Kunstactualiteiten
Provinciale cultuurdagen
DE Provinciale cultuurdagen, waarvan het volledig programma in vorig nummer verscheen, kenden een groot sukses. Elders in dit nummer vindt men de korte inhoud van de referaten der kunstschilders Boel, Landuyt, Notebaert en Peire. Hier volgt thans de slotrede, die in dezelfde Academische zitting te Brugge in het Provinciale Gebouw, uitgesproken werd door de animator dezer Cultuurdagen Bestendig Afgevaardigde J. Storme:
‘De openbare besturen hebben tot taak het algemeen welzijn te bevorderen. “Om alles wat den volke goed is” dient het hoogste ideaal te zijn van alwie, op een of andere plaats, deelneemt aan de leiding van het volk. Zulks omvat ongetwijfeld: De zorg voor het zelfbehoud van dat volk, de zorg ook voor zijn materieel bestaan, de zorg voor sociale vrede en rechtvaardigheid. Doch de leiders van een volk dienen er diep van overtuigd te zijn dat dit alles moet bekroond worden door een hoger geestelijke ontwikkeling, want het is slechts door de geest dat het leven van de mens een hogere waarde krijgt.
Door de opvoeding en de verfijning van zijn geest verhoogt en veredelt de mens zijn levensvreugde. Dat is juist het doel van de cultuur: de mens meer mens te maken, hem geestelijk te verruimen en wijder open te stellen voor de hogere geestelijke waarden. Vermits cultuur de opvoeding betekent van de menselijke geest, zal cultuur steeds op de allereerste plaats eerbied hebben voor de menselijke persoonlijkheid, daar juist de persoonlijkheid door de geest gedetermineerd wordt. Het bewustzijn van de volstrekte primauteit van de geest boven de materie en van de waarde van de menselijke persoonlijkheid boven de naamloze en zielloze gemeenschap zijn de twee grondpeilers van de cultuur.
Die geestelijke waarde en die persoonlijkheid drukt de mens het treffendst uit in zijn kunst. De natuur, Gods eindeloos gevarieerde schepping, die wij om haar schoonheid en haar rijkdom bewonderen, is één zaak; de kunst is een andere zaak. Beide hebben een eigen taak, een eigen leven, beide zijn eerbiedwaardig, doch laten wij het éne met het andere niet verwarren. Men toetse niet de kunst aan de natuur, doch men toetse de kunst aan de menselijke ziel, aan de menselijke persoonlijkheid. Want kunst is steeds een taal. Zij is vormentaal komende uit de scheppingsmogelijkheid, vandaar de scheppingsdrang van de menselijke geest.
Wanneer een renner een koers wint, of wanneer een athleet een rekord klopt, dan staan wij voor een prestatie. Die prestatie kan, als prestatie, wel eerbiedwaardig zijn, het gepresteerde zelf nochtans getuigt niet van de mens. Wanneer een kunstenaar een kunstwerk voortbrengt: literatuur, plastiek of muziek, staan wij eveneens voor een prestatie, doch voor een prestatie van een onbetwistbaar hogere orde: het gepresteerde zelf, het kunstwerk getuigt van de geest van de kunstenaar, van de geest van de mens. De vormen die hij geschapen heeft zijn een produkt van zijn scheppend vermogen en zijn geladen met de spanning van de menselijke geest. Beide woorden zijn hier van belang en van betekenis: geest en menselijke geest. De kunstenaar, hij weze dichter, beeldend kunstenaar of musicus, spreekt een eigen artistieke vormentaal, die uitrijst boven de beperktheid van de philologische taal.
Waar het banale woord begrensd is, gaat de vormentaal van de kunst in eindeloze variaties verder, sprekend van de ziel van de mens, van de innerlijke wereld in de mens. De ziel van de mens waarin de grote grondtoon van alles is: ‘Die ewige sehnsucht’, zijn immere onvoldaanheid, dat steeds rusteloos verder streven en zoeken naar waarheid en goedheid, die moeten openbloeien in schoonheid: die onuitroeibare drift van de menselijke geest naar het Absolute.
Het is die onuitroeibare drift naar het Absolute, die de mens langs ongebreidelde driften heen in tragische vaart naar de diepste diepten voert van zonde, ellende en ondergang, ofwel die hem in opperste heldhaftigheid naar de hoogste toppen van de heiligheid voert. De meeste mensen evenwel bewegen zich in een hopeloze middelmatigheid tussen deze beide uitersten, nu eens meer links, dan weer meer rechts geslingerd in onvoldaanheid en matte verveling, die tegenwoordig weggeraasd worden in de geprikkelde nervositeit van onze uiterst gemechaniseerde beschaving. Daar staat de kunst met haar - vooral tegenwoordig - eindeloos variërende vormen, steeds getuigend van die eeuwige menselijke Sehnsucht. De Christelijk geïnspireerde en de profane, zelfs de atheïstisch getinte: steeds getuigt zij van een menselijke geest die haar schiep uit scheppingsdrang en uit drang naar de eeuwige waarden van orde, klaarheid en gaafheid, de eeuwige onuitroeibare drang naar het Absolute. Ieder kunstwerk voert ons dichter tot dat Absolute. Ieder kunstwerk geeft een gedeeltelijke bevrediging van die drang en verscherpt hem tegelijk. Hoe hoger en hoe rijker onze kennis van de schoonheid is - hoe dieper wij in de complexiteit van het menselijke wezen blikken, om er ten slotte die ultieme drijfveer te ontwaren -, hoe groter ook onze vreugde wordt, maar tevens ook hoe dieper ons heimwee naar dat Absolute. Dat is dan ook de waarde van de cultuur: dat zij de honger naar het Absolute enerzijds enigermate bevredigt, maar anderzijds, en dit vooral, hem nog verscherpt. En wij weten dat dat Absolute is: God zelf, in wie de mens alleen rust kan vinden, naar het woord van Augustinus: ‘Irrequietum cor meum donec requiescat in Te’. Kunst is dus op de allereerste plaats: het scheppen van vormen, waardoor de mens zijn diepste verlangen naar het Absolute uitdrukt, de diepste trek van zijn persoonlijkheid.
Deze cultuurdagen zijn een pogen om ons volk op te voeden, om onze mensen te leren luisteren naar die geheimvolle trillingen van de menselijke ziel, opdat zij steeds beter leren bevroeden dat er nog iets anders is dan werken, eten en slapen, iest anders dan koudweg te redeneren. Het diepere leven wordt niet gevat en drukt zich niet uit in de exacte wetenschappen. Het wordt gevat door de kunstenaar, die het weerspiegelt in zijn werk, dat aldus spreekt van God en van de mens tegelijk.
Wij danken dan ook al degenen die aan het welslagen van die dagen hebben medegewerkt en hopen dat zij hun doel mogen bereiken.’
In het volgend nummer van West-Vlaanderen zullen naar aanleiding van de provinciale cultuurdagen gewijd aan het toneel te Ieper, een paar bijdragen verschijnen over toneel, alsmede een verslag van deze cultuurdagen.