Lotsbestemming van een jong gestorven genie
Wen die Götter lieben...
Toen Rodenbach in de vierde latijnse was sprak Verriest zijn bekende rede uit: Eertijds heeft er een volk bestaan... Hij besloot aldus: Gelijk het bloed springt uit het hart en vloeit door geheel het lichaam, zou Roeselare moeten 't herte zijn van den Vlaamschen opstand en zijn gevoelen, leven en vier zenden door heel Vlaanderen.
Er zucht een volk zijn zwanenzang dacht Rodenbach toen hij nog te Roeselare college liep. De omgang met Vlaamsvoelende leraars, met Verriest vooral, hadden hem uiterst gevoelig gemaakt voor de verwording waaraan zijn volk te gronde liep. Verriest had Rodenbach onbewust in staat gesteld zichzelf te erkennen. Het volk, dat eertijds hier bestaan heeft en aan wiens grootheid Verriest door zijn sprekerstalent weer gestalte had gegeven, werd voor Rodenbach de paradijselijke norm, waarvan dit volk zich weer bewust moest worden. Verriest's visioen van onze gouden eeuw werd voor Rodenbach programma en levensdoel. Rodenbach is het zonnekind van Verriest.
Rodenbach noemde zichzelf en zijn vrienden Blauwvoeten. Blauwvoeten zijn vogels, die alleen als voorboden van heftige storm aan land komen. Ook Rodenbach kondigde storm aan en reeds toen de Grote Beroeringhe in het college te Roeselare losbrak, was de naam van Rodenbach als een manifest, als een strijdkreet in de Vlaamse beweging. De ophitsende romans van Conscience waren verboden, de Lutgardis-prentjes moesten verdwijnen, Devos en andere medestudenten werden doorgestuurd, maar de geest van een noodzakelijke revolutie was niet meer te stuiten. Op een souper champêtre zong men toch Vlaamse liederen, men hield de signes in en het Kerelslied, dat Rodenbach zelf gedicht had met zijn triomfantelijke leuze Vliegt de Blauwvoet. Storm op zee werd de hele nacht op onzichtbare bugels uitgeschaterd, door verborgen tongen klokkend of schuifelend geïmiteerd en tot in de slaapkamers toe met de kneukels op de houten beschotten getrommeld.
Het werd een studentikoze grap maar ook een uiting van lijdelijk verzet. De collegeoverheid noemde het hoogmoed, koppigheid, onbeschoftheid, opruierij, revolutionarisme. Spijt deze verdachtmakingen, spijt alle sankties zou het verzet zich hoe langer, hoe duidelijker aftekenen. En het zou weer Rodenbach zijn die aan deze ontvoogdingsstrijd van uit de universiteit zou pogen betekenis te geven voor altijd.
Het behoort tot een van de meest wezenlijke levenservaringen van Rodenbach dat hij het algemeen verval van zijn volk vereenzelvigde met een gevoel van persoonlijke levensonvoldaanheid. In een studentenblad schreef hij eens een dialoog waarin hij al zijn bitterheid om dit verval wist uit te drukken:
- Wel vriend, vroeg hij, wat is er aan de hand? Welke taal spreekt gij?
- Geen.
- Waarmee verhelpt gij u dan?
- Met Vlaams en Frans te radbraken.
- Hebt gij dan geen taal?
- Ik heb er een gehad. Mijn ouders hebben er een gehad. Zij hebben ze mij gestolen.
- Wie?
- Weet ik niet, wijze mannen zeker, die het land besturen?
- Van welke streek zijt gij? Waar zijt gij geboren?
- Nergens.
- Wat betekent die onzin? Gij verdient misprijzen.
- Ik zeg nergens. En misprijzen ben ik gewoon!
- En uw vader dan?
- Ik heb geen vader en geen vaderland ook.
- Waar haalt gij die dwaasheden vandaan?
- Van wijze mannen, die dat zeggen en die het land besturen.
- En hebt gij dan niets van die gevoelens die een mens veredelen?
- Bah 'k doe, ik ken een mondvol Frans.
- Gij zijt een wanschepsel of een zot.
- 'k En doe. 'k Ben een Vlaming.
Deze wezensverminking van zijn volk was Rodenbach ondragelijk. Ook later te Leuven wordt in zijn artikels en toespraken onze schande en onze hoop een telkens terugkerend argument. Studenten, binst het schooljaar leert gij Uw Vlaams. Wij hebben geen taal, wij! Men heeft ons onze taal ontstolen! Wij kunnen zelfs de Vlaamse klanken en medeklinkers niet meer laten horen. Zij vernestelen in onze fransgeworden mond.
In het voorwoord tot het Nieuw Pennoen vraagt hij welwillenden onderstand van alwie belang kan stellen in de vrije en vranke uiting ener innige verontweerdiging op het zicht der belachelijkheden... waar onze huidige beschaving van krielt.
Wanneer hij onder de hoogspanning van zijn dichter-