West-Vlaanderen. Jaargang 6(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Bewust-zijn Gij zijt geboren uit een goden-lied. Uw mond gewerd wanneer zijn adem viel over uw vers gelaat; en bloed kwam aan. Toen gleden handen om uw broze leên en gleden op en neer, lijnden uw heup. Hij scheidde alsof gij aarde waart de blanke heuvlen van uw jonge borst en stak twee zonnen boven, warm-gerood - een zon ten ochtend op een bergenkruin. Hij liet de dalen van uw lenden malve en lijnde paars en blank als het viooltjes-blad, van tijm en bloesem geurende, de lijn tussen uw beide borsten, blank en koel. En toen Gij waart en toen Gij Schoonheid waart, floot op een rietstaal God en heller dan weer op een brede halm. Toen klonk een lied van leven blij, toen riep een liefdelied. Over de vlakten floot hij naar de zee. Zijn zang dreef eindloos op de winden mee en meeuwen lijnden in hun wijde vlucht aan blauwe hemel ieder goden-woord. Toen viel Hij neer en dook in 't warme zand der duinen en hij riep mij neer naast Hem, en leerde schouwen mij en Schoonheid zien. Hij hief U voor mij, liet me U, Schoonheid zien. Hij zoende uw boezem en een bloem ontlook aan elke borst een stille anemoon. [pagina 166] [p. 166] Cliché Fotorama [pagina 167] [p. 167] Zijn hand zocht in uw haren wijl Hij sprak zacht fluistrend, maar gij hoorde 't niet. Toen liep hij lang de stranden langs en zocht de schelpen; brak die donker waren of zwart soms, of geringd, geribd. Hij zocht de lichte twee, doorzichtige van dauw, twee schelpen parelmoer waarin zijn woord - o zal'gend liefdeleed - veel liever klonk. En elke klinker rolde of stapte traag of gleed geruisloos haast als 't zacht gesuis van lis aan beken in het eenzaam land. Zij werden woorden; en een helder snoer van teerheid kranste rond uw hart. Toen gingen dansen in uw lieflijk oog, o mijn Geliefde, vonken als een winterster. Hij liet uw mond een nieuwe Tijd ontstijgen en schiep uw borsten tot zijn zon en maan, ontstak zijn sterren stralend aan uw ogen. Zo kan ik eeuwig in de kringloop staan zo tussen borsten, tussen zon en maan; en altijd door de heemlen gaan of licht-doorstraald van uw verheugen in die kringloop staan. O mijn Geliefde die mijn God mij schiep, mij te verheugen, mij Zijn goed te zijn. Zoals ten avond in een kamer nog lang leeft het laatste ruisen van pianospel, herleeft een klank in iedre sprankel vuur en in de tik-tak van het wordend uur het ritme en 't adem-dragende, uw lied; en rust in mij en neurt eenvoudig als een droom nog altijd na wat Gij mij hebt gespeeld met zachte woorden - en de stille haal van adem bond gedachte en woord aaneen - en wat Gij fluisterde altijd-aan: Ik hou, o 'k hou van jou die enig zijt, van mij. Gij waart geboren uit een godenlied en toen Gij waart floot Hij de duinen door mij tegen; lokte mij. Zo leek dit uw geluid. Paul Vanderschaeghe [pagina 168] [p. 168] Illustratie: Octave Landuyt Vorige Volgende