Alec Guinness
Once seen, never remembered heeft Oscar Wilde ergens geschreven over mensen wier gezicht alle gevoelens van het menselijke hart weerspiegelen kan en waarop men, bestendig geboeid, de roman van een mensenziel kan lezen.
Hij was zeekapitein met een dubbel leven (The Captain's Paradise), doodgewone werkman in Lost Holiday en oude trouwe bediende van de natinale bank, die op de vooravond van zijn pensioen besluit het goud te stelen dat onder zijn toezicht werd vervoerd (The Lavender Hill Mob): achter dat masker van typisch engelse ironie konden we altijd een mens vermoeden, een personage, iemand met een ziel. En wat plezant bedoeld was, werd onder zijn gestalte echte, diepe, menselijke humor.
Toen ging de deur van de sakristie open en kwam de kardinaal binnen (The Prisoner); op zijn gelaat lag een bijna ondoorgrondelijke wijding en zijn trekken verrieden een diepe ingetogenheid. Heel even verwacht men dat zijn ogen ironisch gaan glinsteren en hij nonchalant een britse streek gaat uithalen. Maar zijn gelaat blijft strak gespannen en diep ingetogen. Met langzame en plechtige tred schrijdt hij naar het altaar: Alec Guinness, Engeland's meest beroemde akteur en een van de bekendste van de hele wereld, ging van de duisternis naar het licht; het was een heel andere rol, alle ironie was verdwenen, het was heilige ernst.
En het was niet zomaar een gewone filmrol. Sinds jaren zocht hij. Hij was Anglikaan, maar voelde zich sinds lang tot het katolicisme aangetrokken. Hij bezocht Rome en zag de Paus. Hij kwam onthutst terug in Engeland. Het volgend jaar ging hij terug en kreeg een persoonlijke audiëntie. Zijn zoon Matthew, 15 jaar, was intussen katoliek geworden. Vader Guinness had veel werk, maar vond nog de tijd voor bezinning. Hij volgde godsdienstlessen in een klein plattelandsdorpje, ergens in Engeland. Op 16 maart 1956 werd hij gedoopt, en twee dagen later, op Palmzondag, deed hij zijn eerste kommunie. The Times deelde het eerbiedig den volke mede.
Een groot kunstenaar en een moeilijke jeugd, het is bijna een afgezaagd zinnetje op kulturele bladzijden. Alec Guinness leefde jaren op een Londense zolderkamer en at één warme maaltijd per week (een geschenk van een vriend) om toneellessen te kunnen volgen. Diploma in de hand liep hij theaters en managers binnen en voor de voeten. Slechts na vele maanden kreeg hij een heel kleine rol van drie minuten. Toen keerde het tij.
Hij werd een aanbeden Shakespeare-vertolker aan de Old Vic. Na 1945, terug uit het leger kwam hij aan de film. Zijn eerste rol was Great Expectations als Herbert Pocket, en zijn volgende was de Jood Fagin in dat andere verhaal van Charles Dickens Oliver Twist (onder regie van David Lean).
Hij verzekerde zich een blijvende plaats in de filmwereld met zijn vertolking in Kind Hearts and Coronets waarin hij slechts... acht verschillende rollen, alle op meesterlijke wijze, vertolkte. Later kwamen dan Lost Holiday, The lavender Hill Mob en die rol van de onbegrepen uitvinder ten dienste van de gemeenschap in The man in the white Suit. Tenslotte The ladykillers.
Zoekend naar de zin van zijn leven, naar een zinvol geloof, naar de genade die hij nog niet kende, aanvaardde hij de rol van Father Brown van Chesterton. En eindelijk kwam The Prisoner om met die rol te bewijzen dat de genade een ziel sterker dan elke kracht kan maken, zelfs in de pijnlijkste vuurproef.
Ons rest het geheim van een gelukkig mens. Van een intelligente, geestige mens. Een geestige katoliek, schreef er iemand. Hij bewees dat vroeger, hij bewees het sindsdien in The Swan en High Society (beiden met Grace Kelly).
huib dejonghe