De taak van de beeldhouwer
DE OPDRACHT VAN DE BEELDHOUWER BIJ de kerkbouw bepaalt zich tot portaal, doopvont, ambo en altaar. Vooral moeten wij bewust zijn dat dit geen kijkstukken zijn, zoals men in de profane wereld gebruiks- en siervoorwerpen heeft. De beeldhouwer heeft in de kerk een totaal andere opdracht. Hij moet het altaar, de doopvont, de kansel of het portaal niet versieren, ook niet met christelijke tekens. Hij moet niet eenvoudig de kerk ‘schoon’ maken. Zijn opdracht is veel meer, en dat is iets helemaal anders: dingen en toestanden te scheppen die overeenkomen met de heilige handelingen en plaatsen. Dat wil zeggen dat de kunstenaar dingen moet maken, zo mogelijk heilige dingen. Met decoratieve middelen zal men daar niet in gelukken. Hiermee bereikt men sierstukken en schema's die slechts iets betekenen. Deze heilige dingen moeten werkelijk iets zijn en moeten daarom uit hun wezen zelf gerealiseerd worden. Er moet een toestand geschapen worden, waarin de gelovige wordt gesteld, die niet afhankelijk is van een instemmende of weigerachtige beschouwer en die voort bestaat ook als die beschouwer er niet is.
Hier wordt duidelijk het ongehoorde belang van een sterke, zuivere architectuur, die de nodige ruimtesubstantie (dat wat tussen de vier wanden is) schept en levend laat worden, en die ervoor zorgt dat de heilige dingen, altaar, doopvont enz. en daarenboven alle sculpturale vorm niet in het ledige staan. Want niet die heilige dingen zouden dan in het ledige staan, maar ook de liturgische handeling zelf. Precies hier, in het wezenlijke van beeldhouwkunst en architectuur kan met esthetische en liturgische voorschriften niets bereikt worden. Alleen de artistieke persoonlijkheid kan een dergelijke ruimte realiseren, en steen tot ding laten worden.
Albert Schilling, Arlesheim.
Foto: Giacomelli, Venetie
Marcello Mascherini, Triest. - Christus (Hout).