Bekommernis en streven bij de nieuwe architect
DE ARCHITECTEN, DIE ZICH VIJF-EN-TWINTIG JAAR GELEDEN, MET KERKELIJKE ARCHITECTUUR begonnen bezig te houden, moesten alles opnieuw beginnen. Nieuwe technieken en materialen waren voorhanden, zij moesten in dienst genomen en beproefd worden. In de kerkelijke milieu's zelf was een geest van liturgische vernieuwing merkbaar. Alsmaar nieuwe mogelijkheden traden naar voren. Thans zien wij in de verre toekomst reeds het beeld van wetenschap, techniek en kunst, die in de profane wereld reeds bestonden, en die nu in de ruimte van de Una Sancta binnengelaten worden en haar op een totaal nieuwe manier dienen. Een wijze die wel zo groot en zo hoog zal zijn als de vroegere, indien zij over een ruim overzicht beschikt en de ervaringen en kennissen van vroeger.
Wij staan nog zo ver niet. Doch de mist is toch al opgetrokken en wij staan in de klaarheid, waar de wegen duidelijker zijn afgetekend. Guardini heeft zeer juist gezegd dat het er op aan komt in deze richting voort te gaan zonder de fundamentele ordening van de waarden overboord te gooien noch de schoonheid om haar zelf te dienen. Men heeft deze ‘weg der zakelijkheid’ dikwijls misverstaan. Het was nochtans de juiste en de enige die de noodzakelijke zekerheid bieden kon. Alleen een streng betomen van het gevoel kon het gevaar van een nieuw formalisme bezweren. Maar er is nog meer. De gemeenschap, zoals die op onze dagen bestaat, en zoals ze opgeroepen wordt zich ook in gemeenschap rond het misoffer te scharen, moet op een nieuwe manier in een kerkelijke ruimte opgevangen worden, en die kerkelijke ruimte moet vervuld worden met de adem van wat zich in de kerk voltrekt.
Plaats en vorm van de verschillende elementen moesten opnieuw bestudeerd worden. Stap voor stap werd het altaar bevrijd; van het schouwstuk van het retabelaltaar zijn we teruggekomen tot de vorm van de tafel en van die wezenlijke kern van de kerk uit heeft zich een ganse vernieuwing van vorm- en zingeving ontwikkeld. De kansel is uit het schip teruggetreden, en werd opnieuw als ambo tussen de altaarruimte en de plaats voor het volk gezet, waardoor hij eigenlijk weer zijn oorspronkelijke zin krijgt, de plaats van het woord. Ook de doopvont kwam aan de beurt. Zij moest door een bestudeerde keuze van de plaats en door zinvolle vormgeving in een nieuwe levendige betrekking met de gelovigen gebracht worden. De nieuwe paasliturgie opent hier nog nieuwe mogelijkheden. Ook de plaats van de kerkzangers werd in die vernieuwing betrokken, zoals trouwens de kerkmuziek in het Omnia instaurare van Pius X ook werd bedacht. Zoals vroeger zijn zangers nu in de onmiddellijke nabijheid van het altaar opgesteld. De eenheid van het liturgische gebeuren werd hierdoor inniger, de ruimte rond het altaar groter en voller, en het ingangsfront van de kerk van hinderlijke in- en uitbouwen bevrijd. De kerk werd een wijdopen portaal op de wereld.
Van deze vóór-artistieke inhoud, de liturgie, heeft de artistieke verbeelding een nieuwe opflakkering gekregen. Zij leidde tot een verlevendiging van de architectuur. Het is precies het omgekeerde van wat sommigen denken die zich bezorgd afvragen of het sacrale en het artistieke niet te kort schieten, wanneer men zich zo aan de liturgie verbindt. Wat hier wordt verricht en indien het volledig en oprecht artistiek gedaan wordt, leidt als van zelf tot in de sfeer van het niet-profane, van het hoge, het sacrale.
Onze eigenste, intiemste bekommernis is natuurlijk de vorm, het zuiver artistieke. Maar het is zo moeilijk met woorden hierover te spreken. De architectonische vorm heeft haar eigen taal en ‘begrijpen’ kan men maar als men alles onbevangen openwerpt. Deze melodie is zeer eenvoudig - dat is precies haar charme - zij gaat om met spaarzame middelen en wordt in juiste rhythmen afgemeten. Daarenboven is deze architectuur zeer stil. En men moet zelf stiller worden om haar klank te vernemen, het klare rhythme van lijnen en volumes, de vloei van het licht...
De mensen die zo onstuimig naar versiering en opsmuk vragen - en ook de schilders - mogen niet ongeduldig worden. Het gaat er niet om, zoals soms wordt beweerd, de kunst van de schilder uit de kerk te sluiten. Integendeel. Wij dromen ervan ooit weer de plastiek in eenklank te zien met de klank van ruimten en lijnen, helemaal met de architectuur versmolten, en deze zelfs door haar afmetingen vergrotend.
Wanneer de meeste nieuwe kerken leeg zijn, dan is in de regel financiële nood de oorzaak. Maar wellicht valt deze uiterlijke nood samen met een geestelijke toestand die wij hier niet mogen beschouwen.
De kleine kapel van Vence, waaraan de vergrijsde meester Matisse vier jaar heeft gewerkt, is als een lichtstraal. Door de eenheid van persoon (Matisse was ook de architect van dit werk) staan we hier voor het gelukkig verschijnsel dat schilderwerk en architectuur volledig samenvallen en tot een werkelijke harmonie zijn vergroeid. Het veelbesproken Assy anderzijds toont duidelijk de moeilijkheden waarvoor men kan komen te staan. De werken van