in de ogen van de mensen kijkt, hoe verachtelijk ze ook mogen schijnen, totdat hij deernis krijgt men hen. Dit voortdurend verspringen van standpunt, dit ongemerkt zich inmengen in zijn verhaal is wellicht het meest opvallende kenmerk in alle romans van Laxness sinds 1930. De appreciatie van de lezer wordt er grotendeels door bepaald: het ene ogenblik is men geïrriteerd om zijn nietsontziende grofheid tegen de bezittenden, de politici en de geestelijken; het volgende ogenblik wordt men onweerstaanbaar aangegrepen door zijn deernis met de allerarmsten, ontroerd door zijn subtiele inleving in een kinder- of jongemeisjesziel, of meegesleurd in zijn lyrische natuurextases.
De volgende, eveneens tweedelige roman, Vrije Mannen (1934-'35) loopt consequent in hetzelfde spoor. Ditmaal is het de tragedie van de boer Bjartur, die zich tot een zelfstandig man wil opwerken. Noch het noodlot, dat hem gedurig in zijn gezin treft, noch de ontketende natuurelementen kunnen hem ten onder krijgen. De strijd opgeven moet hij eerst, wanneer het sociale onrecht, in de persoon van enkele (per definitie) gewetenloze politici, hem het allerlaatste ontnemen. In vergelijking met Bjarturs strijd is de weg van Hamsuns Isaac bijna idyllisch. Vrije Mannen was trouwens uitdrukkelijk bedoeld als een antwoord op het boek van de gezegende aardappelen, zoals Laxness Hoe het Groeide noemde. Het boek is in zijn geheel milder van toon dan Salka Valka en de talrijke passages, waarin hij zich met oneindige vertedering neerbuigt over het lot van Bjarturs kinderen of waar hij hymnisch de IJslandse natuur evokeert, vormen een gelukkig evenwicht tegen de schrijnende tragiek en het vlijmende sarcasme in zekere gedeelten.
In de IJslandse maatschappij heeft de dichter sinds duizend jaar een belangrijke plaats ingenomen. De literatuur staat er in het hoogste aanzien. Ieder IJslander gaat fier op de dichters die zijn volk heeft voortgebracht; zelfs de meest ongeletterde schapenboer of visser kent de spreuken van de Edda's en Snorres koningssaga's en citeert in dagelijks gesprek de daden van Njàl of Egil; ieder IJslander heeft zelf iets van een dichter in zich. Maar niemand denkt eraan dat ook een dichter moet leven. Wat erger is, de dichter is weerloos overgeleverd aan al degenen wier genadebrood hij eet. Dit is het onderwerp van Laxness' vierdelige roman: Het Licht der Wereld (1937-'40), evenals de vorige romans een geweldige sociale satire. In tegenstelling tot Salka Valka en Bjartur is de dichter Olafur Kartason Ljosvikingur een ware martelaarsfiguur. Alle kwalen moet hij verduren, ziekte, vernedering, honger, eenzaamheid - niets wordt hem bespaard. Heel die lijdensgang wordt in de felste kleuren afgeschilderd, zodanig dat het verwijt van sadisme, dat men de schrijver wegens de vele ondraaglijke beschrijvingen van uiterste menselijke ellende heeft toegestuurd, niet geheel ongegrond is.
Tegen deze sombere achtergrond verheerlijkt Laxness de schoonheid: de droom van de schoonheid, het verlangen en het streven ernaar houden de dichter recht. Ook het medelijden met zijn medemensen neemt een ruime plaats in. Het mooiste in dit grandioze, barokke en onevenwichtige boek zijn de talrijke, zeer verscheiden vrouwenfiguren en de lyrische natuurevokaties.
Deze drie romans vormen een machtig geheel, als panelen van één drieluik. In drie representatieve figuren, telkens optredend in een verschillend sociaal milieu, beeldde Laxness het leven uit van het IJslandse volk, zoals het thans in werkelijkheid is en tegen de achtergrond van zijn duizendjarige traditie. De idee en de grondtendens zijn telkens dezelfde; de stijl vertoont geen merkbare verschuivingen. Met deze trilogie overvleugelde Laxness zijn befaamde landgenoten Jóhan Sigurjónsson, Gunnar Gunnarsson, Kristmann Gudmundsson, Gudmundur Kamban e.a. Vertalingen maakten zijn werk in het buitenland bekend en bezorgden hem een Europese faam.
Sinds 1940 heeft Laxness zijn oeuvre met talrijke nieuwe werken uitgebreid. Het is hier niet de plaats om nader in te gaan op de vele essayistische geschriften, waarin hij krachtdadig, dikwijls uitdagend, zijn marxistische stellingen verdedigt. Onze belangstelling gaat in de eerste plaats naar de drie romans die hij tussen 1943 en 1952 publiceerde: IJslands klok (1943-'46), Het Atoomstation (1948) en Gerpla (1952).
In de besproken IJslandse trilogie lopen heden en verleden bestendig door elkaar. Het maakt dan ook geen wezenlijk verschil uit, wanneer Laxness zijn roman IJslands klok in de 17de-18de eeuw laat spelen. Wel heeft hij zich ingespannen om de tijdssfeer en de lokale kleur getrouw weer te geven. Maar in feite transponeert hij slechts de thema's, en de idee uit zijn vorige romans, in een voorbije tijdsperiode. Zijn stof vond hij in het authentieke verhaal van een proces, dat een schril licht werpt op de verhouding van het geknechte IJsland tot zijn Deense overheersers. De boer Jón Hreggvidsson, die eerst wegens diefstal, daarna wegens moord op een beul ter dood veroordeeld wordt, maar door Arnas Magnaeus - de beroemde IJslandse handschriftenverzamelaar, die in Denemarken tot de hoogste posten opklom - wordt vrijgesproken, is voor Laxness slechts een aanleiding om zijn bekende sociale en nationale standpunten te ontwikkelen. Jón wordt het symbool van de uitgezogen proleet en, in een ruimer perspectief, van het verdrukte IJsland, dat volhardt in de strijd tegen de verdrukker en uiteindelijk overwint.
In velerlei opzicht is de volgende roman Het Atoomstation een hoogtepunt in het oeuvre van Laxness. Het is alleszins zijn meest gecondenseerde, zijn meest-beheerste en rijpste werk.
In IJslands klok, was het thema van de IJslanders die hun vaderland verkopen herhaaldelijk opgedoken. In Het Atoomstation wordt dit het hoofdthema, wat meteen