West-Vlaanderen. Jaargang 5
(1956)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdDr. Marcel Grypdonck: De Vlaamse auteur gezien door de ogen van vertrouwde vriendenSi quamen van by en si quamen van ver...Op de interprovinciale cultuurdagen 1956 te Roeselare moest een ruim deel aan de letterkunde besteed worden. Onder andere meer zou de aandacht gaan naar de stand en de waarde van onze vlaamse romanciers, gezien op het vlak van de wereldliteratuur. De vraag was echter wie de kwestie zou behandelen. Verder rees de moeilijkheid van objektieve waardering, evenzo van de normen, naar dewelke zou geoordeeld worden. Uiteindelijk hebben de inrichters besloten een enquête te laten houden onder de vlaamse schrijvers, onverlet gelaten of ze al of niet zelf romans hebben geschreven. De metode heeft voorzeker haar nadelen, maar die werden bij voorbaat op de koop toe genomen: er zou geen spraak meer zijn van een persoonlijk stellingnemen noch van een duidelijke lijn; het doorsnee-oordeel zou de toppen en de diepten van de waardering uitschakelen; de pit zou uit de beschouwingen wegteren; stroefheid en grijze tint in de plaats van soepele en heldere opvattingen. Mij werd de vererende maar onmogelijke taak opgedragen, de antwoorden samen te vatten, te bundelen, tot eenheid te kneden. Gelukkig bleven de vragen van de enquête nogal beperkt. De vragenlijst is niet bedoeld als een middel om de kwestie tot de bodem toe te benaderen, laat staan om het probleem voltooid op te lossen. De eerste vraag alleen heeft het vraagstuk willen stellen. Zij luidde als volgt: ‘Wie zijn volgens U de vlaamse romanschrijvers, die een plaats verdienen naast europese, en zelfsGa naar eind1 amerikaanse auteurs, en waaraan hebben zij dat te danken? Wat verhindert verdienstelijke vlaamse auteurs dat peil te bereiken?’ De vier volgende vragen hadden betrekking op de middelen, die zouden kunnen bijdragen om de toestand te verbeteren. Uitgaande van de veronderstelling dat er een betrekkelijke eensgezindheid kan gevonden worden omtrent de oorzaken van de geringere waardering voor sommigen onzer romanciers, werd de persoonlijke opinie van de auteurs gepolst. De bedoeling was een aantal richtlijnen op te bouwen of te destilleren uit de menigvuldige antwoorden. De enquête werd uitgevoerd door de onderscheiden provinciebesturen onder de literatoren van de respektieve omschrijvingGa naar eind2. De keuze van de uitnodigingen is | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
zonder afspraak gedaan. De enige overeenkomst was, dat er geen beperking zou zijn noch voorkeur. Naar mijn indruk werd aan die literatoren geschreven, die een zekere of een grote faam genieten in hun eigen provincie. Niet alle auteurs hebben een antwoord ingestuurd. Twee wensten onbekend te blijven. Daaronder één wiens naam volslagen ontbreekt, een ander die zijn inzending liever niet in het openbaar zag verschijnen. De antwoorden spannen een boog van het enkelvoudig ja, neen, niets tot een overvloedige en gestileerde redaktie. De jonge auteurs geven de meest uitvoerige en bovendien entoeziaste bedenkingen. Alles samen werden een twintigtal antwoorden ontvangen. Alle zijn openhartig. Er blijkt een uitdrukkelijk goede wil aanwezig te zijn om de toestand tot klaarheid te brengen. Enkele auteurs verklaren dat ze de vereiste bevoegdheid missen om verantwoorde bedenkingen te gevenGa naar eind3. Om wille van de sterk uiteenlopende aard der antwoorden, en ook vanwege het beperkte aantal der deelnemers kan er geen spraak van zijn, de gegevens statistisch te verwerken. In alfabetische volgorde sommen we de auteurs op, wier reaktie op de vragenlijst binnengekomen is. Ze zijn: Theo Bogaerts, Marcel Boey, Joh. Daisne, André Demedts, Monda De Munck, Filip De Pillecyn, Willem Elsschot, Fred Germonprez, Dries Janssen, Marcel Matthijs, Paul Rogghé, Louis Sourie, Hilarion Thans, Lia Timmermans, Emiel Van Hemeldonck, Valeer Van Kerkhove, Dirk Van Sina, Jan Vercammen, Gerard Walschap en Staf Weyts. Vooraleer over te gaan tot het verslag van de antwoorden kan ik de lezer het genoegen niet laten ontglippen integraal het antwoord van G. Walschap te vernemen.
Wie zijn de Vlaamse romanschrijvers, die een plaats verdienen... enz? Antw.: Nomina sunt odiosa.
Wat verhindert verdienstelijke Vlaamse auteurs dit peil te bereiken? Antw.: Niets.
Staan de Vlaamse auteurs ruim genoeg open voor internationale stromingen, zowel op het gebied van de literatuur als van de levensbeschouwing? Antw.: Ja.
Wordt onze letterkunde behoorlijk vertegenwoordigd in het buitenland door vertalingen? Antw.: Ja.
Wat valt er op dit gebied te doen? Antw.:?
Wat valt er te doen opdat in Nederland de Vlaamse letteren meer waardering zouden ervaren dan tot nogtoe het geval is? Antw.: Nog beter schrijven.
Wat zoudt U voorstellen om de steun van overheidswege aan de letterkundigen tot een meer doeltreffende oplossing te brengen? Antw.: Ze opnemen in de administratie. | |||||||||||||
Wi willen vanden kerels singhen...Het feit dat de auteurs deze keuze van de vlaamse romanschrijvers met internationale allure met hun naam onderschreven hebben, heeft zeker hun opsomming beïinvloed, dat leest men tussen de regels door. Het heeft zeker niet aan de ernst geschaad. Toch is er daar een weerstuit te voelen van gezindheid: vriendschap, levensbeschouwing, aanhang van een gedachte. De terminus a quo was niet voor iedereen dezelfde: iedereen was daarin vrij. Hier en daar een nuantie: als stilist; als prosateur. Eén auteur houdt het bij één enkele naam (dat is dan L.P. Boon); andere gaan niet boven de drie (Timmermans, Walschap, Elsschot). En zo groeit het aantal beroemde schrijvers tot maximum veertien, waaronder enkele als stilisten. Naar analogie met de parabel van de barmhartige samaritaan zouden we kunnen zeggen dat de zeer barmhartigen, ze zijn gezessen, van tien tot veertien romanciers van formaat uitkiezen; de goedwilligen, ook zes in aantal, gaan van vijf tot acht; de strenge rechters, ook weer met hun zessen, gaan niet hoger dan vier. Twee geven geen namen op. In elk zestal zijn bedaagde en jongere schrijvers, klinkende namen en wassende talenten. Maar welk een verscheidenheid in de keuze! Een vaste lijn valt er niet in te ontdekken. Daarom hieronder de lijst van de uitverkorenen, met het aantal stemmen. Streuvels en Walschap halen het hoogste cijfer, ieder met 12, gevolgd door M. Gysen met 11 en W. Elsschot met 10. F. Timmermans en M. Roelants behalen beide 9. Daarop volgen H. Teirlinck en F. De Pillecyn, ieder met 7. P. Van Aken krijgt er 6; E. Claes, R. Brulez en H. Lampo ieder 5. M. Matthijs, Joh. Daisne, L.P. Boon en H. Claus behalen 4 stemmen; C. Buysse en A. Demedts ieder 3. P. Lebeau, V. Van Kerkhove en I. Michiels werden door 2 auteurs waardig geacht voor internationaal formaat. Onder de achttien is er een letterkundige die gedacht heeft aan Conscience; aan Zielens; één vermelding van Albe, G. Duribreux, Goddemaer en Rose Gronon. Bij de romanschrijvers zelf ervaren we een bewustzijn van eigen waarde, waarmee gereageerd wordt tegen het minderwaardigheidsgevoelen van de Vlaming in het algemeen. Door eigen volk worden kwaliteiten onderschat bij vlaamse schrijvers, kwaliteiten die bij vreemde auteurs worden geprezen. Blijkbaar kunnen ook onze romanciers bogen op kosmopolitische geest, algemene menselijkheid in hun werk, markerende persoonlijkheid en techniek in de bouw van de roman: van dit alles genoeg om mee te spelen in het literair orkest van Europa. Toch moet hier omzichtig geoordeeld worden. ‘Het is een feit, verklaart F. De Pillecyn, dat de leesgezind- | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
heid verschilt van land tot land. Onze waardebepaling geldt vaak niet voor andere landen. Dat begint reeds met de tegenstelling Nederland - Vlaanderen. Ik meen dat, voor een buitenlander, de belangstelling vooral gaat naar het karakteristieke anders-zijn. Zo bv. interesseert ons de Skandinavische literatuur vooral met haar bosmensen, beren, patriarkale en archaïstische gevoelswereld. Schrijven zij over de grootstad, dan vallen zij in een ons bekende sfeer en vinden wij ze minder interessant. Het staat trouwens ook vast dat de Vlaamse schrijvers, die het meest opgang hebben gemaakt in Duitsland (het voornaamste afzetgebied voor vertaling van Vlaams werk) tot de heimatliteratuur behoren. (Streuvels, Claes, Timmermans)’. De grote meerderheid der ondervraagde auteurs is er van overtuigd, dat de vlaamse schrijver van formaat vooral daarom merkwaardig is, omdat hij dat ‘karakteristiek anders-zijn’ in het geheel van de romankunst heeft weten te verwerkenGa naar eind4. Dat Walschap, Elsschot, M. Gysen, De Pillecyn en Roelants pluimpjes ontvangen om hun stijl en daarom groot worden geheten, dat Streuvels en Timmermans de sierende adjektieven toegezwaaid krijgen, die reeds meer dan gemeengoed geworden zijn, hoeft voorzeker geen betoog. Van een jonge letterkundige evenwel deze bedenking: ‘Vroeger mocht Streuvels daarbij gerekend worden, nu niet meer, want zijn werk is volledig verouderd’. Daartegenover de mening van een oudere, die oordeelt (en met kennis van zaken): ‘Op een plaats tussen de werkelijke grootmeesters van de wereldletterkunde kan enkel Streuvels aanspraak maken’. Het zou ons te ver voeren dieper in te gaan op de waardering door de onderscheiden letterkundigen van ieder romanschrijver in het bijzonder. Het moge volstaan dit gedeelte af te sluiten met een algemene beschouwing. De meeste vlaamse letterkundigen hebben waardering voor hun konfraters-romanschrijvers, genoeg om voor de Vlaamse roman - zonder zich nu af te vragen van wie - een plaats op te eisen in de algemene europese literatuurGa naar eind5. Ze zijn er van overtuigd, dat de nodige scheppingskracht en de vereiste vaardigheid voldoende voorhanden zijn, en dat onze auteurs zich mogen meten met de vreemde. Af en toe duikt bewondering op voor het kunnen van onze kunstenaars, die scheppen in omstandigheden, op generlei wijze zo bevorderlijk voor de kunst als elders. Er wordt aan verdienstelijke romanciers een potentiaal toebedacht, waarmee ze grote schrijvers zouden kunnen worden indien... maar met deze bedenking verschuift de kwestie naar de tweede vraag. | |||||||||||||
Het water was veel te diep...Er zit een omvangrijk stuk tragiek in het leven van de Vlaamse romanschrijver. Alle letterkundigen voelen het aan. Om zich in te leven in de toestand van een vogel, wiens vleugels toegekleefd zitten door lijmdraden, moet een mens zelf gekneveld liggen. En dit is het geval van haast al onze literatoren. André Demedts heeft in zijn wekelijkse kroniek van Het Nieuws van de Dag de zaak diep doordachtGa naar eind6. De vlaamse auteur kan niet leven van zijn werk. ‘Het is een feit, dat in Vlaanderen, op enige zeldzame uitzonderingen na, de schrijvers niet van hun pen kunnen bestaan. In de grote kultuurlanden is die toestand anders.
Sommige bezigheden laten meer vrije tijd dan andere, maar over het algemeen heeft een kunstenaar die leraar, ambtenaar of handelaar, journalist, priester of bediende is, hetzelfde werk te verrichten als zijn kollega's... Gedurende de werkuren verricht hij zijn taak als iedereen; na zijnwerk, dat niet minder van hem dan van anderen heeft gevergd, wacht zijn roeping als kunstenaar. Bijna de gehele Vlaamse literatuur werd geschreven, niet op het gunstige ogenblik, maar in verloren uren, als de geest, moe van de dagtaak, ontspanning nodig had en niettemin door harde wilskracht tot een nieuwe inspanning werd gedwongen.
Niet alle schrijvers vinden het nodig te lezen en te studeren, maar degenen, die het wel willen doen, zijn tot zulkdanige uitbating van hun vrije tijd verplicht, dat verlof voor hen een onbekend iets is gewordenGa naar eind7’. Deze weeklacht komt bij verscheidene auteurs voor, ik meen zelfs als een resultaat van de bezinning op het eigen werk. Is daarmede de laatste verklaring gegeven? Zeker niet! Volgens E. Van Hemeldonck ‘speelt de begrensdheid van het selektie-terrein ons, Vlamingen, grote parten. De kans om uitgegeven te worden is bij ons veel te gering, onze mensen lezen nog te weinig, onze uitgevers zijn vóór alles zakenlui, zodat de kansen van de beginnende schrijvers te gering lijken’. Belangrijker blijkt het klimaat te zijn, waarin wij leven: beperkt, eng, besloten. Daarmee mangelt het menig romancier-met-verdienste aan verbeeldingskracht en scheppingselementen, denkt V. Van Kerkhove. | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
F. De Pillecyn zoekt het nog dieper: ‘Wij zijn geen wereldburgers. Onze geschiedenis is die van een volk, dat van vreemde meester tot vreemde meester is gegaan, zonder eigen ontplooiïng. Ieder Engelse schrijver van formaat heeft in vreemde werelddelen geleefd en de menselijke verscheidenheid in zich opgenomen en er over kunnen schrijven. Onze menselijke kennis is beperkter. Wij hebben ook geen grote steden. Alleen Antwerpen maakt soms, zeer sporadisch, een verschijning in de literatuur’. Naast de reeds door anderen aangehaalde belemmeringen voor de vlaamse romanschrijver - gebrek aan tijd; tekort aan voorbereiding; mangel aan studie; ontberen van ruimte - richt V. Van Kerkhove de vinger naar een hindernis, specifiek voor deze tijd, nl. de engheid van de geestelijke horizont. ‘Velen staan bij ons onbewust in de verdediging of de aanval, sommigen zelfs bewust. De gelovige beleeft zijn kristendom vaak meer formalistisch dan existentieel. Van beleefde dogmatiek is te weinig te merken; het levende dogma kan de psychologie niet meer bevruchten. Vandaar het halve van sommige goedbedoelde boeken. Vaak ook is het dogma alleen nog maar met een dosis skepticisme aanvaard. Andersdenkenden zijn vaak bezig zich “los” te haken en menen zo hun boeken agressief te moeten maken. Er speelt aldus vaak een negatief element mee, wat altijd een verkleining tot gevolg heeft’. Voor F. Germonprez is het gebrek aan leidinggevende kritiek mede verantwoordelijk, evenals het ontbreken van publiciteit: ‘Niemand zal er aan twijfelen dat Amerikaanse auteurs en andere Europese groten ons bekend zijn omdat machtige uitgeverijen publicitair een talent in het volle daglicht weten te plaatsen. We geloven zelfs dat veel werk van eigen bodem niet minderwaardig is ten opzichte van wat men Europese standing heet, en toch deze belangstelling niet wekt en uiteraard als minderwaardig wordt aangezien’. Met opzet hebben we de romanciers hier aan het woord gelaten. Het is alles nogal in de mineur-toonGa naar eind8. En toch begrijp ik Walschap, wanneer hij op de vraag, wat verdienstelijke schrijvers belet romancier te worden van internationaal formaat, antwoordt: niets! Er zijn altijd mensen die immuun blijven tegen kiemen en virussen en andere die er ziek van worden. Hebben zij daar schuld aan? | |||||||||||||
Ick en weter geen scoonder vrouwe...Indien ik niet uit vroegere, wetenschappelijke ervaringen de overtuiging had overgehouden, dat een enkwest uiteraard geen doelmatige onderzoekmetode is, dan had ik het zeker bij deze gelegenheid vernomen. Zo gemakkelijk wordt een verzoek om informatie verkeerd verstaan en daarom ook kwalijk opgenomen. Alleszins was de vraag, of de vlaamse auteurs ruim genoeg openstaan voor internationale stromingen, zowel op het gebied van de literatuur als van de levensbeschouwing, verre van kwaad bedoeld. We hebben ze gesteld met dezelfde sereniteit als van een geneesheer, die de anamnese opvraagt. Koud op papier neergelegd lijkt zulk een vraag nogal brutaal en aanstellerig. Maar schuchter gedacht en uitgesproken klinkt ze bijna als een ekskuus, toegeschoven aan de betrokkene: het klinkt als het aanvaarden van verzachtende omstandigheden ingeval het antwoord ontkennend zou zijn. Moeten we geloven dat er ergernis zou schuilen onder de bevestiging van een onzer onbetwiste groten, waar hij antwoordt dat ‘die dingen niets te maken hebben met de literaire waarde van een boek’? Geen ergernis, naar ik hoop, noch geprikkeldheid. Ten andere, er zijn hier schrijvers, die de teoretische draagwijdte van dit vraagstuk wel aanvaarden. Dat onze romanciers aan deze bepaalde kant van hun ontwikkeling geremd worden door de specifieke toestanden, waarin zij moeten leven, is voor de meesten evidentGa naar eind9. Dat de beperking van de geestelijke horizont nadelig inwerkt op hun scheppende aktiviteit wordt onder bepaalde nuanties vrij algemeen aanvaard. Joh. Daisne gelooft echter dat er kompensatie is: ‘wat de Vlaming niet altijd kent door de onmiddellijke kultuur, achterhaalt hij veelal door een bewonderenswaardige intuïtie’. Volgens P. Rogghé en J. Vercammen getuigt de literaire produktie op het gebied van essay en van de kritiek - hier en daar ook van de poëzie - dat de internationale stromingen in Vlaanderen een bedding hebben gevonden. Wat daarvan in de roman overschiet, wast en bloeit, is niet veel, uitgezonderd voor een paar schrijvers. Katoliek-georiënteerde auteurs hebben het blijkbaar lastig. E. Van Hemeldonck is van mening, dat de levensbeschouwing aan een katolieke romancier bewuste beperkingen oplegt, en dat dit onmiddellijk weerkaatst wordt op de vlaamse letterkunde zelf. ‘Vlaanderen is een katoliek land, en de meeste Vlaamse auteurs zijn katoliek. Onze wijze van geloofsbeleving, de heersende atmosfeer in Vlaanderen zijn niet van aard om de schrijver kans te geven de internationale stromingen te volgen, in zekere zin te beleven, omdat tussen literatuur en moraal bruggen geslagen worden die vaak ietwat kunstmatig, ietwat geforceerd voorkomenGa naar eind10. Misschien kijken we ons wel wat blind op onze kleinvertelkunst’. V. Van Kerkhove tast nog dieper naar de bodem. De Vlaamse auteur heeft niet altijd het inzicht in de wijsgerige grondslagen van de grote stromingen, zelfs indien hij er de literaire aspekten van kent. ‘Vandaar dat de invloeden, die alleen van de literaire zijde komen, vaak verward en onverteerd zijn. Van het katoliek re- | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
nouveau (Claudel, Mauriac, Greene, Waugh, Marshall, Andres, Langässer, Undset, e.a.m.) is bij ons nog bitter weinig te merken. Van de vernieuwing op zuiver theologisch gebied hebben velen bij ons nooit iets vernomen’. Aan niet-katolieke zijde bemerkt Van Kerkhove meer invloed van de grote stromingen. Om dit deel van de vraagstelling te besluiten zou ik een zeer uitvoerig citaat willen halen uit het antwoord van A. Demedts. ‘De vraag doet vermoeden dat er zijn die menen dat de vlaamsheid van onze letterkunde een beletsel tot haar volkomen opbloei isGa naar eind11’. ‘Onze lezers (d.i. van het Nieuws van de Dag, red.) weten dat wij sinds jaar en dag voor intellektuele openheid gepleit en geijverd hebben, maar tegelijk op het belang van een bezieling uit eigen wezensgrond gewezen hebben. Uit de biografieën van sommige auteurs kan men vernemen dat zij zelden of nooit het werk van andere schrijvers gelezen hebben om er niet door beïnvloed te worden. Daar wordt als verdienste geprezen wat wij als gemis aan geestelijke nieuwsgierigheid zouden afkeuren. Het zou evenwel al te dwaas zijn te veronderstellen dat Streuvels of Walschap zo dicht bij ons volk gebleven zijn, omdat zij niet wisten wat er buiten hun onmiddellijke gezichtseinder gebeurde. De waarheid is anders: beiden zijn verwoede lezers en beter op de hoogte van de buitenlandse literatuur dan degenen die er te hooi en te gras bij zweren. Maar er ligt iets in onze traditie, in ons geestelijk klimaat, dat ons tegenover alle nieuwigheden tot voorzichtigheid verplicht. Die houding is voor een aanmerkelijk deel bepaald door de eigen, enigszins besloten vorm, die de godsdienstigheid in ons land gekregen heeft. Onlangs nog heeft P. Van Bladel s.j. daarop gewezen in hetzelfde Streven, dat zich vijfentwintig jaar geleden als een der vinnigste voorvechters van de enge richting heeft doen kennen. Dus zal er in die zin wel iets zijn dat te wensen overlaat. Nochtans moeten wij eraan toevoegen dat er niets gekort is met een hernieuwing in overeenstemming met de laatste stromingen in het buitenland, wanneer het alleen om naäping gaat. Wat niet van binnenuit door het leven geëist wordt is zonder belang. Feitelijk hebben wij in onze letterkunde alle belangrijke kunststromingen uit de laatste jaren beoefend: ekspressionisme, nieuwe zakelijkheid, surrealisme, magisch realisme. Wij hebben zelfs eksistentialisten gehad vóór Sartre en Camus. Ook dat waarborgt niets, wanneer de hevigheid waarmede een grote persoonlijkheid zich doorzetten moet in gebreke blijft. Dr. Menno Ter Braak heeft het probleem duidelijk gesteld: wij hebben “mannen” nodig, desnoods tegen het milieu in dat hen niet aanvaardt. Het groot tekort is de wijsbegeerte. In Ons Volkskarakter heeft Marnix Gysen doen uitschijnen dat wij geen kreatief denkend volk zijn of althans geweest zijn. Tijdens de middeleeuwen hebben wij een paar mensen gehad die op dat gebied iets betekend hebben. Sedertdien zijn wij, niet uit dwaasheid, niet uit onbegaafdheid, op gebaande wegen gebleven. Wij hebben het geloof bewaard door de gehoorzaamheid boven de persoonlijke verantwoording te stellen, waarschijnlijk omdat wij in onze volksaard een bestendige verlokking tot de Germaanse ketterij van het Lutheranisme hebben aangevoeld. Dat geldt slechts in schijn alleen voor de gelovigen, want door die houding zijn ook de vrijdenkers tot steeds dezelfde afweer- en aanvalsinhoud gedwongen geweest, misschien wel zonder het te beseffen. Wie zal ons daar een verwijt van maken? Het zou niet alleen ondankbaar, het zou onbehoorlijk zijn. Zelfs lijkt het, waar wij nu staan, een weinig overbodig geworden. Want in de laatste vijfentwintig jaar is in Vlaanderen een filosofische wetenschap gegroeid, die niet tot een kleine kring ingewijden beperkt gebleven is. Een terloopse navraag bij de boekhandel zou doen blijken dat de belangstelling voor wijsbegeerte voortdurend uitbreidt en steeds ruimer kringen van intellektuelen erdoor aangegrepen worden. Dat is onze grote kans, die een bemoedigend vooruitzicht op de toekomst opent’. Naar ik hoop heeft de lezer nog niet vergeten dat Walschap eenvoudig antwoordt op de vraag: ‘ja!’. | |||||||||||||
Nederlant, let op u saeckDe vraag: ‘wat valt er te doen opdat in Nederland de vlaamse letteren meer waardering zouden ervaren dan tot nog toe het geval is?’ heeft in de enquête zo ongeveer een proces doen ontspinnen. De lezer vindt hier zoveel als uittreksels uit het betoog der onderscheiden partijen. | |||||||||||||
De getuigenW. Elsschot‘Die vraag verwondert mij. De beste Vlaamse boeken worden in Nederland veel meer gelezen en geprezen dan in België’. | |||||||||||||
Em. Van Hemeldonck‘Wij hebben deze aangelegenheid sedert jaren bestudeerd en gevolgd. Te Kasterlee hebben wij... samenkomsten met Nederlandse schrijvers, critici en joernalisten belegdGa naar eind12. Handicaps: het Nederlandse superioriteitsgevoel, (om geen ander woord te gebruiken), ons Vlaams dat niet geaccepteerd wordt, het verzet van de boekhandels, ...misschien nalatigheid van onze Vlaamse uitgevers’. | |||||||||||||
F. Germonprez‘Door onze joernalistieke werkzaamheden hebben we een half jaar verblijf gehouden in Nederland en meer | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
bepaald in Amsterdam. We mochten met verscheidene Nederlanders kennis maken èn ondervonden, dat ze wel enkele namen kenden, doch voor de rest de meerderheid der Vlaamse auteurs negeren. De toestand verkennen is een eerste noodzaak. De redenen opsommen van de onverschilligheid tegenover het Vlaamse boek houdt de oplossing in. De smaak onzer Noorderburen is anders. Elsschot, M. Gysen en - hoe paradoxaal - L.P. Boon kennen er succes. De doorsnee-Vlaamse romanschrijver wordt niet gelezen. Men geeft o.m. als redenen op: taalstunteligheid, te regionalistische visie, presentatie van het boek. Opnieuw komt het op de waarde van een werk aanGa naar eind13 en meer bepaald de verfijnde stijl. We schrijven anders dan de Nederlanders, omdat wij de gevolgen moeten ondergaan van een tweevoudig taalregime. De kritiek van onze recensenten werkt ook nadelig voor onze afzet. Hoe wil men dat Nederland een boek op de markt zal brengen van een Vlaming, wanneer deze ongunstig beoordeeld wordt en men bv. ongenadiger is in Vlaanderen dan de Nederlandse critici zelf (we bedoelen natuurlijk werk van auteurs met gevestigde faam). Nu geldt de mentaliteit dat een Vlaams werk goed is, wanneer een Nederlandse uitgeverij het wil publiceren’. | |||||||||||||
M. Boey‘Tijdens een vakantieleergang voor Belgische leraren te Amsterdam gaf de lesgever, die over de roman handelde, onomwonden toe dat de romankunst in Vlaanderen op hoger peil staat dan in Rijksnederland, terwijl de toestand omgekeerd is inzake poëzie. Mogen we daaruit besluiten dat bevoegde critici in Nederland onbevooroordeeld staan t.o.v. de Vlaamse letteren? Andere vragen zijn: - of de doorsnee-lezer in Nederland voldoende belangstelling betuigt voor de produkten van de Vlaamse letterkunde? - in hoeverre is de van Nederlandse zijde vaak herhaalde bewering juist, dat onze Vlaamse letterkundigen een taal bezigen die ze ginder als “Vlaams” kenmerken, waarmee ze dan bedoelen: “minderwaardig Nederlands”? - worden de Nederlandse lezers afgeschrikt door de hogere prijs van het Belgisch boek? - speelt de Hollandse zelfgenoegzaamheid een zekere rol?’ | |||||||||||||
A. Demedts (excerpten)‘... Wij moeten echter ook de kwaliteit in beschouwing brengenGa naar eind14. Dan stellen wij vast dat de Vlaamse roman de Nederlandse overtreft, terwijl de Nederlandse poëzie en het Nederlands essay boven onze verwezenlijkingen op die gebieden dienen gesteld. Het beste wat in beide landen geschreven wordt, is ongeveer even veel waard; maar de gemiddelde produktie is in Nederland niet alleen veel groter, maar staat tegelijk op een hoger peil. Nog altijd verschijnen bij ons te gemakkelijk boeken die naar inhoud en stijl zonder betekenis zijn, omdat ons lezerspubliek onvoldoende is gevormd. ......... Er bestaat ongetwijfeld bij sommige Nederlanders - niet bij de werkelijke scheppers en dragers van de kultuur, maar soms bij handelaars in kultuurprodukten - een soort superioriteit tegenover de Vlamingen, die voor ons moeilijk te verdragen is’.Ga naar eind15 | |||||||||||||
V. Van Kerkhove‘Nederlandse auteurs en critici beweren vaak, dat de Nederlandse lezer onze taal niet neemt. In zoverre ze werkelijk met reden over bepaalde slordigheden klagen, ligt hierin voor ons misschien een vingerwijzing. Waar het om de specifiek Vlaamse klank van onze taal gaat binnen het raam van het algemeen Nederlands, zou ik echter niet tot toegevingen geneigd zijn, evenmin als zij dat zijn ten onzen opzichte’. | |||||||||||||
Een niet-katoliek auteur:‘Wij hebben voor het ogenblik slechte literaire Vlaamse ambassadeurs in Nederland. Iedereen kent ze.Ga naar eind16 ...Ze pleiten meestal pro domo, beperken onze Vlaamse literaire horizon. Dat een paar Hollanders over Minne of Demedts oreren over de radio is bovendien nog geen bewijs dat ze gelezen worden. Met hun werk dat in Nederland kan gepubliceerd worden komen Vlaamse schrijvers bepaald vooruit, zelfs indien ze niet veel zaaks betekenen... Politieke en confessionele tegenstellingen werken ook in beide landsdelen meer ten kwade dan ten goede...’ | |||||||||||||
De burgerlijke partijJoh. Daisne‘Hopeloos geval. De Vlamingen interesseren de Hollanders vooral inzoverre laatstgenoemden onbeschaamde klaplopers zijn. In eigen land zijn zij even onbeschaamde chauvinisten. De toestand kan verbeteren wanneer de Vlamingen een beter A.B. zullen schrijven. Maar ik heb de indruk dat de Hollanders - die protestantse Joden van het Noorden - dat met lede ogen aanzien. Tot dusverre stak de Vlaming grif de hand naar het Noorden uit. Misschien moet hij ze een beetje meer in eigen boezem houden. Van het Noorden hebben we alleen A.B. te leren’. | |||||||||||||
Het openbaar ministerieF. De Pillecyn‘Vooreerst zouden de Hollanders van hun ongewettigde geest van superioriteit moeten genezen. Dezer dagenGa naar eind17 werd de tiende verjaardag gevierd van het Belgisch-Nederlands kultureel akkoord. Maar nog steeds weigeren de Hollandse uitgevers het Vlaamse boek te | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
verspreiden: het is, naar hun oordeel, in principe minderwaardig. Misschien is dat gedeeltelijk te wijten aan het feit, dat de meeste Vlaamse schrijvers die vroeger hun boeken toevertrouwden aan Hollandse uitgevers, thans in Vlaanderen uitgeven’. | |||||||||||||
De verdedigingJ. Vercammen‘Deze vraag is reeds gedeeltelijk achterhaald. Het inzicht in de Vlaamse literatuur groeit in Nederland voortdurend aan. Het is nog niet wat wij mogen verwachten. Maar dat komt wel. Hier ook zouden onze eigen uitgevers een rol kunnen spelen. En verder zijn er toch voortdurend contacten. Zie de Conferenties der Nederlandse Letteren. Ik zie niet in wat er speciaal nog meer zou kunnen gedaan worden. Alle mogelijke punten staan op de agenda's van de genoemde conferenties. De “Hollandse” kortzichtigheid tegenover hun taalverwante literatuur van Vlaanderen neemt zienderogen af’. Er zijn in dit proces verschillende experten als getuige opgetreden. Hier is nog een aanwijzing van iemand, die van uit zijn beroep de dingen ziet in huis zelf: | |||||||||||||
Th. Bogaerts‘In de eerste plaats zou moeten nagegaan worden hoeveel recensie-exemplaren van Vlaamse boeken door Vlaamse uitgevers naar de Nederlandse pers worden gezonden. Aan de grote bladen alléén, misschien. Maar daarnaast zijn er in Nederland tientallen andere dagbladen, die in alle delen van het land verschijnen en waarvan de honderdduizenden lezers nooit een recensie over Vlaams werk te lezen krijgen. Dus, voortaan recensie-exemplaren aan àlle Nederlandse dagbladen. Verder zou ook moeten nagegaan worden, hoeveel Nederlandse auteurs sedert de bevrijding tot heden voor de Vlaamse Radio zijn gekomen. En vervolgens aangedrongen worden, dat evenvéél Vlaamse schrijvers waardig zouden gevonden worden om op hùn beurt ook eens hùn stem voor de Nederlandse Radio te mogen laten horenGa naar eind18’. Welke maatregelen worden nu voorgesteld om verbetering te wekken in de toestand? Ik vat zakelijk samen:
| |||||||||||||
Nu sijt wellecomeWordt onze letterkunde behoorlijk vertegenwoordigd in het buitenland door vertalingen? Ja! beweert Walschap; neen! antwoordt Elsschot, neen zeggen de jongere auteurs; abstraktie gemaakt van Duitsland, neen! zeggen al de anderen. Duitsland is een speciaal geval. F. Germonprez herinnert in dit verband aan een interview met de heer Hermanowski, die het Flämisches Lektorat oprichtte in Bonn, en zelf reeds een veertigtal Vlaamse werken in het Duits vertaalde. De heer Hermanowski ‘onderlijnde hoe de Vlaamse auteurs heel wat succes kennen, en hoe Timmermans het rekord slaat van de populariteit: er gaat geen jaar voorbij of nieuwe oplagen van zijn boeken worden gemeld. Hij houdt stand, in tegenstelling met Nest Claes en Stijn Streuvels. De reden van het succes van het Vlaamse boek moet tevens gezocht worden in het feit, dat momenteel in Duitsland nog voor 75% vertaalde werken op de markt verschijnen. Anderzijds moet rekening gehouden worden met het publiek. De Duitse lezer houdt van een gezond, realistisch geschreven werk met kristelijke inslag. De Vlaamse schrijver wordt aangezien als een kristelijke auteur en zo komt het dat zelfs een links georiënteerd Vlaams schrijver op de liberale boekenmarkt voor onoverkomelijke moeilijkheden staat, daar men nu eenmaal van mening is dat alles, wat uit Vlaanderen komt, katoliek is of toch door een katolieke geest geïnspireerd. De heer Hermanowski illustreerde dit met het geval Walschap, die vroeger een grote populariteit genoot doch, wanneer het bleek dat hij een andere richting uitging, ook zijn succes zag verminderen. Het kan misschien paradoxaal heten dat Conscience's Leeuw van Vlaanderen nog jaarlijks een afzet heeft van 20.000 ex.’ Ook André Demedts heeft het geval Duitsland in zijn antwoord op de vragenlijst nader belicht. ‘...Duitsland, waar men op letterkundig en wetenschappelijk gebied altijd belangstelling gehad heeft voor alles wat in den vreemde geschreven werd, als het maar een zekere waarde bezat. Wat goed is mag in om het even welke taal geschreven worden en men zal het zich ook in het Duits kunnen aanschaffen. Wij genieten mede van die opene weetgierigheid, die tegenover ons met een vleugje simpatie is vermengd, omdat wij per slot van rekening een verwant, klein volk zijn en er, afgezien van alles wat onze betrekkingen vertroebeld heeft, toch een traditie van wederzijdse waardering bestaat, nog dagtekenend uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Wanneer twee Vlaamse boeken vertaald worden, gebeurt zulks zeker met één ervan in het Duits. Zo was het vroeger, zo is het gebleven. Sedert 1948, het jaar dat in Duitsland een normaal leven weer enigszins mogelijk bleek, werden daar een | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
honderdtal van onze boeken in vertaling uitgegeven. Georg Hermanowski, de oprichter van het Flämisches Lektorat te Bonn, nam er daarvan achtendertig voor zijn rekening. Verder dient opgemerkt dat in de Duitse Radio wel eens Vlaams wordt uitgezonden en het lang geen zeldzaamheid is in de Duitse bladen en tijdschriften merkwaardige artikels over Vlaamse letterkunde aan te treffen. Zulks was niet lang geleden nog het geval in Dokumente en Der Begegnung’. Verscheidene auteurs, die op de vragenlijst hun bedenkingen instuurden, konstateren dat de andere landen te weinig vertaald werk kennen van onze Vlaamse romanciersGa naar eind19. Dit overzicht van de markt, - medebepalend voor de mogelijkheid van efficiënte maatregelen -, zou onvolledig zijn indien we geen rekening hielden met de bedenking van Fr. Germonprez, die zeer goed op de hoogte blijkt te zijn van de situatie. ‘Onder de Vlaamse auteurs, die vertaald worden vernoemen wij - we beperken ons tot de na-oorlogse periode -: Van Hemeldonck, Depauw, M. Matthys, Vandevelde, Demedts, De Pillecyn, Rosseel, Boschvogel, Weyts, Cor Leeman, Fr. Germonprez, P. Lebeau, M. Roelants, Streuvels, Claes. Het succes der Vlamingen moet gezocht worden in hun kunst van vertellen en in het publiek, w.o. de arbeidersstand een grote afnemer betekent. Soms denkt men te veel aan het werk zelf, doch te weinig houdt men er rekening mede dat de bijval van een boek ook bepaald wordt door de afzetmogelijkheden d.i. door het feit dat de arbeiders een goede volksroman meer zullen prijzen dan een stilistisch te zwaar werk. De Pillecyn bv. kent geen succes, en dit is ook het geval van Van KerkhoveGa naar eind20. In Frankrijk en Engeland dringen we niet door. Er is nochtans één bijzondere reden, nl. dat beide landen voldoende auteurs bezitten, - in tegenstelling met Duitsland - om de boekenmarkt te spijzen. Eigen produktie krijgt de voorrang, en slechts wat superieur is in de Europese literatuur zelf wordt uitgegeven, èn dan nog liefst iets zeer naturalistisch van inslag’. Daarbij wijst Germonprez er nog op dat onze schrijvers aangewezen zijn op vertalers uit het buitenland zelf, die weliswaar van dichtbij de boekenmarkt volgen, maar toch eenzijdig kunnen zijn en daarom van hieruit moeten voorgelicht worden. Toch blijft bij dit alles de vraag, wat er kan gedaan worden om de situatie te verbeteren. We kunnen alvast niets om de insulaire zelfgenoegzaamheid van de Engelsen en het chauvinisme van de Fransen te verzachten. Maar afgezien daarvan is er een en ander te doen, door onszelf en door de machtsorganen, die zouden moeten zorgen voor onze kultuur. De Vlaamse romanciers moeten werken scheppen die het vertalen waard zijnGa naar eind21. Bovendien moeten we ons meer laten gelden. Weer citeren we Demedts: ‘Het is duidelijk dat de belangstelling voor onze letterkunde naar verhouding is tot de kracht, waarmede wij ons in België en in de wereld doen gelden. Vandaar het ontzaglijk belang dat wij aan de vooruitgang van de Vlaamse Beweging moeten hechtenGa naar eind22. Naarmate onze pers zich kan uitbreiden, onze kultuurmanifestaties meer weerklank vinden, onze aanwezigheid te Brussel en in Kongo opvallender, onze ekonomische macht groter en onze verbondenheid met Nederland en de Unie van Zuid-Afrika inniger wordt, zullen wij meer betekenis krijgen. Dat alles maakt één geheel uit. Onze kunstenaars zouden zich niet uit het leven van onze volksgemeenschap mogen afzonderen, maar ruimdenkend en edelmoedig hun bijdrage moeten leveren tot de algehele Vlaamse opstanding’. De andere maatregelen liggen in het domein van de private of openbare machtsorganen. Van de Koninklijke Vlaamse Akademie wordt een en ander verwacht. ‘Sinds jaren prààt de Akademie over een verzameling Belgica. Ik zie niets verschijnen’. (Joh. Daisne). ‘De Vlaamse Akademie probeert franse uitgevers te bewegen enkele van de beste vlaamse boeken in de franse taal uit te geven’. (W. Elsschot). ‘Het ideaal zou zijn, dat de bond van Vlaamse uitgevers of een officieel organisme als de Koninklijke Vlaamse Akademie maandschriften uitgeeft in het Duits, Engels en Frans, waarin wetenschappelijk en toch aantrekkelijk een volledig beeld wordt opgehangen van onze letterkunde en alles wat er ten overstaan van dat bepaalde taalgebied bij te pas te brengen is’. (A. Demedts) Ook het Departement van Openbaar Onderwijs heeft zijn rol te spelen, naar sommigen veronderstellen of verwachten, al is nergens duidelijk geformuleerd hoe en waarGa naar eind23. Naar mijn weten wordt de taak der buitenlandse betrekkingen in handen gehouden van het Departement van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, en ligt de zware verantwoordelijkheid bij de kulturele attachés, die niet alle Vlaams-onkundig zijnGa naar eind24. Menig auteur heeft op deze weg gewezen, meestal slecht gehumeurd. ‘... maar daartoe is natuurlijk vereist dat onze buitenlandse diensten het bestaan en de waarde van een aantal onzer degelijke Vlaamse prestaties zouden kennen...’ ‘... maar wat wil U verwachten van Vlaamsonkundige attachés?’ ‘... maar wat kan een Vlaams auteur verwachten in een land, waar het onze vertegenwoordigd wordt door iemand... die persoonlijk geen woord Nederlands kan spreken? Die dat zelfs weigert te spreken, omdat hij vasthoudt aan het waanidee dat de meerderheid van het volk, dat hij in het buitenland moet dienen, “une quantité négligeable” is. Zolang wij, Vlamingen, met zulke sinjeurs zitten opgescheept, blijft het buitenland voor onze auteurs een besloten gebied. Het eerste wat der- | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
halve dient te gebeuren is de Augiasstal van de buitendiensten van het ministerie van Buitenlandse Zaken grondig te reinigen. Pas wanneer op voldoende “knooppunten” Vlamingen de lakens mogen mee uitdelen, kan er verandering komenGa naar eind25’. Dat de naam van deze verbolgen auteurs hier achterwege blijft, is geen toeval. Men kan nooit weten...! Voor het privaat-initiatief blijkt nog een en ander mogelijk te doen. Het eenvoudigste voorstel komt hier op neer, dat een Vlaams auteur eens een Nobel-prijs zou winnen. Wie tegen die moeite opziet kan in het buitenland voordrachten gaan houdenGa naar eind26; studiereizen ondernemenGa naar eind27 en dan persoonlijk kontakten aanknopen; medewerken aan vreemde tijdschriften, vertalingen aanbieden aan uitgeverijen, radio en T V; deelnemen aan kongressen en werkgemeenschappen allerhande; vooral volhouden. Van de uitgevers wordt veel verwacht, onder andere dat zij met hun buitenlandse kollega's een zekere overeenkomst zouden betrachten, dat ze hun kollega's zouden voorlichten, en meer zoeken dan met het werk van de auteurs geld te verdienen. Wat is Utopia toch merkwaardig! | |||||||||||||
Help u self...Er is waarachtig geen spoor van galgenhumor in de vraag, tot de letterkundigen gericht, en geformuleerd als volgt: ‘Wat zoudt U voorstellen om de steun van overheidswege aan de letterkundigen tot een meer doeltreffende oplossing te brengen?’, en ik geloof ook dat het Walschap zoete ernst is geweest wanneer hij antwoordde: ‘Ze opnemen in de administratie’. Er bestaan daartoe talrijke en oude precedenten, zonder dat dit aan de letterkunde schade heeft berokkendGa naar eind28. Algemeen wordt aanvaard, dat reeds zeer veel wordt gedaan - en hier steken de Vlaamse provincies terecht de kin vooruit - en met vrucht. De suggesties van onze auteurs tot verbetering en uitbreiding betreffen vooral de modaliteiten van steun. Men zou willen dat het manna breder gespreid zou worden, en dat de steun vooral aan het eerste boek ten goede komt (als het de moeite waard is). Ofwel opdrachten geven aan literatoren, die tijd krijgen om rustig gedegen werk voort te brengenGa naar eind29. Anderen wensen nog méér prijzen. Als het dan toch maar te vragen is: een soort emeritaat op staatsgelden voor verdienstelijke schrijvers; een staatsprijs voor auteurs beneden de 35 jaar; beurzen tot voorbereiding van een werk. Verder wordt gesuggereerd boekenbeurzen in te richten, massale aankopen te doen voor biblioteken, een reeks voordrachten te laten geven door verdienstelijke auteurs, meer beroep doen op de letterkundigen voor scheppend werk bij de radio, kontakten scheppen tussen lezers en schrijvers, uitgaven op kosten van de openbare besturen. Ten slotte: opruimen met het politiek favoritisme. Stellig: verscheidene suggesties werden reeds beproefd of stelselmatig toegepast. De uitslag is niet altijd voordelig geweest voor de literator zelf. Er zijn bv. mensen die beter schrijven dan ze lezen, en die door eigen lektuur hun werk helemaal niet dienen, er zijn er die voordrachten geven en daarin de grenzen van hun kunnen te buiten gaan, helaas zonder dat ze 't merken. Er zijn veel andere, pijnlijke dingen meer, verbonden aan de hierboven. Eén zaak lijkt voor elke, objektieve waarnemer, het benaarstigen waard: nl. bestaanszekerheid voor de schrijvers, en daaraan verbonden, gelegenheid tot volwaardige, artistieke bedrijvigheid. Of het nu weze per opdracht of bij wijze van - uiteraard subsidiaire - aktiviteit in de administratie, om het even. De schrijver zou al schrijvende moeten kunnen leven. En mag ik dan - om loutere gevoelsredenen - schijnbaar vergeten, dat er ook auteurs zijn die steun aan de letterkundigen onnodig vinden? | |||||||||||||
Ic sech adieu...Vooraleer ik afscheid neem nog deze bekentenis. Wat hier geschreven staat beantwoordt niet in vorm noch in omvang aan wat ik te Roeselare heb gezegd. Ik zou me trouwens schamen de toehoorder te vervelen met een tekst, die voor stillezen werd samengesteld. De voornaamste reden is evenwel, dat er te Roeselare geen voldoende tijd beschikbaar was om in de volle omvang te lezen alles wat ik aan dokumentatie en mededeling had ontvangen. Wat ik te Roeselare opdiende schepte ik met de punt van het mes; hier met de lepel. Er gaat nog een hele voorraad terug naar de keuken. Hieruit kan men zich voorstellen hoe ruim de tafel voorzien was. Dit dient dan tot rechtvaardiging waarom ik de aanhalingen beknotte, en waarom ondanks alles dit opstel zo ruim is geworden in vergelijking met de spreekbeurt te Roeselare. De letterkundigen stuur ik mijn oprechte waardering voor hun vertrouwen: ik hoop dat ik het goed heb gebruikt. |
|