Getuigenissen
Enkele bekende Vlaamse letterkundigen geven hier ieder een kort getuigenis over de zogenaamde heimatletterkunde
Nu gesmaad, dan weer geprezen. Toch springlevend, hier en elders... Heeft iemand reeds het grensbegrip van het streekverhaal pogen vast te leggen? De heimatverteller Felix Timmermans, die men vaak zijn folkloristische kleur verweet, bekoort nog steeds een internationaal publiek door het kenschetsend Liers levensbeeld.
Ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Ernest Claes, mocht ik hem in de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde toespreken en zei hem dan o.m.: ‘Zohaast men Europese geest en more brains begon te eisen, werd Claes als heimatverteller gedoodverfd. Was ook Cyriel Buysse niet in de eerste plaats een heimatverteller? En Thomas Hardy, om één enkele grote Engelsman te noemen. Niet het milieu, het décor, maar de menselijke inslag is beslissend voor de internationale belangstelling.
Tsjechow is eerst en vooral een Rus, zoals Claes een Vlaming is. En de Rus wordt evenals de Vlaming in het buitenland gewaardeerd juist om de eigen sfeer en de eigen kijk op de eigen mensen’.
De Frans-Belgische schrijver, Georges Eekhoud heeft, lang geleden, de Vlaamse schrijvers aangemaand in eigen taal te schrijven voor hun natuurlijke lezerskring. Hij wist wel dat alleen de verteller die zijn bronnen vindt in het leven van eigen volk, kans heeft het gemoed van volksgenoot en vreemdeling blijvend te ontroeren. Lode Baekelmans
Ik moet eerlijk bekennen dat ik, wat de literaire begrippen over heimatletterkunde betreft, niets nieuws kan vertellen. Ik heb als volksschrijver niet anders gehandeld dan mijn voorgangers in het genre: de heimat heeft ons bekoord, het leven en zwoegen van de mens, die hier, zoals overal, hemel en aarde wil veroveren, heeft ons geboeid; we hebben het leven aangevoeld als het zoveelste schuifje in het spel der eeuwen en hopen en dromen ervan dat dit goede volk zijn schoonste levenswaarden moge bewaren en ontwikkelen.
Daar is onsterfelijk, de romantiek van het Houtlandse natuurschoon, te midden van onze laatste bossen, de malve wilgenroosjes, waartegen ons Sint Jakobskruid geelt, en de heide met haar purperzoom die er tegen aan kruipt; het lichtspel van de morgenzon in een hoek pluimgras; het dramatisch beeld van een boerenhof dat langs de Romeinse heerstraat in de morgenmist te broeden ligt als een onweerswolk; het wanhopig gevecht van beuken, kastanjen en berken tegen de koude herfstwind; de witte hoevegevels achter de boomgordijnen, het groenen der welvende verten in het voorjaar, en duizend andere beelden, die boeien en ontroeren.
En daarin leeft de mens, die deze schoonheid bezielt of schendt. Hebt gij ooit
tegen de Houtlandse bossen een boer zien ploegen? Hij loopt met pezige stap in de voor, licht voorovergebogen, gehaast, één Frankische werkdrift. Een jonge weduwe loopt voor dag en dauw haar schapen uitzetten langs de graskant. Een paar jonge boerenmeisjes liggen met hun schone ruggen naar de zon in het rapenveld te wieden en vertellen over hun lief; een schuwe man, op stropen uit, springt het bos in en wacht tot wij voorbij zijn; en in de avondstond wordt er getimmerd, gevlochten aan kevies voor vinken, kanaries en kraaihaantjes... Een volk dat werkt en oogst, dat lacht en lijdt, dat bidt en hoopt, en het met zorg geladen leven doorgeeft aan zijn kinderen. Er liggen nog een paar moten het beeld op te roepen van de talrijke windmolens, die op onze heuvelhef, de zeebries opvingen in hun wiekende armen, uitkijktorens van de zee tot over de bossen... Torhout, Snellegem... Onze moeders hebben ons te voet meegenomen, drie uur ver, over de heirweg, voorbij de Zevenkerkse abdij, voorbij Ermitage, Pereboom en de Lange Doornhage, om dan plots over het versgeploegde herfstland Brugge vóór ons te zien, zo net en schoon als op een primitief retabel.
Zo hebben wij al deze dingen gezien en gevoeld, en zo is het in ons werk getreden: verheerlijkt, verdroomd...
Om het volk gelukkig te maken.
F.R. Boschvogel