West-Vlaanderen. Jaargang 5
(1956)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
ToneelLosse aantekeningen bij de Antigone van SofoklesGa naar eind1.In het kader van de jubileumviering van het Klein Seminarie te Roeselare wordt er een grootse opvoering gegeven van Sofokles' Antigone, onder de regie van Antoon Vander Plaetse. Het Kunstenaarsverbond sluit zich aan bij deze viering van een instelling, die van onovertroffen betekenis was voor onze Vlaamse kultuur, en die ook het Kunstenaarsverbond vanaf de stichting steeds heeft gesteund. De Antigone is, indien het woord niet oneerbiedig klinkt, een soort van aanvulling, iets als een naspel van Aischylos' Zeven tegen Thebe. Vóór de poorten van de stad zijn de twee zonen van Oidipoes, Eteokles en Polyneikes, onder elkaars slagen gevallen. Dadelijk daarop wordt de Staatsleiding, waarmede tot op dit ogenblik Eteokles was belast geweest, overgenomen door hun oom Kreoon. Op doodstraf verbiedt hij ook maar de geringste begrafenisritus te volbrengen over het lijk van hem die het vaderland aanrandde, Polyneikes. Gedreven deels door zusterliefde, deels door haar geweten, gaat Antigone, het eigen nichtje van de nieuwe bewindvoerder, dochter van zijn zuster Jokaste en zuster van de gesneuvelden, toch de dodenritus over het lijk van haar broer voltrekken. Om de weerspannige te straffen laat Kreoon haar levend in een graf opsluiten; zij moet er de hongerdood sterven. Het meisje pleegt er echter zelfmoord. In haar ondergang rukt zij haar verloofde mede, Haimoon, de eigen zoon van Kreoon, alsmede de vrouw van Kreoon die, wanhopig na de dood van haar jongen, op haar beurt zelfmoord pleegt en de dood ingaat met een vervloeking voor haar man. Uit angst voor zulke of gelijkaardige rampen komt de vorst tot een juister besef van zijn verplichtingen als staatshoofdGa naar eind2. en, wanneer het reeds te laat is, tot meer inschikkelijkheid. In de allerlaatste verzen wordt dan medegedeeld wat het doel van zijn straf is: dat de mens mocht wijs genoeg worden om zich, als beperkt wezen, neer te leggen bij zijn begrenzing door de goddelijke wereld; dat wie deze door de goden gestelde grenzen niet aanvaardt, ze leert kennen door de rampen die uit zijn dwaasheid bijna als natuurnoodzakelijk groeienGa naar eind3..
*
Over de zin van gans het stuk is onlangs opnieuw gediscussieerd geworden. Volgens de enen is de Antigone het drama van de zuster die ten onderen gaat aan haar tot het christelijk-heldhaftige opgedreven piëteit, volgens de anderen het drama van de staatsman die wordt verbrijzeld door een zeer echt, maar verkeerd opgevat plichtsbesef. Het probleem kan, scherper geschematiseerd, aldus worden omschreven: hebben we hier het eerste eigen drama van de persoonlijke gewetensvrijheid, of niet; dient het stuk te worden opgevat als de eerste zuivere noodkreet van het geëmancipeerd individueel geweten, dan wel niet.
*
Laten we, voortgaande op de pas gegeven samenvatting, nog even vaststellen wat juist in het stuk wordt beklemtoond; dit hier nl. hoe iemand die zijn, in de kern aanvaardbare staatsprincipes, eenzijdig doorvoert, ze aldus te ver drijft en, als onder een goddelijke stuwing, aan zijn eigen overdrijving ten onderen gaat. Dat Kreoon wordt getekend als de behoeder van in hun kern aanvaardbare staatsprincipes en optreedt als de verdediger van de noodzakelijke orde in het vaderland, lijdt geen twijfel. Wie een vriend - zo spreekt hij - hoger stelt dan zijn vaderland, die noem ik niet. Laat Zeus die alles ziet, het weten: ik zwijg niet, wanneer ik in de plaats van de redding de rampen zie naderen tot de burgers; een man die zijn land niet gunstig gestemd is, neem ik niet tot vriend. Ik weet immers dat ons land ons heil is, het schip waarop wij vrienden maken, indien het gunstig vaart. Met deze principes voor ogen, zal ik het welzijn van deze stad bevorderenGa naar eind4... Regeringloosheid is het ergste kwaad: gehoorzaamheid integendeel redt de massa van hen die goed worden bestuurd. Daarom is het nodig dat wij de orde voorstaanGa naar eind5. Gezonde principes, die graag worden beluisterd bij een overste, op voorwaarde nochtans dat zij niet worden losgehaakt uit de juiste visie op de totale mens. Deze gave van de totale visie lijkt echter niet de hoofdeigenschap te zijn van Kreoon. Immers, hoe voorzichtig het ook klinkt, toch blijkt duidelijk dat hij op vrij bedenkelijke wijze aan de staatsorde de voorrang verleent boven de rechtsorde, dat hij zijn eigen orde plaatst boven de orde die werd bepaald door de goden. Wanneer - zo zegt hij verder - de staat iemand heeft aangesteld, aan die men moet gehoorzamen, in de kleine zaken, in de rechtvaardige, en in beider tegendeelGa naar eind6. Of, bedenkelijker nog: Zelfs indien de adelaars van Zeus hem (nl. het lijk van Polyneikes) wegroven als aas en voeren naar zijn troon, neen, zelfs zo zou ik voor de bezoedeling niet sidderen en toelating geven om hem te begravenGa naar eind7. Dit is het kritisch punt waarop Haimoon en Teiresias, | |
[pagina 17]
| |
maar allerheftigst en allereerst Antigone, tegen de gevestigde staatsmacht in verzet komen. Vooral door de zuster van Polyneikes wordt aangetoond hoe haar beslistheid om anders te handelen dan door het staatshoofd werd voorgeschreven, wortelt in opvattingen van de orde die veel hoger reiken en ook veel dieper ingrijpen dan deze van haar louter staatsrechtelijk ingestelde oom. De woorden citeren waarmede zij haar houding principieel verdedigt, is bijna overbodig. Kreoon heeft gevraagd: Kendet gij de proclamatie waardoor de begrafenis werd verboden? Antigone antwoordt: Ik kende ze. Kreoon: En toch hebt gij het gewaagd deze wetten te overtreden? Antigone: Ja, want het was niet Zeus die ze had uitgevaardigd en evenmin Dikè, zij die woont bij de goden van de onderwereld, die zulke verordeningen had bepaald onder de mensen. Het was mijn overtuiging dat uw edicten niet zoveel kracht bezitten om u, een sterveling, de macht te schenken voorbij te lopen aan ongeschreven en onwankelbare wetten van goden. Deze zijn niet van vandaag of van gister, maar zij leven eeuwig en niemand weet uit welke tijd zij stammen. Voor zulke geboden wil ik niet, uit vrees voor de mening van welk mens ook, gestraft worden door de goden... Had ik geduld dat het lijk van hem die uit mijn moeder geboren is, onbegraven bleef, daaronder zou ik geleden hebben. Het andere deert me nietGa naar eind8. Wij vrezen dat het passages zijn als deze die de mening hebben doen ontstaan dat gans de tragedie moet worden opgevat als de kreet van het individueel geweten in nood.
*
En toch is het, menen wij, in weerwil van de edele doelstellingen waarvoor de zuster van Polyneikes haar leven inzet en van de titel zelf, niet gewaagd te beweren dat het stuk noch allereerst noch stellig uitsluitend moet worden aangezien voor het drama van Antigone, maar meer dan wat ook voor dit van Kreoon. Méér dan één lijn wijst in deze richting. Daar is, vóór al het andere, de bouw zelf van het stuk. Op dit punt verdienen drie zaken onze aandacht: ten eerste de persoon die gans de actie aan de gang brengt, vervolgens het twistpunt dat in geheel het centraal gedeelte van het stuk wordt behandeld, tenslotte de persoon op wie de aandacht wordt gericht bij de ontknoping. Wij zullen vaststellen dat het onderzoek van elk punt eindigt bij Kreoon. Dat hij het is die gans de actie door zijn besluit aan de gang brengtGa naar eind9, hoeft geen betoog. Over dit punt moet dienvolgens niet verder worden uitgeweid. Het centraal deel van het stuk, de eigenlijke actie, is opgebouwd in de vorm van een triptiek, loopt van v. 441 tot 1090 (Cl. 427-1053) en wentelt doorlopend, niet om de vraag wat Antigone te doen stond, maar wel of de nieuwe heerser goed heeft gedaan. De discussie betreffende
Aischylos: Oresteia. (Foto Théatre de France V)
dit twistpunt wordt gevoerd tussen Kreoon en zijn nicht, die op een zeker ogenblik wordt bijgestaan door haar zus IsmeneGa naar eind10, daarna tussen Kreoon en zijn zoonGa naar eind11 tenslotte tussen Kreoon en de zienerGa naar eind12. Driemaal wordt beklemtoond wat de inwerking is geweest van de discussie, niet op Antigone, die na de tweede woordentwist verdwijntGa naar eind13, maar op Kreoon: het conflict met zijn nicht en zijn zoon bevestigt hem in het getroffen besluitGa naar eind14; de woorden van de ziener daarentegen brengen hem aan het wankelenGa naar eind15. Alles wat tussen deze scharniergewrichten wordt ingebouwd, nl. het tweede, het derde en het vierde stasimonGa naar eind16, het hyporchemaGa naar eind17 en de als kommos aangrijpend gebouwde derde episode, de wegvoering van het veroordeeld meisjeGa naar eind18, mag, gezien uit de hoek van de ideële inhoud, worden beschouwd als dramatisch of lyrisch tussenwerk. Zodra nu de halsstarrige vorst door de voorspelling van Teiresias tot een juister inzicht van zijn bevoegdheid en een duidelijker besef van de diepste werkelijkheden is gekomen, laat Sofokles hem in de boven reeds geciteerde verzen het kapitaal besluit trekken dat het toch best is, zolang men leeft, de bestaande wetten in acht te nemenGa naar eind19, waarop de dramaturg ons niet een overwinnende Antigone laat zien, maar een bewindvoerder die wordt gestraft omdat hij niet heeft geleefd overeenkomstig een te laat en door gebroken eigenzinnigheid gewonnen wijsheidGa naar eind20. Tenslotte wijst ook de zedenles waarmede gans het stuk wordt besloten, - ook dit vergt geen langere commentaar - niet naar Antigone, maar nogmaals naar KreoonGa naar eind21.
* | |
[pagina 18]
| |
Zonder veel gevaar voor vergissing mag uit deze ontleding worden afgeleid dat in de Antigone niet op de eerste plaats wordt behandeld - in de onderstelling dat er iets wordt ‘behandeld’ - ‘de zaak Antigone’, een gewetensprobleem, maar ‘de zaak Kreoon’ een staatsprobleem. Door de omstandigheden waarin de dramaturg zijn probleem inkleedt, ligt daarin ongetwijfeld geïmpliceerd en komt dienvolgens voor, zo men wil, doch slechts in ondergeschikte stelling, een gewetensprobleem. Maar hier is opnieuw iets opmerkenswaard nl. dat op geen enkel ogenblik wordt medegedeeld wat Antigone in de gegeven omstandigheden eigenlijk had moeten doen. Het geïmpliceerd probleem wordt bijgevolg niet beantwoord. Waar vindt men een uitleg voor deze anomalie, indien men uitgaat van de onderstelling dat het Sofokles' inzicht was juist van deze ‘zaak’ het ideologisch knooppunt van zijn drama te maken? Er is echter nog meer. De moeilijkheid van de met het staatsgezag onenig geworden onderhorige wordt eigenlijk nergens als strikt gewetensprobleem gesteld, vermits Antigone, bij wie het probleem overeenkomstig de hypothese bestaat, op geen enkel ogenblik verschijnt als gewikkeld in een innerlijk conflict, maar vanaf het eerste ogenblik voor ons optreedt als een meisje dat beslist heeft en beslist is, wat het ook kosten mag, het uitgevaardigd bevel uit gewetensovertuiging te overtredenGa naar eind22.
*
Indien het zo gelegen is, nl. indien het Sofokles' voornaamste inzicht niet zozeer is het drama van de persoonlijke gewetensplicht te schrijven, als wel de dwaasheid van goddeloze staatsopvattingen te belichten, wordt gemakkelijker begrepen waarom hij het zo heeft geschikt dat ons een minder sympathieke Antigone wordt getekend dan normaal mocht worden verwacht. Zijn oordeel over het slachtoffer van Kreoons willekeur lijkt inderdaad vrij genuanceerd en ongetwijfeld niet overmengd gunstig te zijn; het is bijna of hij de toeschouwers, en wellicht nog meer de lezers, uitnodigt drie zaken in haar te onderscheiden, nl. haar doelstelling, haar persoon en karakter, en tenslotte haar daad. Voor haar doelstelling, m.n. voor haar verlangen om aan geen enkele religieuze plicht tegenover haar broer of de goden tekort te komen, heeft Sofokles niets anders dan woorden vol bewondering: haar schelmstuk is heiligGa naar eind23, de dood verlangt dezelfde wetten voor allenGa naar eind24, de mens is geboren niet om te delen in de haat maar in de liefdeGa naar eind25, en dan gans dit boven reeds geciteerd en met felle hartstocht doorgloeid pleidooi voor de religieuze betekenis van ons menselijk bestaan. En Sofokles schikt het zo dat, wanneer het meisje wordt weggevoerd, haar op dit uiterste ogenblik de gelegenheid wordt geboden haar onaangetaste overtuiging een laatste maal in het gelaat van de dood te proclameren: banden van bloedverwantschap sluiten over de dood heenGa naar eind26 en de goden rekenen het nooit aan voor een vergissing, wanneer iemand eerbied betuigt voor de afgestorvenenGa naar eind27. Of de mening van de dramaturg ook betreffende de persoon en het karakter van het meisje even gunstig blijft, is minder zeker. Tegenover Kreoon tekent hij ze nutteloos uitdagendGa naar eind28. En verder, indien Sofokles het werkelijk op prijs stelt ons de zuivere heldin van de gewetensplicht te laten bewonderen, waarom schikt hij het voortdurend zo dat zij er geen ogenblik heeft aan gedacht, alvorens tot de daad over te gaan, Kreoons beslissing al was het maar één moment met hem te gaan bespreken? Had zij gehandeld pas nadat ieder ander middel tot plichtsbetrachting had gefaald, dit zou haar voor ons en in nog sterkere mate voor de Atheense toeschouwers, die over de vrouw minder geëmancipeerd dachten dan wij, stellig een rustiger sympathie gewonnen hebben. Of, laat een ogenblik worden aangenomen dat op haar houding tegenover Kreoon niets valt af te dingen; waarom dan tegenover haar zus, de zachte en weerloze Ismene, een houding zo honend in haar harteloosheidGa naar eind29,
Koor uit Oidipoes door het Nationaal Toneel van Athene (links), de Nederlandse comedie van Amsterdam (midden) en het Centre dramatique de Suisse romande (rechts).
(Foto's Théatre de France V). | |
[pagina 19]
| |
dat moeilijk wordt ingezien waardoor zulks wordt gewettigd. En indien Sofokles' oordeel over de heldin van het verzet inderdaad minder gunstig is dan soms wordt gemeend, dan wordt ook gemakkelijk begrepen waarom hij er niet heeft voor teruggeschrikt het koor, dat daarom niet noodzakelijk een laag-bij-de-gronds bourgeoiskoor hoeft te zijn, nooit anders dan weinig vleiend over haar te laten spreken, en alleszins veel minder vleiend dan in het drama nodig isGa naar eind30. Het meisje, aldus het koor, wordt gedreven door een dolle windGa naar eind31, zij heeft zich te ver gewaagd in haar vermetelheidGa naar eind32 en haar ondergang bewerkt door een eigenzinnige opgejaagdheidGa naar eind33, of, nog dieper afkeurend: zij heeft zich met geweld gestoten aan de, reeds sinds de dagen van Hesiodos en Soloon, maar vooral sinds deze van Aischylos, zo hoog aangeschreven Dikè, het goddelijk rechtGa naar eind34.
*
Allicht nog symptomatischer is het volgende: door geen enkele van al de personages die Kreoons zaak niet genegen zijn, laat de dramaturg het optreden van Antigone principieel goedkeuren: niet door Ismene, niet door haar verloofde, niet door de voor de goden en het recht optredende Teiresias. Vooreerst Ismene. Zij noemt de onderneming van haar zus een door genegenheid geïnspireerde dwaasheidGa naar eind35, een vergissing waarvan de oorsprong moet worden gezocht in een voorbijgaande zinsverbijsteringGa naar eind36 en waarvan zij, uit zusterliefde, de gevolgen wil helpen dragenGa naar eind37. Zelfs met de beste wil kan men in geen enkel van al deze uitspraken de geringste goedkeuring ontdekken. Vervolgens Teiresias. In hem is op geen enkel ogenblik een kruiperig slaaf aan het woord; maar toch wordt in geen enkele verklaring van hem een woord ontdekt waaruit zou blijken dat hij principieel instemt met Antigone's houding of daad. Door hem wordt iets als een beginselvaste middenweg gekozen: het gezag van Kreoon is reëelGa naar eind38, maar de staatsmacht is begrensd door het recht van de goden waardoor niet wordt geduld dat levenden worden veroordeeld tot de uithongering onder de grond, dat doden worden onbegraven gelaten en dat steden worden bezoedeld door onteerde lijkenGa naar eind39. Over hetgene Antigone in de gegeven omstandigheden had moeten doen, wordt geen woord gerept. Waarom bij de auteur steeds dezelfde aandacht voor de beslissing van Kreoon, en dezelfde onverschilligheid betreffende de principiële motivering van Antigone's verzetsdaad? Indien tenslotte nog iemand door Sofokles kon geroepen worden om een apologie van Antigone's handelwijze uit te spreken, dan was het ongetwijfeld haar verloofde Haimoon. Wat horen we evenwel van hem? Niets anders dan de bewering betreffende een vage rumor onder het volk, dat in stilte zijn instemming zou betuigen met
Ontwerp van Marie-Hélène; Dasté voor Agamemnoonkostuum.
(Foto Thétre de France V) het veroordeeld meisje als zou het veeleer dienen te worden beloond dan gestraftGa naar eind40. Waarom laat Sofokles ook deze enige gelegenheid ontglippen om de kreet van het persoonlijk geweten, d.i. de verzetsdaad van Antigone, in een paar verzen duidelijk te rechtvaardigen?
*
Mag, na dit enigszins uitgebreid onderzoek, naar het uitgangspunt worden teruggewezen, nl. dat sommigen zich wellicht laten misleiden om de Antigone te interpreteren hoofdzakelijk als bevestiging van het individueel geweten tegen de verpletterende staatsmacht? En mag het nu een bezonnen stelling heten, wanneer iemand meent te kunnen beweren dat Sofokles het alleszins niet in eerste instantie en wellicht helemaal niet daarover heeft, maar dat het zijn inzicht is aan sommige voorstanders van gewaagde staatstheorieën de grenzen van de staatsmacht aan te wijzen? | |
[pagina 20]
| |
Deze grenzen worden aangetoond door AntigoneGa naar eind41, door HaimoonGa naar eind42, door TeiresiasGa naar eind43, tenslotte door Kreoon zelf erkendGa naar eind44 en ook door het koorGa naar eind45 dat uit gans de tragische wending van de gebeurtenissen niet besluit met de lof van Antigone als van de heldin van de individuele gewetensplicht, maar met een les in bescheidenheid welke het voor Kreoon beter ware geweest vroeger te begrijpen. Indien Sofokles in de Antigone een probleem bewust stelt - en dat is een gegronde hypothese - is het dit van de staat wiens macht, aldus de dramaturg, wellicht geen grenzen zou kennen, indien ook hij geen verantwoording verschuldigd was aan de goden. Wie God miskent, dit ziet Sofokles duidelijk in, vervangt hem noodzakelijk door de tot godheid gepromoveerde en individuen-verpletterende staat. Alleen wezensrechten van de mens, gebaseerd op een eeuwige wereldordening van de godheid, beschermen het individu tegen de willekeur van ieder doctrinair, rationalistisch en dienvolgens goddeloos staatsabsolutisme.
*
Sofokles heeft het probleem bijgevolg anders gesteld dan wij, modernen, graag wensen dat hij het mocht gesteld hebben. Waarom? Moeilijk te beantwoorden vraag. Indien wij echter, een blik achteruit werpende en aan Aischylos terugdenkende, in ogenschouw nemen welke afstand ligt tussen deze laatste en zijn jonger rivaal, en dan verder overwegen welke spirituele reis nog moet voltrokken worden van Sofokles tot de enkele tientallen jaren jongere Platonische Sokrates, menen wij te mogen de onderstelling wagen dat de tijd nog niet rijp was voor een gewetensproblematiek, individualistisch genoeg om modernen, althans indien zij christenen zijn, tot de bodem te bevredigen. Het is echter reeds, wij menen te mogen zeggen: zeer belangrijk, dat hij het probleem van de begrenzing der staatsmacht heeft kunnen zo duidelijk stellen en durven zo ondubbelzinnig beantwoorden. Wat dan verder het met verplettering bedreigd individu moet doen, wanneer het in de vangarmen van het goddeloos staatsabsolutisme wordt gegrepen, is een vraag waarop hij niet heeft geantwoord, zelfs niet door de schepping van de roekeloze en trots haar mateloze hardheid, toch bewondering afdwingende figuur van Antigone. Liet hij dit antwoord na uit onverschilligheid? Waarschijnlijk niet. Uit onmacht? Best mogelijk. Uit vrees dat het toneelmatig niet opportuun was dit probleem in het groot publiek te gooien? Ook wel enigszins daarom wellicht... Het mag hem niettemin als een uitzonderlijke verdienste aangerekend worden dat hij reeds in 442 v. Chr. zijn medeburgers heeft gewaarschuwd hoe de goddeloze staat waarvan sommige rationalistische nieuwlichters in zijn dagen droomden, door een innerlijke en onweerstaanbare dynamiek wordt gedreven tot mensonterend absolutisme en dienvolgens tot goden tergende rechtsverkrachting. En dat hij in een even glanzende als dramatisch aangrijpende toneelbewerking van dit ideëel gegeven zijn medeburgers heeft gewezen naar de enige weg die, over bezonnenheid en erkenning van de godheid, leidt tot eerbied voor de menselijke persoon en aldus tot de vreedzame ordening van het burgerlijk leven.
kan. dr. robert stock |
|