Edgard Tytgat: De graflegging.
1957 gestorven. Ik weet niet door welke innerlijke onrust gedreven, ik enkele uren te voren mijn werk afbrak. Wij zaten dan aan zijn ziekbed, laatsten van de menigvuldige vrienden, die hem bezochten, zijn jeugdvriend, de schilder Fernand Wery, mijn vrouw en ik, onder de moedige blik van zijn vrouw, Maria, die hem bewonderenswaardig verzorgde. Hij zei haar moeizaam, dat zij ons de afgietsels van zijn handen moest tonen, die door Oscar Jespers werden gemaakt: - Zij zijn als grote insecten stamelde hij, insecten die zullen grijpen. Zijn oogleden vielen af en toe dicht. Wij drukten hem een afscheidszoen op zijn voorhoofd, - wat wij mannen nooit plachten te doen. Maria Tytgat wilde ons nog eens in zijn atelier zijn laatste doek laten zien. Op het klein portaal, dat met al die groene en roodbruine intimiteit op zoveel van zijn schilderijen voorkomt, was de emotie ons te machtig. Wij wisten op dat ogenblik, dat de dood in de buurt was. En wij verkozen boven het zien naar zijn werk onze tranen te laten vloeien. In mijn oor hing een van zijn laatste woorden: - Ik ben bang voor de nacht.
Hij zei het zonder de geringste overdrachtelijke zin. Hij, die met zijn werk, in zoveel liefde en nimmer falende lust geschilderd, geëtst, getekend, de blijdschap en de vreugde der zuiveren en der kinderen opriep, moet voor de eeuwigheid niet bang zijn. Eigenhandig heeft hij zijn leven gecalligrafieerd in een boek, dat hij met overvloedige aquarellen heeft verlucht, - er past Edgard Tytgat geen mooiere titel dan die van verluchter van het leven. Dit omstandig levensbericht is een onschatbaar boek, dat uitgegeven ons eens rijk zal maken. Hij verhaalt er in hoe hij, die te Brussel geboren werd op 28 april 1879, zijn jeugd doorbracht te Brugge: hij roept de figuren op van zijn moeder, zijn vader, zijn broers en zusters, de kleine drama's van het bestaan. Het is alles wat stuifpoeder en het is wonderlijk in zijn eigen stijl: de magie van een moderne primitief. Gelooft niet dat Edgard Tytgat slechts een grote, naïeve kinderlijkheid zou hebben uitgeschilderd. Als modern primitief reikte hij veel verder. Zeker, hij had zijn hart weggeschonken aan alles wat schouwspel was: kermissen, processies, theaters, clowns, danseressen, straattaferelen, wonderbare fabels der verbeelding. Puvis de Chavannes was zijn eerste grote bewondering. Rik Wouters was zijn eerste grote vriend. Van hun beider leven maakte hij een klein meesterwerk, een verhaal in prenten. Geheel zijn evolutie ging die kant uit. Reeds als impressionist was het duidelijk, dat hij over de poëzie van kleine provinciesteden, zijn interieur, zijn vrouw, de kinderen waarop hij dol was, dat hij over al deze schijnbare geringe dingen een eindeloos verhaal van verrukkingen te zeggen had. Het expressionisme beroerde hem. Het kwam hem gelegen, zoals onhandige mannekensbladen en brokkelig speelgoed en folkloristische voorwerpen hem gelegen kwamen. Een natuurlijke onhandigheid zette hij om in een wonder van inventie, een wonder van kleuren ook, een wonder van fantasie, waarbij een
innige verwantschap met de douanier Rousseau naar de grootste verfijning bij de meest volkse inspiratie wees.
De diepere zin van deze grote uit de rij schilders als Permeke, De Smet, Brusselmans, - een kolorist, die, als hij een Fransman was, naast Matisse, Vuillard en consoorten zou worden geplaatst, - valt af te lezen uit sommige van zijn clown-afbeeldingen. Met eenvoudiger middelen werd geen groter beeld gegeven van iets meewarigs en aangrijpends, iets berooids en eenzaams bij elkaar. De uitnemende verluchter van het leven had tevens een ingeboren gevoeligheid, een eindeloze ontferming, die dezelfde kwaliteit had als zijn liefde voor al wat leeft. Het zal mijn trots blijven, dat ik hem, wankelend reeds van de ziekte, die hem ons ontnam, zijn laatste belangrijk werk heb laten schilderen voor de Ste Geertruidakapel van Gaasbeek: een Kruisweg. Daaronder bevindt zich de Graflegging. Het is een aangrijpend meesterwerk: hij schilderde het in de zekerheid, dat zijn eigen graflegging niet lang meer zou uitblijven. Een geheel leven van liefde bezint er zich in vóór de mysteries van de dood. Een pure glorie van de Vlaamse schilderkunst, van een wonderlijk bekoorlijk en menselijk man, draagt voortaan een unieke naam: Edgard Tytgat.
maurice roelants