West-Vlaanderen. Jaargang 4(1955)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 314] [p. 314] Poëtisch bericht Eenzaam leed Hier ben ik eenzaam als de honderdman die in zijn rug het branden voelt van haat en spot en toch niet wijken kan omdat een smart zijn ziel doorwoelt en vecht om meelij met dit leven. Zo eenzaam als het mankend kind dat met de modder speelt en 't beven van lichte stofjes op de wind des zomers dansend in zijn woon; Want in mijn rug voel ik de smart, het branden van 't voorbije schoon dat nog bestaan bleef in mijn hart zoals de rotte plompen ankeren - onzichtbaar maar zo hecht - in 't donker waar de plagen kankeren en waar het zonlicht vecht vergeefs. Even vergeefs ben ik die enkel wensen kan: wat licht en vrienden, engelen, uiteindelijk de snik die breekt in 't heerlijk-nederig gedicht. Paul Vanderschaeghe Dromer Aan 't beekje van verstrooidheid en vergeten heb ik zo menig rustig uur gesleten. Heel in de verte ging het leven voort. 'k Heb niets gehoord, het heeft mij niet gespeten. Ontgoocheling Schimmel en mist, roet en vochtige dingen, spionnetjes, muffe herinneringen. O Heer, waar heb je mij toch neergezet! Is dit de schoonheid die ik zal bezingen? Drongen vroeger Wij riemden lustig van Afsnee naar Drongen. De jongens roeiden en de meisjes zongen. Voorbij ‘Den Anker’, dan de ‘Nenufar’... O verre jeugd, hoe was die ongedwongen. De getuige ten laste Zij slingert hooploos door de lege straat, Arm kreupel kreng, gespeend van bil en borsten, De ogen uitgedoofd door 't eeuwig dorsten, Nooit raakte een hete lip haar dor gelaat. Reeds zes en dertig lentes vloden heen Over haar hoofd dat vroeg begon te grijzen, En slechts de koude maan mocht voor haar rijzen, En 't zachte bed werd haar een scherpe steen... Haar stem klinkt als het rauw gekriep Van een scharnier dat men vergat te smeren, Zij draagt de uitgezochtste kleren, Maar toch is het of ze in lompen liep. Haar hartje hamert en haar zieltje schreit Terwijl ze voortglijdt in het avondgrauwen, Bleek en verteerd om elk kind te benauwen, De smalle mond verstijfd in haat en spijt. Bloedende Kristus die zij wild aanbidt, Open voor haar Uw diepe armen, Geleid haar zachtjes met Uw sterk erbarmen Waar oude Hein met milde spade spit. Schenk haar de aarde der vergetelheid, En geef haar wormen die haar willen eten, Geen schooier heeft hier naar haar bloed gebeten, Maar maden hebben grote appetijt... Marcel Matthys Zomeravond te Sint - Martens - Latem De rode zon baadt in een bad van vuur. Mistsluiers hangen boven sluimerkoeien. Wij zijn bereid tot een stil avontuur: terug naar 't frisse kinderland te roeien. Rivier Ik zal het lome lichaam in je waatren spoelen, je lichte lintvingers alom aanwezig voelen, de vreugden delen van eenden, plompen en riet, en zingen 't vreedzaam lied van rust en van bekoelen. Jan Schepens Vorige Volgende