West-Vlaanderen. Jaargang 4
(1955)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
ArchitectuurEnkele Middeleeuwse kerken in Frans-VlaanderenFRANS-VLAANDEREN is voor velen van ons een onbekende Schone Slaapster waar men wel eens van spreekt, maar dat men weinig kent. En toch verdient dit stukje Vlaanderen in Frankrijk, om zijn Vlaams karakter, onze volle aandacht; daar tussen de Noordzee, de Aa, de Leie en de Belgische grens spreekt men nog het Westvlaams dialekt. Historisch gezien strekte Vlaanderen zich vroeger natuurlijk veel verder uit, maar die gebieden zijn ofwel altijd franssprekend geweest of zijn het reeds sinds lange tijd geworden, zodat we in een overdreven belangstelling voor die streken meer een romantisch droombeeld zien dan een werkelijke opdracht voor de toekomst. We willen U dan cok maar alleen meenemen naar het land tussen Leie en Aa. Een overzicht van de romaanse kerkelijke bouwkunst in dit gebied hebben we reeds vroeger geschrevenGa naar voetnoot1; nu behandelen we enkele romaanse en vroeggotische kerken. Een dertigtal kerken hebben nog romaanse gedeelten bewaard; nu eens is het de westgevel,
Zerkel. Koor en toren.
dan de transeptgevel, de toren en de viering, het koor, enz... Geen enkel romaans bedehuis is in zijn oorspronkelijke staat tot ons gekomen. Als bouwmaterialen gebruikte men de steen die in de streek zelf of in de onmiddellijke nabijheid te vinden was; zo ontweek men de moeilijkheden van een verre aanvoer. In het oosten bouwde men met de bruine ijzersteen, die zeer goed gelijkt op de Diestiaanse zandsteen; in het westelijk gedeelte, tegen Artesië, gebruikte men kalksteen. Over het algemeen zijn de torens vierzijdig en staan op het midden van de kerk. Er is maar één achtkante toren bewaard, nl. te Zerkel; hij dateert uit de tweede helft der xiide eeuw. Vriendelijk wijst de witte kalkstenen toren het kleine dorpje aan dat gelegen is nabij de heuvelkam met het bos van Nieppe, niet ver van de Leie. Guido Gezelle dichtte: ‘O Zerkel, nooit en zag ik schoonder torre staan, ‘Als uwen torre daar, den witten, spitsen, hoogen. De achtzijdige torenvorm wordt aangetroffen in Vlaanderen maar ook tot in Artesië en Pikardië. De Middeleeuwse bouwmeesters wisten hun konstrukties goed aan te passen aan het omringende landschap. In het vlak polderland rijzen de torens meestal slanker op dan in het heuvelachtig landschap. Te Zerkel gaat de toren boven de viering, waarvan de oostelijke boog nog romaans is, van het rechthoekig naar het achtkant grondplan over bij middel van afgesneden hoeken. Tegen de waterlijst die dit gedeelte omringt, zetten de acht galmgaten aan waarvan er nu enkele dichtgemetseld zijn. Elk klokkengat wordt door een middenzuiltje gesplitst waarop twee rondboogjes steun nemen; zo ontstaat onder de ontlastingsboog een klein hoogveld dat door een oculus doorbroken is. Tegen elke zijkant staan twee halfzuiltjes die de geprofileerde ontlastingsboog dragen. De stenen torenspits kan nog uit de xiiide eeuw stammen, dus wat later dan de sierlijke romaanse spits van het niet verafgelegen Guarbecque. In West-Vlaanderen zijn er geen romaanse of vroeggotische stenen torenspitsen bekend. Ten oosten van de viering is het vlakgesloten koor gebouwd; in elke muur steekt een rondbogig afgedekt venster waarvan de schuine dagkanten geflankeerd zijn door rolstaven. Het romaans transept is verdwenen wanneer men de drie laatgotische hallebeuken optrok; op de oostzijde sluiten de beide zijschepen met een driezijdig koorhoofd. Ook de romaanse O.L. Vrouw kerk van Kassel tekende een kruiskerk; het materiaal is nu echter ijzersteen. Van deze bouw zijn nog te zien: de zuidelijke en noordelijke vieringsbogen, de twee transeptgevels en de oostelijke koorgevel met zijn blindnissen en dichtgemetselde vensters. Onderaan de koorgevel zijn enkele lagen ijzersteen en antieke baksteen in keperverband opgemetseld. Het overige van de kerk kwam in de laatgotiek tot stand en vormt een stemmig geheel in het hooggelegen Vlaams stadje waar Robrecht de Fries en Zannekin hun kamp hebben gestreden. Aan de voet van de Kasselberg ligt het kerkje van Wemaarskapel rustig te dromen tussen de bomen van het kerkhof. Is het buitenzicht reeds mooi, het witte interieur verrast niet minder. Door de eenvoudige rondbogige ingang, die zich bevindt in de nog gedeeltelijk romaanse westgevel, komen we in de oude middenbeuk uit de xiide eeuw. Zware pijlers dragen de ronde scheidsbogen die het middenschip eenmaal van de zijbeuk scheidden. Nu zijn de oude zijbeuken vergroot en gans de benedenkerk rust onder één dak. In de as van iedere opening zit een klein bovenlichtvenster met schuine dagkanten, waardoor spaarzaam het daglicht binnenvalt. De middenbeuk | |
[pagina 166]
| |
is tussen de pijlers 5,60 m breed en binnenwerks 22,40 m lang; er zijn vijf traveeën. Ten oosten van het schip lag het koor waarvan nog een gedeelte van de zuidmuur rest. In de kerk verdient de kleine gotische grafsteen van Adriaan Stinte, monnik van de Benediktijnerabdij van Sint Winoksbergen onze aandacht wegens het mooie spel der gegraveerde lijnen. Als we naar de zee toegaan, komen we in het vlakke kustland; tussen de kreken ligt Kapellebroek, een naam die ons reeds inlicht over het karakter van de streek. Hier zijn de belangrijkste romaanse fragmenten van heel Frans-Vlaanderen bewaard: gedeelten van een kalkstenen, driebeukige benedenkerk en een transept, gebouwd op het einde der xiide eeuw onder Normandische invloed. Van de benedenkerk bestaat nog de middenbeuk; de noordbeuk werd in de xiide eeuw herbouwd en de zuidbeuk is gesloopt en de doorgangen toegemuurd. Op de noordzijde zijn de pijlers van de drie meest westelijke doorgangen door halfzuilen geflankeerd; de twee andere traveeën hebben gewone rechthoekige pijlers. Ook langs de kant der zijbeuken leunt een halfzuil tegen de pijler aan. Boven de bogen staan de bovenlichten waarvan de schuine dagkanten van flankeerzuiltjes voorzien zijn. Deze doorbroken nissen wisselen af met even grote en brede rondbogige spaarvelden waarin een klein romaans beeldje staat. Ze stellen heel waarschijnlijk Kristus en zijn apostelen voor. Ze zijn omkleed met een lange smalle mantel; hun strenghiëratische gezichtsuitdrukking toont ons iets van het mysterieuze levensgevoel van de Middeleeuwse mens die het hemelse maar met schroom benaderde. Boven deze figuren staan engelen met symbolische voorwerpen (zwaard, wierookvat, trompet, banderol). De pijlers van de zuidmuren zijn elk voorzien van drie flankeerzuilen. De bovenlichten staan hier boven de pijlers en niet boven de bogen zoals het gewoonlijk voorkomt. De zuidelijke transeptarm is verdwenen; in de gevel van de noordelijke kruisbeukarm bevindt zich een nu toegemetseld portaaltje. In de terugsprongen van de zijkanten plaatste men langs elke kant een halfzuiltje die een geprofileerde rondboog draagt. Deze boog wordt omgeven door een waterlijst met opkrullende voluten. Dit motief is in onze streken zeer zeldzaam en kan op oosterse invloed wijzen.
Broekburg. Koor.
De vieringsbogen zijn hier spitsbogig; het kan gebeuren dat een romaanse middentoren op vroege spitsbogen rust, het kan ook een latere gotische omwerking zijn. Het koor dateert uit het einde der xiiide eeuw en is vijfzijdig. Waar de muurvlakken aaneensluiten staan zware steunberen die enkele versnijdingen tellen en tot onder de gootlijst opgaan. Grote vensters doorbreken de wanden; ze worden langs buiten geflankeerd door twee zuiltjes met haakkapitelen die een rolstaaf dragen. Een waterlijst dekt de vensteropening af maar verbindt de vensters niet onderling. De langsmuren van het koor hebben veranderingen ondergaan. Eenzaam in de kustvlakte, blootgesteld aan de zeewind, ligt het kerkje van Sint Joris-op-de-Aa; het bestaat maar uit een vroeggotisch koor en een gotische vieringstoren daar het transept en de benedenkerk gesloopt zijn. Het koortje heeft een driezijdige sluiting en is van kalksteen; het dateert uit de eerste jaren der xiiide eeuw en is dus betrekkelijk ouder dan dit van Kapellebroek. De venstertjes zijn klein en staan nog dicht bij de romaanse vormgeving. Langs buiten en binnen dragen de haakkapitelen van de geringde flankeerzuiltjes spitsbogige rolstaven die de vensteropeningen omramen. De waterlijst omheen de vensterbogen is gebeeldhouwd en loopt voort op de zijkanten der steunberen die met een kapje afgedekt zijn.
Het sierlijkste voorbeeld van beginnende gotiek in Frans-Vlaanderen, is het koor van Broekburg. Het is nuttig even op te merken dat, hoe dichter men in de Middeleeuwen Frankrijk nadert, hoe zuiverder men de gotiek van het Kroondomein navolgde en meer gebruik maakte van natuursteen. We kunnen in dit verband de vergelijking trekken tussen Lissewege, Sint Maartens te Ieper, Sint Walburga te Veurne en Broekburg. Te Lissewege speelt de baksteen reeds een overwegende rol in het koor dat nochtans directe Franse invloed heeft ondergaan. In Veurne, waar we een samengaan vinden van vroege en rijpe gotiek, wordt nog meer natuursteen aangetroffen. In Ieper oefenden zowel het Kroondomein als de Scheldegotiek invloed uit, maar Broekburg, aan de zuidgrens van het Graafschap, bouwt in een zuivere Franse stijl. Het majestatisch koor van Broekburg werd op 25 mei 1940 zwaar beschadigd en brandde, samen met de kerk, gans uit. Toen we het bezochten, stonden alleen de buitenmuren recht. Het vroeggotisch gedeelte bestaat uit twee rechte traveeën en een vijfzijdige sluiting. Langs binnen wordt de onderste geleding gevormd door blindnissen, twee per vlak; in de langsmuren zijn ze rondbogig, spitsbogig in de absis. Een lang venster werkt de muurwanden open; de kloeke steunberen met talrijke terugsprongen wijzen er op dat de bouwer inzag dat zijn lichte konstruktie moest versterkt worden. Langs binnen wordt elk venster door twee, en langs buiten door vier geringde zuiltjes begeleid; daarop steunen de afdekkingsbogen. Tussen de vensters staan de diensten die de gewelfribben dragen; boven het koorhoofd lopen de acht ribben samen tegen een gewelfsleutel waarop S. Jan-de-Doper is gebeeld- | |
[pagina 167]
| |
houwd.
Kapellebroek. Koor.
Boven de rechthoekige travee is een gewelfsleutel met de afbeelding van de zittende Kristus. Het overige van deze kerk behoort tot verscheidene bouwperioden. In de westgevel is nog onregelmatig metselverband aanwezig; de laatromaanse ingang van ± 1200 is afgedekt door een vijflobbige boog die gedragen wordt door vier flankeerzuiltjes met haakkapitelen. In de beuk heerst een mengeling van gotiek en barok. Twee westgevels en de gevels van de transeptarmen zijn op hun hoeken voorzien van achtkantige bakstenen torentjes die door overkragingen uit de steunberen oprijzen en met elkaar verbonden zijn door een uitspringende weergang. Het voorkoor stamt uit het begin der xivde eeuw. We zouden kunnen verder schrijven over de kerkelijke bouwkunst in Frans-Vlaanderen en dan zou het hoofdzakelijk gaan over de talrijke gotische hallekerken die zo verwant zijn met West-Vlaanderen. Alvorens te eindigen willen we toch nog even wijzen op een eigenaardigheid die we bij ons
Sint Joris-op-de-Aa. Koor.
niet aantreffen. De kerken van Eke en Hardefoort bezitten geen toren; de klokken bevinden zich in een houten gebouwtje op het kerkhof, het zg. klokkenhuis. Als besluit zouden we het vers willen aanhalen dat Petrus Pictor uit Sint Omaars in het begin der xide eeuw neerschreef als een heimweevolle groet aan zijn land en dat voor ons als wekroep kan dienen om dit stukje Vlaanderen niet te vergeten.
‘Mando, remando vale, mea Flandria, terra meorum’
‘U blijft mijn hart verpand, mijn Vlaanderen, land der mijnen!’
DR LUC DEVLIEGHER
Kapellebroek. Toegemetseld portaal in de noordelijke transeptgevel.
|
|