Moderne toondichters uit Frans-Vlaanderen
IN de xvde en de xvide eeuw zijn de zuidelijke gewesten van de Bourgondische staten - weldra ook Nederlanden genoemd - een begenadigde teeltbodem geweest voor de muziek. De bisdommen Kamerijk en Doornijk schonken genieën van de allereerste rang: men denke even aan Dufay, Josquin, Lassus. Ook in de Vlaamse streken, die in de tweede helft van de xviide eeuw door Frankrijk zouden genaast worden, heerste destijds een bloeiend muziekleven, waarvan Rijsel, een van de voorname Bourgondische residentiesteden, een bloeiend centrum was. Doch hier, juist als in de overige Nederlanden, taande weldra de muzikale luister. Het centraliserend Parijs slorpte alle krachten op uit de regionale reserves aan de randgebieden van het rijk en zo er af en toe in de ville lumière een licht uit het Noorden opsteekt, dan blijkt het op muzikaal gebied wel een uitzondering.
In de xixde eeuw echter stuurt Frans-Vlaanderen, op een halve eeuw afstand van elkaar, twee van zijn zonen naar de hoofdstad, om er hun talent te laten rijpen: Edouard Lalo (1832-1892) uit Rijsel en Albert Roussel (1869-1937) uit Tourcoing. En niet ten enemale zonder reden legt de Franse noorderstreek thans ook beslag op een meester uit het moderne kamp Olivier Messiaen (o 1908): al is hij juist aan het andere uiteinde van Frankrijk geboren, met name te Avignon, zijn naam en in de eerste plaats de Vlaamse oorsprong van zijn vader, maakt hem ten dele aan het noorden schatplichtig.
Drie merkwaardige figuren dus, die elk een andere generatie met sterk uiteenlopende kunstopvattingen vertegenwoordigen. Het zou belachelijk heten te allen koste het departementeel noorders gehalte van hun volbloed-Franse natuur te willen afwegen; het ware evenzeer nutteloos naar overeenstemmende grondeigenschappen te peilen. Het toeval - meer niet - wil dat ze alle drie tuk zijn op exotische kleur, dat ze een koppige ernst in het musiceren gemeen hebben; toeval is het wellicht ook dat door hun werk een opmerkelijke brede lyrische stroom vaart, dat - en hier beschouwen we enkel Roussel en Messiaen - hun klankentaal vaak hoekig en stoer wordt, gedreven als ze is, door een onweerstaanbare rhythmische impuls; en wat de mystieke omkleding van Messiaen's muziek betreft, het staat de lezer vrij dit naar goeddunken een noorderse trek te noemen.
Maar verlaten we het glibberige pad der vergelijkingen en beschouwen we de drie markante figuren afzonderlijk.
*
Edouard Lalo draagt een naam uit het zuiden en is inderdaad een nazaat uit een reeds vroeger in Vlaanderen gevestigde Spaanse familie. Hij verkoos de viool en de compositie boven de traditionele degen en het officierspak, maar behield van de soldatenfamilie het eergevoel van een hidalgo in de ernst van zijn musiceren.
Als componist is hij niet onder de lauweren bezweken, want als hij ergens schrijft dat la musique n'est pas écrite pour être entendue, dan laat die boutade vermoeden dat zijn muziek wellicht niet alle dagen uitgevoerd werd. Zij onderscheidt zich nochtans door pathetische accenten, volle sonoriteit, glansrijke virtuositeit en niet het minst door een stevige, klare vorm, spijt enkele lange uitweidingen. In de thematiek heerst dikwijls een verfijnde charme met exotische tinten. Zo schreef hij, op zoek naar vreemde kleuren, een Fantaisie norvégienne, een Concerto russe en zijn alomgeliefde Symphonie espagnole, eigenlijk een soort vioolconcerto, een werk dat misschien onder de prikkeling van het ancestrale bloed is ontstaan. Men vraagt
Eduard Lalo
zich af wat de populariteit van Lalo's oeuvre heeft kunnen in de weg staan. Men vergete echter niet dat het in het Frankrijk vóór 1870- 1880, dat uitsluitend aan de opera offerde, een ongewoon koene daad was zijn beste krachten aan zuiver instrumentale muziek te wijden. Op dat gebied heeft Lalo naast Franck en Saint-Saëns heerlijk pionierswerk geleverd. Het was
eerst in 1888, toen zijn naam in de concertzaal reeds doorgedrongen was, dat zijn kloek gebouwde opera
La Roi d'Ys vóór het voetlicht trad. Ook het romantische pathos van zijn muziek moet de tijdgenoten gecompliceerd voorgekomen zijn... misschien klonk dit alles weinig Frans in hun oren!
De meedogenloos schiftende tijd heeft zich nochtans over zijn werk ontfermd: er is betrekkelijk veel blijven leven en thans ondergaat het concertpubliek nog immer de bijzondere charme van zijn celloconcert, zijn vioolconcert, zijn Symphonie espagnole, zijn cellosonate, zijn ballet Namouna, zijn opera Le Roi d'Ys.
*
De marine-officier Albert Roussel die als componist eerst bij d'Indy, later bij Debussy en, na de eerste wereldoorlog, toen hij de zee reeds een tijd had vaarwel gezegd, bij Schönberg