vooral de veroverende en bloeiende
Orff-instrumentarium.
Foto A. De Belder, Hoboken
werking van de Antwerpse Halewijn-Stichting, die nu reeds vier jaren onder de leiding van Hans Dirken in talloze week-ends en studiedagen de nieuwe principes en practijk propageert, hoofdzakelijk in school- en jeugdbewegingsmiddens.
De grondelementen van de nieuwe lekenmuziek trancheren op bijna revolutionnaire wijze met de verouderde, Biedermeier-stijl waarop nog vele maatschappijen en scholen zo ongelukkig teren. Juist de bekommernis om een gans andere, aparte houding en een volledig eigen repertoire voor gezonde lekenmuziek heeft nadrukkelijk de accenten op gans andere waarden verlegd. We kunnen ze onder vijf grondprincipes samenvatten.
1. Het eigen volkslied (het oude), gezongen in de eigen onvervalste, onbegeleide éénstemmige gedaante, is de basis dezer muzikale activiteit. En dit in de eigen verinnerlijkte stijl, verwijderd van alle opzettelijke pronk- of belijdeniszucht. Verinnerlijkte stijl die de zangwijze natuurlijk op de adem en in ongeforceerde stemligging laat bloeien en als gevoelsweergave alleen de onsentimentele, quasi-objectieve maar zinvolle groei mét de natuurlijke melodielijn mee huldigt. Alles tenslotte gesteund op de oprechte eerbied voor het lied zelf als een stuk volkskultuur.
2. Tweede grondelement is het herontdekken van onze echte, oude polyfonie, in dezelfde geest en sfeer gezongen als het volkslied (waaruit zij gedeeltelijk gegroeid is) en in niet geschoolde milieu's aangevat langs de veelvuldige practijk van de canon-zang, vorm bij uitstek van volkse meerstemmigheid.
3. Derde karakteristiek is het beoefenen van de echte huis- en speelmuziek, met duidelijke voorkeur voor déze instrumenten van verinnerlijkte muzikaliteit, zoals de blokfluiten, de vedels, de luiten en gitaren en de bescheiden gehouden strijkers. Ook hier wordt alle vorm van lawaaierige of té indrukwekkende bezetting vrijwillig vermeden, om juist de spelers te vormen in het spelend naar elkander luisteren, dat onvervangbaar en onschuldig kenmerk der huismuziek.
4. Meegaande met de nieuwe verrijkingen door de Duitse toondichter-pedagoog Carl Orff in zijn Schulwerk en Musik für die Jugend wordt ook gepoogd op eenvoudige slaginstrumenten van gemakkelijke speelbaarheid zelfgevonden begeleidingen te weven rond ons eigen Nederlands volkslied-repertoire. Deze improvisatie op het zgn. Orff-instrumentarium wordt door deze nieuwe klankkleuren en ongecompliceerde techniek als vanzelf dé school bij uitstek - vooral bij kinderen en jeugd - tot creatieve activiteit en weet op uitstekende wijze de natuurlijke drang naar ritmische beleving op te vangen in een eigen-frisse en muzikaal verantwoorde sfeer.
5. Het Gregoriaans tenslotte, het alpha en omega van alle muziek, krijgt ook hier een kans, daar het volledig thuishoort in deze nieuwe sfeer, om zijn beheerst-objectieve sereniteit en zijn rijke kerktonenreeks.