Heer, ik heb de luister van uw woning lief.
Ps. 25, 8
IN FEDE E ARTE, RIVISTA INTERNATIONALE DI ARTE SACRA, FEBRUARI 1954, HEEFT Kardinaal Celso Constantini een uitvoerige studie gewijd aan het vraagstuk van de gewijde kunst. Wij geven hier het résumé, dat ons door Kardinaal Constantini werd gestuurd.
In zijn bijdrage, die met tal van illustraties is verlucht, heeft Kardinaal Constantini het vooral tegen drie soorten kunstwerken: de figuratieve blasphemieën, de non-figuratieve kunst, en de commerciële bondieuserie.
Hij schetst duidelijk en klaar het steeds groter wordende probleem van de mismaakte en gedeformeerde kunst, die zich de titel ‘gewijde Kunst’ toeëigent, en via het predicaat ‘modern’ in de kerk tracht binnen te dringen.
De schrijver onthult het bestaan van een obscuur maneuver van de vijanden van de Kerk, die zich van hun pseudo-kunst bedienen om het geweten van de katholieken te verwarren en hun smaak te bederven. Hij stelt andermaal de gelovigen en vooral de clerus tegen dit gevaar op hun hoede. Het enige middel om deze modernistische dwaling te bestrijden, bestaat in een trouw navolgen van de recente Instructie van het H. Officie. Deze voorschriften herinneren eerst en vooral aan het feit dat de Kerk, thans als vroeger, elke vorm van nieuwe, authentieke kunst verwelkomt en beschermt. Maar zij veroordelen het zoete plaasterwerk dat in serie wordt geproduceerd, en dat geen enkele artistieke inspiratie verraadt. De Kerk wil aldus, naar luiden deze voorschriften, alle voorstellingen die niet beantwoorden aan de eigenlijke functie van de gewijde kunst - gevoelens van piëteit en godsvrucht opwekken - ver buiten het huis van God houden.
Behalve deze monsterachtige beelden, werkelijke figuratieve blasphemieën, zijn ook de non-figuratieve kunstwerken te veroordelen of de abstracte kunst, zoals men ze gewoonlijk betitelt. Deze kunst - een werkelijke mislukking op het zuiver esthetisch gebied - mag geen toegang krijgen in de kerk, waar de gelovige klare en verstaanbare voorstellingen moet vinden, die hem in zijn geestelijke verheffing helpen.
Men moet dus terugkomen naar de gezonde artistieke principes, die niettegenstaande hun veelzijdige en steeds ‘moderne’ voorstellingen in de loop der tijden, erin geslaagd zijn vele eeuwen lang onze kerken met meesterwerken te verrijken. Zij zijn een triomf zowel voor de kunst als voor het geloof.
De Kerk staat niet vijandig tegenover het moderne karakter van de kunst, op voorwaarde dat de moderne kunst waardig is van het huis van God.