[West-Vlaanderen 1956, Nummer 4]
De boodschap van Rodenbach
Foto Lommée, Roeselare
HET IS GOED DAT DE HONDERDSTE VERJAARDAG van Rodenbach's geboorte groots en plechtig wordt herdacht. Vlaanderen telt niet zovele wonderknapen! Maar die viering mag niet steriel blijven. Akademische feestzittingen worden zeer vlug vergeten; zelfs een biezonder tijdschrift-nummer, - hoe waardevol ook om de betekenis van een groot man te doorlichten - wordt na de lektuur in de boekenkast opgeborgen en nog maar zelden ter hand genomen.
Een herdenking van een figuur als Berten Rodenbach heeft maar zin wanneer wij zijn leven zien als een boodschap, en wanneer wij bereid zijn er uit te halen wat er voor aktueels, voor kostbaars in steekt.
Wij zeggen, als Westvlamingen, zo graag en zo veel dat wij ons, naar taal en stijl en levensopvatting, zo dicht verwant voelen met Rodenbach. Is dit dan geen reden om ons geheel in te zetten voor zijn boodschap, en om, voorafgaandelijk, deze boodschap zeer oprecht te doorgronden en te verstaan?
Rodenbach is - o paradox - doorgaans zeer slecht gekend door de studenten, door Vlaanderen. Te velen zien hem nog als de struise, luidruchtige tafelspringer, de eeuwige student met bierpet en klublinten, of als de romantische dweper en de onstuimige avonturier. Rodenbach was ten slotte zeer weinig van dit alles. Hij was veeleer een verfijnde, hoofse jongen, verteerd door één vreselijke hartstocht: de drang naar waarheid. Een even mooie als zeldzame deugd in deze eeuw van kompromissen.
Rodenbach was een geëngageerde. Hij stond niet aan de zijkant. Hij zag de kleinheid van zijn tijd, de achterlijkheid van de Vlaamse mensen, het gepruts van zoveel stuurloze studenten. Hij leed daaronder. Hij leed er des te meer onder omdat hij wist dat zijn volk eens, - veel vroeger - iets groots had gepresteerd. Dat volk kon en moest herleven. Dàt was zijn waarheid. Dàt werd een stuk van zijn geloof. Daarvoor verwekte hij zijne geweldige stroming, zijn onvergetelijke blauwvoeterie. Alles en allen zouden meedoen. De Vlaamse Kamp, schreef hij, bestaat uit het samenstreven aller rangen, standen en personen, elk in zijn eigen wereld en met zijn eigen krachten. Ook zijn beweging zag hij in een even ruim perspectief: De Vlaamse Strijd, zei hij, mag niet verengd worden tot taalliefde. Klinkt ook deze uitspraak niet aktueel, nu Vlaanderen vooral ekonomisch sterk en weerbaar moet gemaakt worden?
Rodenbach's wapens waren het woord, de pen. Daarmee bevocht hij zijn suksessen. Hij was een zuiver kunstenaar, geen egocentrische verzenschrijver. Zijn kunst stond steeds in dienst van zijn zending. Dàt blijft het schoonste in Rodenbach dat hij zich geheel gegeven heeft voor zijn volk: zijn jeugd en zijn talent, zijn woord en zijn pen, zijn persoonlijkheid en zijn leven. Dit was zijn bijdrage voor Vlaanderens heropstanding: het beste van zich zelf!
Berten Rodenbach's boodschap ontstijgt verre de studentenwereld. Zij leert de Vlamingen hoe zich te gedragen en hoe te handelen in de strijd voor de ontvoogding van de Vlaamse Gemeenschap.
Waarheid, beginselvastheid, brede vizie, verfijning en strijdlust gepaard met offer: wat hebben wij meer nodig om onze toekomst zelf te bepalen?
West-Vlaanderen doet er goed aan dit alles in herinnering te brengen. En ook Roeselare doet prachtig werk met feesten te ontwerpen, die niet alleen een triomfantelijke huldebetoging voor Vlaanderens Wonderknaap zullen daarstellen, maar die meteen, - zó hopen wij -, de boodschap van Rodenbach voor zeer velen duidelijker zal maken.
MR. ALBERT DE GRYSE. Volksvertegenwoordiger.