mag eraan herinnerd worden, dat literair Limburg zich in de laatste zeventien jaar, ook buiten Limburg, heeft laten gelden. Inderdaad, beperken wij ons tot de Limburgers, die door jury's buiten deze provincie onderscheiden werden, dan mogen wij speciaal voor de periode 1937-1954 vermelden: bekroningen door de Koninklijke Vlaamse Academie, van Luc Indestege's Orpheus en Eurudike (1943), Dr. J. Keunen's Shelley (1946), Dr. M. Brauns' Zangen van Onmacht (1947); Interprovinciale Prijs voor Letterkunde toegekend aan De Lyriek van Karel van de Woestijne door Dr. M. Rutten (1937), aan Siee Krath door Lod. Lavki (1939), aan Het wonderbare Sprookje en Het waren twee Conincskinderen door A. Buckinx-Luykx (1943), aan De Vleugelen van Icarus door P.G. Buckinx (1946), aan Lucifer door Dr. M. Brauns (1947), aan Het religieus Gevoel en aesthetisch Ervaren door Dr. L. Van der Kerken (1950), aan De aardse Bruid door Julia Tulkens (1951) en in 1954 aan Vertel me voort door Godelieve Melis. En dan maken wij geen gewag van de Davidsfondsprijzen, de Prijs der Scriptores Catholici, de letterkundige prijzen van de provincies Antwerpen en Brabant, die aan volgende Limburgers werden toegekend: Dr. Drieskens, A. Dusar en Monda De Munck, resp. P.C. Buckinx, - evenals aan Dr. M. Brauns, Dr. J. Keunen, Godelieve Melis, - alsmede aan Hilarion Thans, Paul Kenis, Joris Vriamont, Ward Schouteden, Lambert Swerts, P.G. Buckinx en Maria Vranken.
Gedichten van P.G. Buckinx, Luc Indestege, Jan Melis, Julia Tulkens, Trudo Hoewaer, A. Cuppens, A. Sauwen en Hilarion Thans, Marcel Brauns, A. Vanistendael, Marcel Beerten, Clara Haesaert en Maria Vranken werden in meerdere bloemlezingen en bundels kritiek opgenomen. En is het niet bemoedigend voor de Limburgse jongeren, dat in het letterkundig overzicht van Winkler Prins, Boek van het Jaar, Uitgave 1956, onder de vijftien tijdens het jaar 1955 in Vlaanderen verschenen dichtbundels van betekenis die aangehaald worden, er niet minder dan vijf, zegge een derde, van volgende Limburgers zijn: Maria Vranken, Jos Vandeloo, Piet Vandeloo, Bart Mesotten en Maurice Trippas! De aandacht van de belangstellenden vestig ik op de studie, met bloemlezing uit de poëzie der Limburgse Jongeren, De Limburgse Dichters (1956) door Gerard Michiels, evenals op verschillende bijdragen gebundeld in mijn Verzamelde Opstellen (1955), zowel wat de dichters en de prozaschrijvers, als de essayïsten en de toneelschrijvers betreft.
De prozaschrijvers hebben zich minder dan de dichters doen gelden. In letterkundige overzichten b.v. werden slechts de namen van Paul Kenis, Hilarion Thans, Joris Vriamont en Lambert Swerts vermeld, en nadien werd stilaan ook rekening gehouden met die van René J. Seghers, Minus van Looi, Hendrik Prijs, Hubert Leynen, P. Gabriel Boutsen, Monda De Munck, A. Buckinx-Luykx, Steven Debroey, Jos. Ghysen, Dries Janssen.
Op het gebied van het toneel verwierven alleen Dirk Speelmans, Jac. Ballings, Hilarion Thans, Ward Schouteden, Arie Entbroukx, Jan Melis, M. Brauns en Frans Keyers bekendheid buiten Limburg. Voor het essay, citeren we Dr. C. Godelaine, Dr. Raph. Kreemers, Dr. M. Rutten, Dr. Luc Indestege, Dr. J. Keunen, P.G. Buckinx en L. Noldus.
*
En, de literatuur in het Limburg van morgen? Reeds vroeger heb ik gepoogd deze vraag te beantwoorden.
Wat de toekomst ons ook moge brengen, de Limburgse schrijvers, in wier jeugd en in wier kracht Maurice Roelants zei te vertrouwen, mogen niet vergeten wat hij hun in 1951 toeriep: ‘Gij staat aan een nieuw begin, met grote luister en groter gevaren, zoals dat aan elk groeiend leven is beloofd’.
Een nieuw begin: het Nieuwe Limburg, gezond provincialisme met verruimde horizonten, literaire emancipatie en bekommernis om algemeen-menselijke thema's, geaxeerd op de mens, met zijn hoop en teleurstelling, zijn zoeken en worstelen, zijn falen en dwalen, zijn angst en bevrijding, met handhaving van de primauteit van de geest.
Levende in hun tijd en in hun gewest, zullen onze Limburgse auteurs de integratie van hun letterkundig werk in de hernieuwde Vlaamse literatuur betrachten. Tot verruiming van blik en inzicht zijn zij nochtans aangewezen op nauwer contact buiten de provincie-grenzen, niet zozeer met het werk van schrijvers uit verre, zelfs onbekende landen, doch zij moeten beginnen met het contact met onze ooster- en noorderburen uit Ned.-Limburg en Noord-Brabant te verstevigen. In eerste instantie echter moet op verstandhouding aangestuurd worden met de Antwerpse, Kempische, Oost- en Westvlaamse schrijvers.
Het initiatief tot culturele uitwisseling tussen West-Vlaanderen en Limburg moge hiertoe stimuleren, in herinnering aan de vriendschap tussen Guido Gezelle, Mieke Belpaire, Stijn Streuvels, enerzijds en August Cuppens, Jozef Geurts, Jef Leynen, aan de andere kant, vijfenzestig jaar geleden, en na de eerste wereldoorlog tussen Streuvels en Schouteden en Vriamont.
Dat er, naar het woord van Guido Gezelle, een verholene en geheimzinnige bane moet bestaan tussen Limburg en West-Vlaanderen, die hem en ook Stijn Streuvels bracht tot de streek en tot het hart der Limburgers, heeft de insgelijks met Limburgse mensen goed vertrouwde Westvlaamse Edele Vrouwe M. Belpaire zo natuurlijk gevonden: Hoe kon het anders? Limburg en West-Vlaanderen zijn de meest innig-Vlaamse gouwen van ons land: West-Vlaanderen, de streek van de zee; Limburg, de dromerige streek van de heide: twee onmetelijkheden. Moge in de toekomst, waarheid blijven wat Caesar Gezelle schreef: West-Vlaanderen en Limburg hebben te allen tijde veel voor malkander gevoeld.
JOZ. DROOGMANS. Voorzitter der Limburgse Schrijvers.