Is moderne gewijde kunst mogelijk of niet?
of... het probleem der vervorming
Binnen het vrij complexe gebied van de moderne kunst komt onvermijdelijk en onontkoombaar de vraag los: is gewijde kunst mogelijk?
De voorstanders van de moderne kunst antwoorden onmiddellijk dat gewijde kunst mogelijk is; de aanhangers van meer traditionele richtingen beweren dat ze onmogelijk is.
Wij kunnen moeilijk genoegen nemen met dergelijke haastige, spontane en als het ware partijdige antwoorden. Dit vraagstuk moet beschouwd en onderzocht worden in een sfeer van maximale sereniteit, in de vrede.
De voorstanders van de moderne kunst schijnen a priori gelijk te hebben.
De plastische evolutie der laatste jaren heeft ons inderdaad - als een der merkwaardigste toevallen in de kunstgeschiedenis - meegeleid tot op wegen, die evenwijdig lopen aan diegene die eertijds, en ook thans nog, bewandeld werden door de primitieve kunsten van alle tijden en plaatsen. Ons ‘musée imaginaire’ is tijdens de laatste zestig jaar ongetwijfeld aanzienlijk aangegroeid. De klassieke wereld werd stilaan verrijkt met de verworvenheden van altijd en van overal. Precies vijftig jaar geleden, niet vroeger, kwam de kunst der ‘primitieven’ weer in ere. Met dit woord bestempelde men toen de schilderkunst van de XIVde en XVde eeuw. Thans bestempelen wij met het woord ‘primitief’ zowel het beeldhouwwerk uit het pre-Columbiaanse Amerika als de voorhistorische meester van Lascaux, als de megalytische van Gavr'inis.
Een tweede vaststelling mag met even weinig twijfel vooruitgezet worden: namelijk dat - in tegenstelling tot de klassieke kunst, waar het profane zijn rechten heeft, die bovendien niet klein zijn - de primitieve kunsten essentieel een gewijd althans een magisch karakter dragen, dat zij een bepaalde wereld van ‘tekens’ vooropstellen en van min of meer werkdadige middelen om de spirituele wereld der geesten of van de Geest te vatten.
Enigszins verrassend is deze ontmoeting. Het loont de moeite er even dieper op in te gaan. Aan het einde van een zuiver plastische ontwikkeling bereikt en vervoegt de moderne kunst door haar vormen de primitieve, die in tijd en plaats de meest universele is, en in de geest en de wil van haar auteurs steeds een religieus of magisch middel is geweest.
André Malraux, op dit terrein een der scherpzinnigste geesten van onze tijd, heeft die wondere ontmoeting uitstekend genoteerd: ‘De diverse vormen van het gewijde hebben, waar of in welke periode ook, steeds geweigerd het leven na te bootsen. Het moest omvormd of verbovennatuurlijkt worden. Alwat ze voorstellen subordoneren ze aan een legendarische en onoverwinnelijke kosmos. Zij zijn voor de latere kunsten zoveel als de Profeten voor de romanciers. Zij willen de vormverhoudingen in hun werken duidelijk anders dan in het leven, en anders niet alleen in de subtiliteit van zuiver religieuze werken of in het gelaten mistige van de Boeddhistische, maar ook in de strenge autonomie van Sumer, van Byzantium, soms van Mexico. Want, wanneer die werken ophouden een sacraal karakter te dragen, dan krijgen zij een gemeenschappelijk karakter dat aan hun wezen zelf vastzit: zij zijn anders dan het “werkelijke”. De stijl van gewijde kunst wordt o.m. bepaald door de middelen die gebruikt worden om figuren te scheppen, die ten dele aan het menselijke ontsnappen. Gewijde kunst, die slaaf is van een illusie, kan niet tot bestaan gewekt worden. Onze kunst is aan de gewijde kunst verbonden, niet omdat zij, als de gewijde kunst, gewijd is, maar omdat zij, ook evenals de gewijde kunst, als enig gangbaar en waardevol erkent vormen die anders zijn dan het waargenomene’. (Les voix du silence, NRF, p. 593-594).
Deze tekst heeft de verdienste meteen aan te wijzen waar de moderne kunst met de primitieve verbonden is, en ook waarin beide van elkaar verwijderd worden. Want het zou werkelijk té simplistisch zijn om nu reeds uit een analogie van vormen - dus een uitwendige analogie, te besluiten tot een analogie van inhoud, een inwendige analogie. De verleiding was helaas te groot, de stap was werkelijk té kort! Herlezen wij maar even wat deze jongste jaren over de primitieve kunst werd geschreven, om te begrijpen hoe men dit verband heeft willen uitleggen, en hoe men de feiten heeft verdraaid. Men begon de primitieve ambachtsman-kunstenaar te vervormen, toen men hem bij de moderne kunstenaar binnenleidde. Omdat beiden werk voortbrachten dat min of meer gelijkend was, dacht men te mogen besluiten dat hun werkmethode, hun opvattingen zelfs over de kunst, eveneens identiek waren. Daar heeft men zich lelijk vergaloppeerd.
Toen de primitieve kunst eenmaal van alle welbepaalde zin was ontdaan, van alle gewild terugwijzen naar een hogere godsdienstige of magische orde, was het inderdaad gemakkelijk aan de moderne kunstenaar toe te