Kunst en geest
Losse beschouwingen over regionalisme
Wie een knappe verdediging zoeken zou voor het Westvlaamse particularisme - deze zevenkoppige hydra die de schoolvossen reeds lang dood waanden - die neme een klein bundeltje in de hand dat zo pas verscheen. Het is: Met een korreltje zout. Volkswijsheid en volkshumor uit de Duik- ofte Plukalmanakken van Guido Gezelle; het werd als nieuwjaarsgeschenk aangeboden door de uitgeverij Lannoo en is niet in de handel. Kunst-pretenties heeft het boekje helemaal niet; het is veelal reine rijmelarij:
't Zijn hooge en sterke wallen
die voor 't geld niet omme vallen.
Rijmelarij, die zelfs niet altijd rijmt:
Werken is zalig, zeiden de beggijntjes,
en ze waren met zeven om een ei te klutsen.
Geen kunst, maar veel volkse wijsheid in een sappige taal, sober en direct, nuchter en zakelijk; men vindt er meer inzicht in de menselijke natuur dan in sommige psychoanalytische romans; men vindt er vooral de ziel en de geest van het Vlaamse volk. Bewijsmateriaal dus voor Gezelle's stelling: dat het volk - het thans door zovele kunstenaars verguisde volk - de bron is en de grote meester. Menig Westvlaming, die zich ergerde duizend maal bij het gejij en gejou en gejullie op het toneel en in de hedendaagse roman, zal zich de vraag gesteld hebben of men niet te ver gegaan is, of de capitulatie van het particularisme niet te onvoorwaardelijk is geweest, of er niet teveel geofferd is geworden op het altaar van het Algemene en het Beschaafde.
*
Het is in dit opzicht een tamelijk vermakelijk spelletje, de teksten naast elkaar te leggen, die Vermeylen neerschreef in verband met het regionalisme. In 1895, het ogenblik waarop het Westvlaamse particularisme zijn grote triomfen viert, verklaart hij: ‘Ik weet dat wie niet Vlaming is moeilijk zal vatten waarom wij bv. Gezelle, Hugo Verriest, Albrecht Rodenbach en anderen, bewonderen en liefhebben: zij zijn de geest van ons land; hun gesproken en geschreven woord, dat rechtstreeks op hun omgeving inwerkt, is gedragen door een trouw en waar gevoel, het heeft de geur onzer aarde’. In zijn pleidooi voor het particularisme zeven jaar later herneemt hij al de argumenten van de Westvlamingen en verdedigt niet alleen het echte particularisme van een Streuvels, maar ook het kunstmatige van Teirlinck. Hij haalt er zelfs de grote Griekse schrijvers bij, die toch ook dialect schreven: maar wat hij niet zegt is dat zij verder gingen dan taal en vorm: zij haalden hun wijsheid uit de volksmond, uit de oude mythen en volksverhalen, uit de geschiedenis van de griekse steden.
Het mag dan ook niet verwonderen dat De wandelende Jood inderdaad met particularisme gekruid is, maar volksvreemd is naar de geest. Moesten we Vermeylen in de griekse beschaving willen overplaatsen, dan zouden wij hem ergens in het hellenistische Alexandrië der decadentie situeren. De idealisatie van het verleden maakte hem kregelig: Homeros zou geen genade gevonden hebben, bij hem ware hij een Griek geweest, want hij zou de economische ondergrond hebben onderlijnd van een piratenoorlog, die de dichters verheven hadden tot een strijd van halve goden om de schoonheid. Voor het uitgelaten, Dionysische, Bachische Griekenland zou hij ook de neus hebben opgehaald, vermits hij met zoveel passie uitvaart tegen Timmermans en ‘dat eeuwig koleurige Vlaanderen, tenslotte ook een conventie, dat in den treure folkloristische Vlaanderen, een plezanten prentjes almanak, dat kermis-Vlaanderen voor den litterairen uitvoer, dat theater-Vlaanderen - en uw pittoreske Vlamingen ook, ik lap ze aan mijn pollevijen, ik heb er mijn meug van. Midden al uw woordenpraal blijft ge van binnen toch arm als ge niets beters hebt.’ (1923). Als ge niets beters hebt? Het Vlaamse volk heeft inderdaad beters, zijn volkswijsheid en zijn godsdienstigheid; de hoogtepunten van Vlaanderens godsdienstigheid - een Ruusbroec, een Gezelle - daarover heeft de eerlijke Vermeylen zeer mooie zaken gezegd en geschreven, maar zijn agnosticisme belette hem zelf deze godsdienstigheid te beleven; zoals de Alexandrijnse scepticus voor Plato en de andere toppunten der Griekse spiritualiteit grote bewondering had maar hen tenslotte toch verwierp.
‘Vlaming zijn om Europeërs te worden’ zo drukte Vermeylen een gedachte uit, die tientallen malen voor hem door Verriest was uitgesproken geworden. Maar van dit ‘Vlaming zijn’ bleef er intussen bij Vermeylen niet zeer veel over, evenmin als van het ‘Griek zijn’ bij de ontwortelde cosmopolitische Griek uit Alexandrië.
*
Op het einde der negentiende eeuw waren het onze Noordnederlandse stamgenoten die het goed recht verdedigden van de grote Westvlamingen tegen de toenmalige bonzen der Vlaamse letteren. Thans zijn het