West-Vlaanderen. Jaargang 6(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Rijmenspel Ik geef u woorden opdat gij de rijmen vinde. Het zijn geen vragen maar toch is uw wederwoord een antwoord telkens. En ik ben gelijk de blinde die met zijn witte gaanstok de sonore boord der wegen aftast. Weet gij dat de wegen zingen voor hem die niet lijk gij van 't licht der kleuren leeft: vicariaat van één zin, die de kern der dingen ontdekt, de naam die Adam hen gegeven heeft. Maar plots bevind ik dat wij met het leven spelen, licht en verlokkelijk. Voorwaar, zo roekeloos was ik sinds jaren, vele jaren niet. Hoevele, sinds iemand zei: de mens leeft brozer dan een roos? Ik weet niet meer of ik die moede man geloofde en of mijn schroom uit deze grijze wijsheid wies, maar telkens als de winter 't vuur der bomen doofde beving mij weemoed om een onbestemd verlies. Wij spelen nu met rijmen, spelen met het leven en dat het broos is doet dit spel verruklijk zijn. Vind immer voort uw woorden, woorden van het leven tot wij zo ver verdoold en afgedreven zijn, dat niemand ons herkent en dat in onze handen wat ons gebleven is verschamelt tot een schijn, waaruit het vuur geschapen wordt dat ons doet branden van nieuw verlangen, nieuwe lust en nieuwe pijn. Het leven laat zich geen gewijde namen geven wanneer de tijd bereikt is. Want de roos alleen nog draagt haar naam; - en wij, wij zijn het leven, wij zijn de tijd, maar ook dit eeuwig vuur drijft heen. Mijn lief, geen eeuwigheid gaat voor een mens verloren, maar ieder uur als hij zijn enig uur niet weet. Herken u: zonder wee werdt gij vandaag herboren, ontvangen zonder wellust en gewonnen zonder leed. Jan Vercammen [pagina 141] [p. 141] Illustratie: Jean-Jacques de Grave Vorige Volgende