Aar van de Werfhorst
gestalte wil geven. Voor het kleine eiland Schiermonnikoog deed
K. van der Geest dat in
Eiland in de branding (
1937)
en Wrakhout (1939),
voor een ander Waddeneiland, Terschelling, deed
Cor Bruyn het in
Sil,
de strandjutter (1941), dat een der meest gelezen en meest bewonderde streekromans werd, voor Marken
Alie van Wijhe-Smeding in haar
Tijne van Hilletje (1928), voor Urk
Jef Last in zijn al eerder genoemde
Zuiderzee (1934) en
K. Norel in
Aan dood water (1938). Ook hier geven we maar enkele voorbeelden.
Het karakter van de streekroman leidt er toe, dat bepaalde motieven er telkens in terugkeren. Dit is vooral het geval bij de boerenromans. Een veel voorkomend thema is daar dat van de ondergang van de oude boerengeslachten: een verschijnsel dat niet nieuw is, maar dat door allerlei, meest economische factoren in onze eeuw veelvuldiger optreedt dan in de vorige. Het is een motief dat voor een schrijver aantrekkelijk moet zijn, omdat sociale en psychologische elementen hier hun wisselspel spelen. De Friese schrijver
R. Brolsma beschreef in
It Heechhôf (1926) (Ned. vertaling:
Menschen tusschen wad en wouden, 1940) de ondergang van een Fries boerengeslacht door de nalatigheid der kinderen, en behandelde
Stuhldreher-Nienhuis (Foto: E. De Vries. Amsterdam)
hetzelfde onderwerp nog eens in
Sate Humalda (1934), waarin echter de crisis van de tachtiger jaren der
vorige eeuw de oorzaak is dat Arjen Anema, de boer, tenslotte in de achterbuurt van de stad terechtkomt. Ook in
De vlammende heide (1940) van
Evert Zandstra voltrekt zich over de boerderij Welborn,
door drie zonderlinge broers bewoond, het onverbiddelijke noodlot. In
De vreemde broeders (1940) van
A.M. de Jong gaat de boerderij van de Brabantse hereboer door diens eigen schuld te gronde. In de roman
Dorre grond (1942) van
Ben van Eysselsteijn, een van onze beste boerenromans, zien we het eerzuchtige, trotse Drentse boerengeslacht der Jalvings, sterk in liefde en in haat, een geslacht van eigengeërfde boeren die leven uit de traditie, aan hun stugheid ten ondergaan. Dan is er het motief van de strijd der generaties, het konflikt tussen de konservatieve boer en zijn vooruitstrevende zoon, waarvan
De vlaschaard van Streuvels het klassieke voorbeeld is.
Jan H. Eekhout gebruikte het als stramien voor
De boer zonder God (1933), een andere Zeeuwsvlaamse schrijver,
J.L. Eggermont, voor
Ulle, den boer (1939),
J.W. Ooms voor
De groote ommekeer (1940),
Abe Brouwer voor
De gouden swipe (1942) (Ned. vertaling:
De gouden zweep, (1952), en dat zijn dan maar weer enkele voorbeelden uit vele. Het noodlotmotief is een belangrijke faktor in het werk van
Antoon Coolen en de alles overheersende in de boerenromans van
mevrouw J.P. Zoomers-Vermeer: Janna (1927) en
Het Molenhuis (1927).
De streekroman behoeft natuurlijk niet altijd een boerenroman te zijn. We spraken al over romans over het leven van vissers en schippers. G. van Bokhorst beschreef in Wevers (1939) het leven van de Hilversumse tapijtwevers omstreeks het midden van de vorige eeuw, H.H.J. Maas in De hamerslagen (1934) dat van de Limburgse mijnwerkers.
Maar een gering aantal van deze streekromans zijn in dialekt geschreven; in verreweg de meeste wordt het dialekt alleen in de gesprekken weergegeven en slechts enkele schrijvers hebben, naar het voorbeeld van Herman de Man, die daarin zelf Streuvels navolgde, een eigen taal gesmeed waarin typische woorden en syntactische elementen van het dialekt verwerkt zijn, zoals dat ook in het werk van Gerard Walschap het geval is. Zo min als in de moderne Vlaamse roman wordt er in de Noordnederlandse gestreuvelst en getimmermanst. Een overvloedige toepassing van het dialekt is een belemmering voor het debiet van een boek, maar niettemin durft menig uitgever het toch aan, een geheel in dialekt geschreven verhaal uit te geven, in streken als Groningen en Limburg, waar de streektaal min of meer gekultiveerd wordt. Elders blijft het doorgaans bij kleinere schetsen, al zijn ook die uitzonderingen.
Dat in de romanseries, die hun lezers bij tienduizenden tellen, zo veel streekromans worden opgenomen, is een duidelijke aanwijzing voor de populariteit van het genre onder het grote publiek. Nederland bezit een aantal schrijvers die een behoorlijke streekroman kunnen schrijven, maar de hoogtepunten zijn weinig in aantal. In elk geval is de boerenroman in Nederland geen literair curiosum meer.
dr. p.j. meertens