel gelukkig, bepaald voor dit start-nummer, dat zo misschien een baan kan effenen.
Over de versiering in de klaslokalen schrijft Zr. Amata van de Zrs. Maricolen een bijzonder geslaagde bijdrage, klaar geformuleerd, verstandig bedacht, opbouwend en positief. ‘Wij mogen het betreuren, maar verhelpen kunnen wij het meestal niet, dat de meeste klaslokalen zielloos gebouwd worden. Weinig architecten hebben in ons land waarlijk de kans gekregen, een artistiek verantwoorde ruimte te scheppen, zoals dit het geval is voor sommige moderne kerken, bioscopen, woonhuizen e.a. ‘Er moet dus voortgewerkt met wat er is, en dat maakt het dubbel moeilijk. Met zin voor soberheid moet gewerkt en met veel goede smaak, en doelend op de klasversiering, merkt schrijfster zeer terecht op: ‘Wanneer zullen wij Cézanne ontdekken, Gauguin, Ensor, Permeke, Rouault, Matisse en Picasso? Die modernen zijn reeds oud... Wanneer zullen wij die achterstand inlopen? En wanneer de jeugd, die van ons de richting verwacht?’ En met vele voorbeelden wordt dan een praktisch en positief voorstel opgebouwd, waaraan de lezers, klasleraressen heel wat zullen hebben. Als met de kunstkenners, naar wie voor raadgeving achteraan in dit nummer wordt verwezen o.a. de schrijfster van deze bijdrage is bedoeld, dan mogen wij op dit terrein voor de toekomst van onze kinderen gerust zijn.
Het is niet voor niets dat wij wat langer de aandacht vragen voor dit nieuwe tijdschrift. Een eerste nummer zegt veel en niet veel. Maar het is hoopvol dat precies in onze provincie, en wij menen als eerste in Vlaanderen en Nederland, een blad het licht ziet, dat zich op dat terrein hopelijk in ruime verscheidenheid zal weten te specialiseren. Wij bevelen het dan ook aan alle kloostergemeenschappen aan, al ware het maar opdat wij het nog beleven mochten dat onze kinderen niet meer naar huis komen met de meest hopeloze kitschprentjes, die zij van de zuster kregen, als beloning! En opdat wij - maar dat is dan een ander gebied, dat medunkt in deze schriften ook mag behandeld - over enkele jaren die draken niet meer moeten horen van ‘Wij willen God!’ en ‘De rode roos’ en de ‘Nederig stille timmerman’. Ook op het terrein van het religieuze lied is er immers heel wat te doen. In ieder van deze schriften zou bijvoorbeeld één nieuw religieus lied kunnen voorgesteld, met tekst en muziek. Maar we kunnen niet alles ineens vragen.
Roeping, het bekende Noordnederlandse literaire tijdschrift heeft de laatste tijd enkele belangrijke nummers afgeleverd. Vooreerst was daar een uitgave, eerder afzonderlijk bedoeld, van de brieven van S. Paulus, in een nieuwe vertaling van Dr. De Brouwer. Deze vertaling is buitengewoon vloeiend en afgestemd op de moderne lezer. En het is verwonderlijk, trouwens algemeen geweten, hoe sterk deze brieven ons kunnen aanspreken en hoe dicht deze taal van zovele eeuwen geleden bij ons blijft. Daarop gaf Roeping een speciaal nummer uit over Antoon Coolen, naar aanleiding van de zestigste verjaardag van deze zeer belangrijke en vooraanstaande Nederlandse auteur. Het werd een buitengewoon interessant nummer niet alleen omdat de figuur van deze schrijver door verschillende zijner vrienden wordt herdacht, maar ook omdat men op die manier een goed inzicht krijgt in het literaire leven in Nederland gedurende de jongste halve eeuw. Onder deze vrienden vermelden wij in de eerste plaats Anton van Duinkerken en vooral Louis de Bourbon, die een uitvoerige en voor literair-weetlustigen sterk verhelderende bijdrage schreef. Lambert Tegenbosch, de redactiesecretaris van het tijdschrift, schrijft, naar aanleiding van Coolens herdenking, een artikel over de streekroman en situeert de gevierde, overigens zeer gunstig, in de gelijkgerichte Europese literatuur. Treffend is de vergelijking die hij trekt tussen de betekenis van de Peelstreek voor Coolen en de Landes voor Mauriac. Het nummer wordt ingeleid met een hoofdstuk uit een nieuwe roman van Coolen De grote Voltige. Naast veel scheppend werk bevat het jongstverschenen nummer van Roeping, een belangrijke kijk op het werk van Anna Blaman, nogal prikkerig naar aanleiding van haar bekroning met de P.C. Hooftprijs, en verder de steeds lezenswaardige Kroniek en Journaal. (Uitgeverij Gianotten, Tilburg).
Het nieuwe nummer van Le Théatre dans le Monde, het driemaandelijks tijdschrift dat uitgegeven wordt met de steun van de Unesco, bestaat uit drie delen. Carl Frederik Engelstad schrijft een pleidooi voor een moderne interpretatie van Hendrik Ibsen, de grote vernieuwer van het Europese theater in de vorige eeuw. Deze bijdrage is met uitstekende foto's geïllustreerd. Hetzelfde kan gezegd van het tweede deel van deze aflevering, een geschreven discussie over het werk van Bernard Shaw. Deze twee grote Europese dramatische auteurs zijn wel niet volledig ontleed in deze twee bijdragen, maar de bijzonderste kenmerken van hun kunst en van hun ideeënwereld worden afdoende belicht. Het voornaamste gedeelte van deze aflevering, dat trouwens de documentaire waarde ervan aanzienlijk verhoogt is de rubriek ‘De klassieke stukken van morgen’. In dit artikel wordt de toneelproductie overzien van drie gebieden: Duitsland, Engeland en Frankrijk en worden de voornaamste werken aangestipt die een goede kans maken om blijvend het toneelrepertorium te verrijken. Tenslotte eindigt dit belangrijke nummer van dit vooraanstaande tijdschrift, met een kroniek uit verschillende landen. (Voor België: vier afleveringen 150 F - Louis Lepoutrelaan 87, Brussel).
fb