van de traditie. Het spreekt trouwens van zelf: het moet werkelijk kunst zijn. Het tweede deel heb ik hierboven ontwikkeld: werkelijke kunst is die kunst die in zich het evenwicht sluit van de waarden functie en monumentaliteit.
Nog twee opmerkingen. Ik sprak niet over de religieuze inspiratie van het kunstwerk, noch over zijn esthetisch karakter, zijn schoonheidswaarde. Ik heb de religieuze inspiratie niet vermeld omdat zij op het plan van de kunst geen waarde heeft. Wij betreden hier het terrein van de intenties, en - om nu op literair plan over te schakelen - André Gide had gelijk toen hij, schertsend, zegde: c'est avec les bons sentiments qu'on fait la mauvaise littérature. En Paul Valéry zei het nog juister, toen hij met volle overtuiging verklaarde: on écrit avec des mots. Ik heb over La Palice gesproken. Maar het artistiek principe dat voortvloeit uit zijn klinkklare, haast banale waarheid lijkt minder zeker en vast, en in werkelijkheid is het dit niet minder: Kunst, profaan of niet, begint met de vorm.
De schoonheid ligt gebonden aan het talent, aan het genie. Ik heb dit aspect, dat voor het merendeel der mensen het eerste zoniet het enige is, niet behandeld, omdat het practisch niet op een intellectuele manier te ontleden is, en dus onbepaalbaar. Schoonheid legt men niet uit. Schoonheid is nochtans niet zonder verstandelijk houvast, doch zij ontspringt aan een andere kennis dan die van het verstand, zij is gevoelige genieting en scheppende verbeelding; voorlopig zou ik zeggen, zij is poëtische kennis. De kritiek - zelfs als ze van de Kerk uitgaat - heeft op de schoonheid geen vat. Schoonheid is een essentieel vrij element. Maar de kritiek heeft wel vat op de principiële gegevens, op de opvatting zelf van een kunstwerk. Het komt er kortom op aan te oordelen of een werk juist en rechtvaardig is, en niet of het schoon is.
Ik weet goed dat deze zienswijze tamelijk ver verwijderd staat van de gebruikelijke. Men beoordeelt een werk over het algemeen, zoniet uitsluitend, van uit het esthetisch standpunt. En dat is, volgens mij, een van de redenen waarom alwat met de kunst verband houdt zo veelzijdig lijkt, zo verward, zo subtiel en zo vergeefs. De eerste vereiste moet zijn: orde scheppen in wat men denkt en in wat men doet. Dan zullen we elkaar kunnen begrijpen en niet meer onze toevlucht moeten nemen tot mijnheer La Palice.
Dom Samuel Stehman, o.s.b.
Het enige waar ik mij in deze bijdrage kan bij aansluiten is in de voorlaatste alinea bevat: ‘De schoonheid ligt gebonden aan het talent, aan het genie’. Ik zou echter niet spreken over schoonheid zonder meer, omdat dit een veelzinnig begrip is: buiten het kunstschoon is er het natuurschoon, het zedelijk schoon, het goddelijk schoon. Het lijkt dus beter te spreken over het kunstschoon, dat een gans aparte waarde vertegenwoordigt. Schrijver zegt heel juist dat het kunstschoon niet op een intellectuele manier te ontleden is, en dus onbepaalbaar. ‘Het is gevoelige genieting en scheppende verbeelding’. Doch ook het intuitief verstand speelt er een grote rol. Het kunstschoon is ‘poëtische kennis’. Het is een ‘essentieel vrij element’.
Onze wegen gaan echter volstrekt uiteen waar hij zegt dat het er op aan komt ‘of een werk juist en rechtvaardig is en niet of het schoon is’. Volgens mijn bescheiden mening is dit een bewijs dat de La Palice-methode van schrijver onbruikbaar is. Het essentiële in het kunstwerk is het kunstschone dat het formeel object is van de kunst-critiek. Deze moet dus een methode gebruiken die haar toelaat in kunstcontact te komen met het werk, een dialoog verwezenlijken tussen de scheppende kunstenaar en de kunstgenieter, een dialoog waarin bij deze laatste dezelfde vermogens als bij de kunstschepper in werking treden: verbeelding, gevoel en intuitief verstand; dialoog die in de grond een liefdeverwantschap is. Op deze wijze is er een samenwerking tussen beide mogelijk en kan de kunstcriticus als bemiddelaar optreden tussen de kunstenaar en het kunstminnend publiek. Vanzelfsprekend is dit een moeilijke taak. Men begrijpt dan ook de woorden van Pater Couturier, geciteerd in L'Art d'Eglise (1954, nr 2): ‘Ainsi avancent nos pensées. En zig-zag. Non par quelque griserie, mais parce que tour à tour des clartés luisent de part et d'autre sur notre route. Et nous allons vers elles, trouvant et abandonnant des choses à chaque crochet’. ‘C'est sans doute par cette attitude si humble et si accueillante que le P.C. a pu avoir une action en profondeur auprès de maint artiste’, voegt de redactie hier aan toe. Dit kan echter niet bereikt worden met de zuivere rationele methode ‘à la Palice’
P. Janssens, O.P.