Albrecht Rodenbach
Albrecht Rodenbach die grote jongen
en heersend was in ertsen greep
over den werelddans der elementen
d'ivoren glimlach van den stillen knaap.
Het is aan Pelagie te danken, de oude meid van Mevrouw Rodenbach = de la Houttre. Zij is het die vanaf 1862 de gewoonte nam met de kleine Albrecht naar boven te gaan om in de schemer, bij het bed van de kleine, die in het eerste studiejaar zijn franse opvoeding begon, schone sprookjes te vertellen. Feeën en reuzen, prinsessen en helden. In haar keukenvlaams. Anders hoorde le petit Albert in de klas en in de woonkamer niets dan frans.
En wat hoorde hij in het frans twaalf lange jaren lang? Niet veel zaaks. Het was Verhaeren die hem te Leuven Victor Hugo leerde kennen. Roeselare was op dat ogenblik een kleine stad in een agrarische provincie, die pas uit de hongersnood kwam en in vele opzichten uit de Middeleeuwen.
Op het Klein Seminarie, zoals in alle ondere instituten in Vlaanderen, werd er per week een uurtje of twee vlaams in het frans gedoceerd; op sommige plaatsen was het zelfs facultatief. In kluisters van routineuse onpersoonlijkheid lag heel het onderwijs geboeid. De Rim-Ram-methode heerste onbedreigd. En werd de vlam van onder de asse door zonderlingen als Gezelle of Verriest even opgepokerd, dan werd al spoedig met administratieve vlijt alles weer veilig toegedekt.
Maar het genie is niet een produkt van zijn milieu. Het verschijnt als een onverwachte komeet, statig en heersend tussen de bibberende sterren.
Zijn makkertjes waren bang voor Berten. Als zij hun prulletjes vertelden zweeg hij. En als zij in onderlinge vitterijen of later in dramatische spanning met superior of leraars, na lange discussies, geen uitweg meer wisten, was er een die zei: Vraag het aan Berten en de beslissing viel.
Hij was hoog-moedig uit misprijzen voor het lage.
Hij was ernstig omdat het leven hem geen spel maar een zware strijd toescheen.
Hij was angstig omdat hij niet klaar zag, daar hij te diep wilde peilen en zijn evenwicht niet vond tussen de dualiteiten, die hem in onbesliste tweestrijd folterden.
Zijn weetgierig en indringend verstand streefde naar inzicht en bezinning. Hij was een logicus. Maar zijn impulsief gevoelsleven jaagde hem in de woelende branding van de woordstrijd en de organisatieijver tegen alles wat hij niet verdragen kon en voor alles wat hij bewonderde.
Deze logische dweper, deze ruitenbrekende diplomaat, deze verliefde denker, deze dromende organisator, geboren in Vlaanderen uit een Duitse stam en in het Frans opgevoed, zou geen juister beeld voor eigen leven vinden dan de slogan die hij tot zijn soldaten riep: Vliegt de blauwvoet, storm op zee: de aristokratisch-weemoedige vleugelslag en de sierlijke glijvlucht van de meeuw boven de bruisende woeling van de golven, die tegen de klippen stormlopen.
De grote jongen die in de laatste twee jaar van zijn humaniora en in de eerste twee van de rechten, met het vuur van zijn blik en het staal van zijn stem, een makke kudde van duldende schapen tot een horde van steigerende veulens omtoverde, geeft ons voor alle generaties een opwekkend bewijs voor de macht van de persoonlijkheid. Hij heeft grote, zeldzame deugden beoefend, die een eeuwig prestige geven.
Het misprijzen voor de kleinheid en de valsheid:
Indien gij 't alledaagse ook haat
en al wat rond ons kruipt en aast
en zeevert te alle kanten...
Geen nietig speeltuig van uw ziel gemaakt
dat lacht en jankt naar men de wrange draait,
maar lijk gij 't leven in u leven voelt
en rond u, dwingt het in uw lied te leven,
o zanger, echt en trouw gelijk een kind.
De vriendschap voor wie met hem de grootheid mint:
En dat mij ook 't aleen-zijn pijnt
of niet een hand soms door den nacht
en dat het kind zoo driftig blij
maar, wen het hem gepooteld heeft,
hem soms zoo kiezig vindt,
en dat het bitter heeten mag
een edel herte op 't zijne waant
en -- eenen nieting vindt;