Ook over het esthetisch oordeel van het kind moeten wij nadenken. Gesteld dat bij het kind een dergelijke appreciatie niet aanwezig is dan zou zelfs een esthetische componente in hun vrije spelexpressie niet te vinden zijn. Zij hebben echter wel degelijk esthetische waardering. Dat blijkt het best uit de bespreking van het werk van leeftijdgenoten. Legt men hen zuiver vormelijke gegevens voor, dan blijkt het esthetisch oordeel een langzaam ontwikkelend aspect van de begaafdheid, dat voor een groot deel onafhankelijk van milieuinvloeden groeit, hoewel gevoeligheid voor milieuinvloed duidelijk aanwijsbaar wordt in de periode van sociale inpassing, vanaf tien jaar. Eigenaardig is wel dat bij schilderkunst de kinderen in hun oordeel minder geleid worden door het ‘verhaaltje of de actie’: figuratieve elementen, dan door de kleur, echter minder in haar esthetische harmonie-verhoudingen dan in haar temperamentele aanspraak. Zeer opvallend is ook hoe de kleurkeuze in het eigen werk onmiskenbaar diagnostische waarde heeft voor het temperament van het kind.
Alles samen genomen: we vinden dezelfde expressievormen bij kinderwerk als in de erkende kunst. Er is kennelijk verschil. Is dat verschil nu zeker een verschil in esthetische waarde? Dat lijkt twijfelachtig. Kinderwerk kan vanaf een bepaalde leeftijd, zoals aangeduid, subjectief door het kind zelf als kunst beleefd worden. Het kan zelfs vóór die leeftijd door de volwassene, in meer gevallen dan men zou denken als echt esthetisch, als echt kunstwerk worden gewaardeerd, geheel in dezelfde zin als werken die ons uit oertijden bewaard bleven. Ook dat zal immers subjectief niet als kunstwerk alleen beleefd zijn geworden. Het is vermoedelijk ook niet uit zuiver artistiek streven gegroeid. Bovendien heeft het kinderwerk, natuurlijk slechts in de esthetisch waardevolle réussites - ook bij volwassenen is ware kunst een réussite - een speciale esthetische overtuigingskracht door een zekere naïeviteit en ongezochtheid die poëtisch aandoet, zo dat het soms ongezocht bereikt wat de kunstenaar, overigens terecht, bewust en programmatisch nastreeft. Uiting van spontane activiteit en schepping, uitbeelding van een eigen visie over de dingen zijn de kinderwerken zeker. Deze eigen visie wordt echter ook weer eerst persoonlijk in de bewuste en nagestreefde zin van het woord, dat voor ons een kenmerk van de kunstenaar is, vanaf het begin van de jeugdjaren, bij het verlaten van kinderland. Dan gaat het niet meer om een weergave van een visie eigen aan het kind, maar om mijn persoonlijke visie.
Uit dit alles zijn voor de kunstopvoeding van de jeugd nog enkele beschouwingen te maken die hier wel op hun plaats zijn. Het gaat er hier niet om de waarde van artistieke opvoeding in het geheel der opvoeding aan te wijzen, noch om de waarde van artistiek en esthetisch leven als middel van totale opvoeding. Over dat laatste heeft B. Shaw het zijne gezegd: ‘I am simply calling attention to the fact that fine art is the only teacher except torture’. Ondersteld de waarde van dat alles, moeten wij toch nadenken over de esthetische opvoeding zelf, over de opvoeding tot de kunst, niet alleen door kunst.
Zeker is dat men tegenwoordig geen inwijding in om het even welke kunstvorm als geslaagd of zelfs maar als mogelijk kan zien, als die niet gebeurt door een actief en persoonlijk pogen tot schepping in dat domein. Men moet er tenminste zo ver in gaan, dat men in staat is bij de beschouwing van het kunstwerk, het als het ware opnieuw mee te voltrekken. Deze aandacht voor een in-wijding-in-de-kunst-al-doende wint nog aan waarde, als men dat ziet in het perspectief van de meer en meer groeiende vrije tijd en de steeds groter wordende tendens om de mens het leven passief te doen ondergaan, als ‘spectator’. Er is voorbereiding op het ene, menswaardig en echt vrij vrijetijdsgebruik, en tegengift tegen het andere, het passieve ondergaan nodig. En vermits het gebleken is dat het ‘Schaffende Kind’ tot zoveel in staat is dat men niet vermoedde, kan het zeer vroeg reeds in deze esthetisch artistieke richting opgeleid worden.
Doch wie dit doet moet zich over zijn houding tegenover het kind bezinnen. Hij moet nadenken over het woord van een der eerste kunstopvoeders in de moderne zin, Franz Cizek: ‘De opvoeder moet de meest nederige en deemoedige mens ter wereld zijn en in een kind zien een mirakel van God en niet een leerlingenmateriaal waaraan hij iets moet doen’. Men denke aan St Ex.
Wie dit doet moet een fijn gevoel hebben voor de verschillende stijlvormen in de kunst en de verschillende persoonlijkheidsstrukturen van de kinderen. Wie dit doet moet weten dat het kind eerst en vooral in zijn uitingen werkelijk uit zichzelf wil treden, in communicatie, in subtiel gesprek wil komen. En hij moet weten hoezeer luisteren een bevorderende kracht is voor een goed gesprek. Hij moet tuinier voor mensen willen zijn. De technische beheersing die het kind langzamerhand dient te verwerven moet er niet worden ingegoten. Kunst is essentieel zelfontplooing in een aangepast milieu. Al doende zal men daarbij de vormwetten ontdekken. Wie ze niet zo ontdekt zal ze nooit tenvolle begrijpen.
Tot het aangepaste milieu voor het artistiek scheppende kind behoort voor al het andere een mens met de nodige artistieke en psychologische gaven om te bevrijden eerder dan om te beleren. Waar het kind vroeg zijn eigen werk beleeft in een dergelijke opene aanvaarding, zal het kunst als een vreugdebrengende waarde in zijn leven integreren. Misschien zal door de osmose van het totale leven het bestreven van vormharmonie in de expressie aanleiding worden tot het zoeken van levensharmonie, een toverwoord voor jonge mensen. Actieve opvoeding tot kunst is de weg waarlangs kunstopvoeding worden kan: vorming tot levenskunst.
cyriel de keyser