moet de volksman naar het hart zijn. In hetzelfde populair afgestemd ritme, maar dan somber en zwaar van wrok, is Dorscherslied. De steeds terugkerende f-klank na het moede, tobbende plo... geeft aan het geheel een toon van aangrijpende werkelijkheid. Schrijnender kan heel de sociale ellende van de boer in dit tijdsgewricht wel niet worden verwoord.
Deze stemming duurt ook maar één ogenblik. Daarna is hij weer op de dorpsplaats onder de frisse, dansende deernen - op de kermis, daar voelt hij zich thuis. En het wordt gezonde, levenslustige kunst voor het volk.
zonder valse lok in 't haar,
Hij was voorbestemd om zanger te worden van het hooggestemd huwelijksgeluk. Alleen maar om de diepmenselijke en roerende waarheid van Hemelhuis dienden wij hem dankbaar te zijn, want dichters die aldus lief en leed van het huwelijksgeluk bezingen, lopen er niet dik. Later zal hij zelf het bewijs voor deze vaststelling leveren.
Zijn overplaatsing naar Gent in 1906 brengt in zijn leven een hele ommekeer te weeg. In de schemerige arbeiderswijken ontdekt hij een heel nieuwe zijde van zijn volk: melaatse achterbuurten, norse mannen, vroeg verslenste jeugd, gebrek en ziekte - arm Vlaanderen. Het is olie op het smeulende vuur van zijn opstandigheid; en bitter treurt hij over het verval van dit volk. Neen, bij een strijd om de taal mocht het niet blijven, maar marxisme alleen zou evenmin de redding brengen. In het verwaterd flamingantisme van zijn tijd zag hij geen heul, maar in de Gentse socialistische kringen, waar zijn flamingantisme als een uiting van dekadente bourgeoisie gebrandmerkt werd, kon hij niet aarden. Met het éne èn het andere moest hij breken, en gaan zijn eigen weg.
Zo was hij als het ware op 1914 voorbereid. Uitgeweken naar Amsterdam, en leraar in de Belgische school aldaar, schrijft hij een poëzie waarin een oprechte Belgische vaderlandsliefde tot uiting komt. Hij dicht een tekst voor het Belgisch nationaal lied, en het is niet van zijn slechtste werk. Zijn gezindheid is onverzoenlijk anti-Duits, zoals zijn vers Onder de helm getuigt; Vlamingen en Walen ziet hij naar één doel gericht. Maar ten jare 1915 wordt in het Bredius-bos te Bussum de Elfde Juli gevierd. Men beslist een telegram aan Koning Albert te sturen dat de trouw van de aanwezigen aan België betuigt, en tevens de aandacht vraagt voor de Vlaamse zaak. Het telegram wordt getekend door Alberik de Swarte en René De Clercq beiden redakteurs aan De Vlaamse Stem. Het antwoord, dat op de eis in verband met de Vlaamse volkszaak niet ingaat, acht De Clercq onbevredigend, en De Vlaamse Stem evolueert in een meer uitgesproken Vlaamse richting. De Swarte, die het niet eens is, wordt tot ontslag gedwongen, kort daarop wordt De Clercq zelf door Minister Poullet als leraar afgezet.
Nog hetzelfde jaar zwenkt René De Clercq, onverduitst, onverfranst naar het aktivisme. In deze periode van zijn leven vindt hij woorden en ritmen voor zijn bezieling als nooit te voren. Het beeld van de smid, hem uit zijn jeugd bij gebleven, wordt nu tot de Vlaamse Smeder, de smeder van de Vlaamse gedachte, en de ijzeren banden liggen te vuur. Hij zingt niet meer voor een stand of een klas, maar voor het gehele volk, dat hij wil voeren naar een eigen, vrije bestemming. In de Noodhoorn-liederen voegen zich alle motieven die vroeger los in zijn werk opdoken, thans tot één gegrepen eenheid. Volkse geestdrift, spot en overmoedig krachtgevoel, het groeit uit tot het gespannen ritme, het koene, kernige woord, dat de poëzie van René De Clercq maakt wat zij is, en het treffendst wellicht uitgedrukt wordt in Gent.
Ik heb De Clercq hier als dichter betracht. Over zijn proza en zijn prachtig verwoorde treurspelen diende nog een woord gezegd, maar ik heb de grens van de mij toegemeten ruimte bereikt, en ik moet nog wijzen op zijn laatste dichtwerk, de z.g. Ria-liederen. Tijdens de Guldensporenfeesten te Brussel en te Antwerpen in het jaar 1917, had De Clercq een vrouw leren kennen, zijn Ria, die in zijn verder leven, zoals het uit zijn briefwisseling blijkt, een grote rol zou spelen. Het huwelijk van de dichter bleef een beletsel tot een blijvende verbintenis, maar deze liefde gaf hem een hele reeks gedichten in (hij droomde ervan 365 Ria-liederen te schrijven...) waarvan de waarde nogal ongelijk uitvalt. (Het Boek der Liefde, De Meidoorn). Sommigen doen gezocht en onnatuurlijk aan, en wie De Clercq als de heroïsche voorvechter van volksdeugden zoals huwelijksvreugde en kinderrijkdom heeft leren bewonderen, leest deze ontboezemingen niet zonder een gevoel van onbehagen.
Hoe ook, het vroeger werk blijft, en het lijdt geen twijfel dat De Clercq met zijn strijdgedichten een zeer grote invloed heeft uitgeoefend, en zijn beste stukken uit ons kultuurbezit niet weg te denken zijn. Het is waar, er worden dezer dagen jongeren gevonden die poëzie met vaderlandse inslag doodverven als uitingen van een minderwaardigheidskompleks. Zij kennen blijkbaar de desbetreffende literatuur van de ons omringende landen niet; en opklimmend tot de Griekse oudheid zouden zij meer dan één befaamd dichter onderkennen die het gemenebest tot nationale fierheid en weerbaarheid heeft aangespoord. Wij die streven naar de beveiliging van onze volksaard mogen een dichter als De Clercq, dankbaar zijn. Hij moge vergissingen hebben begaan - dàt is het noodlot van de baanbrekers en de strevenden van allen die kloekmoedig de toekomst ingaan. Baanbrekers hééft ons volk nodig, en als thans veel Vlaamse verworvenheden vanzelfsprekend geworden zijn, dan is het omdat mannen als De Clercq er eenmaal in het krijt voor traden, en àlles veil hadden.
ferdinand vercnocke