Bert Peleman, De Trouweloze Wereld. - (Foto Malfliet, St Niklaas-Waas).
Voor De Trouweloze Wereld heeft Bert Peleman hoofdzakelijk Pieter Bruegel aan het werk gezet. En hij vond het waarschijnlijk spijtig dat de schilder niet ook dichter was (tenminste in de gangbare betekenis van dat woord), zodat de verzen nog moesten geschreven worden. Peleman deed het vlot en studentikoos, kwam bij het tweede bedrijf eerst volop op dreef en dacht, enigszins ten onrechte, dat het er drie moesten worden. Remi van Duyn zette van bij het begin die figuren volop in de verf. Hij weet dat studenten wél in de huid van duidelijke types kunnen kruipen en evenzeer dat zij échte mensen zo moeilijk kunnen ‘spelen’ zonder zichzelf te verliezen. Daarom laat hij zijn spelers zo vrij als het kàn en màg. Daarbij kiest hij zijn medewerkers met grote zorg uit. De zwijgende pijpenrokende Arno Brys ontwerpt een kleurrijke, zinvolle affiche én een Bruegeldecor. Daartoe verschijnt hij een paar keer in Sint Niklaas en een paar keer in Kortrijk zonder dat men in die steden zijn aanwezigheid heeft opgemerkt. Eerst wanneer zijn warme wereld van panlatten, bordpapier en waterverf er stààt, realiseert men zich het bestaan van de ontwerper. Vervolgens praat Remi van Duyn met Alice Borghten (te Sint Niklaas) of met Lea Daan (te Kortrijk) en het onwaarschijnlijke gebeurt: knapen zonder dansverleden leren niet enkel als sierlijke engelen en vinnige duiveltjes over het podium te bewegen, maar slaan de bewoners van Luilekkerland ritmisch én afdoend dood. Intussen verliezen een eerwaarde heer te Sint Niklaas en een eerwaarde broeder te Kortrijk tijd en lichaamsgewicht door de omgeving af te rijden op zoek naar paaseieren (in december), krukken, speenvarkens en frikadellen,
alsmede naar de zeshonderd en veertien overige rekwisieten die Bert Peleman zo goed was tussen haken aan te duiden. Wanneer deze auteur zelf in een toestand van aanstekelijke gezondheid verschijnt vermoedt hij wellicht niet
hoezeer hij ànderen tot askese heeft verplicht. Daarom brengt hij de vlaaien mee.
Een week voor de première ziet men eensklaps in dat men nooit klaar zal komen. Bij dat bericht is Remi van Duyn de enige die kalm blijft. Buitenstaanders interpreteren die gemoedsrust als een verregaande vorm van fatalisme, maar de waarheid is dat hijzelf dat alarmerende nieuws verspreidde. Hij vreest namelijk dat met de vorderende rolkennis en de toenemende plankenvastheid de heilige overtuiging (dat voorrecht van het liefhebberstoneel) gevaar loopt af te slijten. De gewone collegedagorde wordt bij die noodtoestand meteen een, ook theoretisch, overwonnen standpunt. De spelers staan tegenover hun lesgevende leraars ongeveer in de verhouding van feestvierende oud-leerlingen: die van een (soms) aangename herinnering. Hun contakt met de ‘buitenwereld’ beperkt zich tot de aankoop van sigaretten en een vriendelijke, ongevaarlijke belangstelling voor de leerstof. De feestzaal is, mét de kamer van de subregent, het laatst-verlichte lokaal van het college. Twee dagen vóór de opvoering begint Remi van Duyn met het op-punt-zetten van het derde bedrijf, de nota's voor de lichtregie en de muziek, alsmede met de verwezenlijking van een uitvoerige apotheose. Hij brengt zekere medewerkers tot vertwijfeling door kalm te blijven en op het psychologisch moment dat zelfs outsiders op het werkterrein verschijnen om zijn ineenstorting bij te wonen zegt hij dat alles in orde is. Het is dan alleszins diep in de nacht.
In de uren die de première voorafgaan geeft Remi van Duyn de indruk dat de gehele zaak hem eigenlijk niet meer interesseert. Hij ligt ergens rokend de krant te lezen of maakt de regie voor een nieuwe opdracht aan de andere kant van de provincie. Maar wanneer het doek opgaat voor het resultaat van twee maand werk en talent staat hij gespannen én inspirerend tussen de spelers die hun beurt afwachten: een kapitein die wéét dat hij de thuishaven haalt, een vriend die ook woordloos zijn aanwezigheid meedeelt, een kunstenaar die een fragment van zijn droom voor de duur van twee uren prijsgeeft.
anton van wilderode