Ritmische opleiding van de jeugd
De integratie van de lichaamsopvoeding sluit het aksioma in dat lichaam en ziel niet te scheiden zijn. In onze kristelijke kultuurgemeenschap trachten we de brug te slaan tussen deze twee waarden; we streven naar een leven waardig van onze menselijke natuur: een redelijk wezen dat door de ekspressie zijn innerlijke gevoelens, instinktieve maar ook intellektuele, tracht te veruiterlijken. De Schepper wilde het lichaam tot een uitdrukking van onze ziel, onze geest aanwenden. De vorming van deze uitdrukking betekent een ontwikkelen van de individuele plastisiteit tot Gods beeld en gelijkenis. Dat brengt mede een grondig herdenken van de opvattingen der lichamelijke opvoeding tot een totale opvoeding.
Groenman meent terecht ‘dat een volk dekadent is, indien het zich niet meer bewust is een taal te spreken - ook naar zijn lichamelijke verschijning - waardoor het te midden der volkeren in staat is zijn waardigheid en zijn waardenbesef te veruitwendigen en zo respekt af te dwingen.’
Het is dus een bemoedigend element (welke de lichamelijke opvoeding slechts verrijken kan) dat ons volk meer lichaamsbewust wordt. Daardoor zal het meer scheppingsbewust worden.
Immers, vóór de mens er was, had God in de kosmos de absolute wet van de levende stof geschreven; de wet van het ritme in de schepping, in de natuur. Het zou de wet worden van het organisme in de evolutie en de vorming. De wet van arbeid en rust, het ademhalingsritme, de spanning en ontspanning, het hartritme, het seizoenritme der planten, ebbe en vloed, dag en nacht, geboorte en dood... alles blijkt een opeenvolging van aktie en rust.
Aan Dalcroze wordt een reeks type-bewegingen toegekend, zonder enige stijfheid, ontvankelijk voor elke persoonlijke nuanse. Anderen hebben de tempo-nuanses (allegro, adagio) en energie-nuanses (piano, crescendo) van de muziek, als ekspressiemiddel gebruikt om de lichaamsplastisiteit in al haar potentie te regelen en te stileren.
Nog anderen gebruikten het ritme van de muziek als totale vrije begeleiding van het eigen individueel biologisch ritme, als kanalisatie van geladen krachten, als improvisatie om ideeën en gevoelens uit te dansen, wat een uiting werd van zielevreugde en droefenis, van haat en liefde, van woede en ekstase... Anderen stelden het zonder muziek maar de ekspressie was hun suggestie in vlotte bewegingsvormen. We denken hier aan Hilma Jalkanen, Bode, de Loheland school, Medau, Margareth Frölich, Helma Pribitzer, Agnete Bertram, Björksten, Laban en vele anderen die zich door moderne gimnastiekmetodes verdienstelijk maakten.
Allen hebben dit biologisch ritme ervaren, maar niet allen hebben er stijl en aksent in weten te leggen, estetische en plastische zuiverheid, soberheid en harmonie, beheersing en sereniteit zoals Vincente Escudore, de zuivere flamencodanser; deze was de heraut van de karakteruitdrukking van de Spaanse man door de dans, zonder vrouwelijke armbewegingen, zonder de wuivende beweging der heupen. Hij heeft de biologische wet van het ritme magistraal gedemonstreerd in de fiere, opgerichte houding van de flamenco met natuurlijk vloeiende armbewegingen, hoofd- en schouderbewegingen.
De Azuma-Kabuki-dansers, de Bali-dansers, Teresa en Luisillo, Hianta Rao of de opvolgers van de Dalcrozeschool, allen zonder onderscheid hebben beleden en bewezen wat ritme voor de lichaamsplastiteit betekenen kan.