De bloem van de zee
NIET zelden wordt op de kaai een vissersfamilie aldus geroemd: De Ponjaerts zijn de bloem van de zee! Een poëtisch beeld voor harde werkelijkheid. Een beeld dat zijn meeste betekenis krijgt door de hevigheid van de tegenstelling zelf, door de plotse vermildering die het vermoeden laat over het grove labeur van de visser, over zijn verworpenheid, en zijn schijnbaar achterlijk bestaan.
De Bloem van de Zee! dat is ook de weergave van de naïeve, grootdoende ziel van de visser die op het eindpunt van zijn kracht en zijn manmoedigheid het kinderlijke vindt en het sentimentele, die na al zijn natuurlijk geweld en zijn uitspattingen graag tot de vertedering terugkeert De vertedering waaruit ten slotte bij ieder mens de nieuwe kracht wordt geboren en waarin de kern geborgen ligt van zijn mannelijk durven en zijn.
Het besluit is dat wij de visser niet kunnen beschrijven als een gewoon werkman, zijn leven op zee niet gaan beschouwen als een gewoon bedrijf, hemzelf niet als een enkeling of een literair personage, maar als een symbool van kracht en natuurlijke heldhaftigheid. Hij leeft rechtstreeks van en door een element. Hij heeft andere maatstaven dan de man te lande. Hij erkent slechts één meester, de zee. En hij bestrijdt die meester, krijgt er brood, gevaar en dood van. De voortdurende aanraking met dit forse natuurelement houdt hem gaaf en stoer. De strijdende delen, die de edelste zijn in een mens en die in het burgerleven langzaam atroferen, worden bij hem aanhoudend opgewekt en verjongd. Het heroïsme is bij hem een dagelijkse belevenis. De aanvoeling van en met de zee vervult gans zijn gemoed. Hij heeft die onbewuste, vaak zelfs geloochende gehechtheid aan zijn eigen zeden en eigen levenstaak. Hij vertoont, ondanks zijn ruwheid en in zijn ruwheid, een frisse openheid en oprechtheid van geest en hart. Hij vertoont de onbaatzuchtigheid van een primitief volk en het klein achten van zijn eigen heldenwerk. Hij laat een kinderlijke verwondering
Pierre Verbeke, Oostendse Vissers.
blijken over de gewone dingen van het leven, wat een begin van kunstzin is. In zich bewaart hij een diepe, trage tegenstand, die niet altijd aan de oppervlakte verschijnt maar die over tijd en leven gaat en eindelijk eens losbarst met een geweldige mannenkracht, die desnoods een zee belegeren zou, die nochtans een wereld van tegenstand is!
Dat zijn de geïdealiseerde eigenschappen van de visser en over de visser kan men niet oordelen zonder geestdrift. Hij bewaart die eigenschappen ook in deze moderne tijd, zoals hij ook nog steeds trouw blijft aan zijn eigen zeden en geplogenheden. Het aantal vissers is op gans de kust tot 2000 à 2500 geslonken. Hun leven is hard en hun verdiensten zijn doorgaans gering. Zij wonen op de zelfkant van de luxesteden die een gemakkelijker broodgewin aanbieden dan de zee. Waarom hun leven wagen, elke nacht, als ze vijf maal meer kunnen verdienen met eenvoudig aan de badgasten enkele diensten te bewijzen?
En toch, ondanks de nabijheid van de weelde en van de bereikbare genoegens, ondanks zelfs de ontwikkeling die de visser nu stilaan bezit, blijft hij gehecht aan zijn vak en aan zijn oude gewoonten. Als men over vissersfolklore gewaagt hoeft men niet eens naar het verleden te verwijzen. Al de eigenaardigheden van de visserszeden leven thans nog voort, weliswaar getemperd, verborgen, doch steeds aangevoeld.
Zo is de Roeschaard nog altijd de grootste vijand van de visser. Hij is de waternikker die de argeloze man te pakken krijgt wanneer hij aan de wal vertoeft en de zee verzaakt, al is het voor korte duur. Psychologisch is de Roeschaard te verklaren als de onrust en de onzekerheid die natuurlijkerwijze de zeeman bevangen als hij zijn element verlaat. De visser ziet de Roeschaard verschijnen onder allerhande gedaanten, in mistvormen, in een zwarte kat, in een oude vrouw. Wanneer een boot van stapel loopt wordt ze niet alleen gezegend maar ook wel eens belezen. In het logies wordt een altaar opgetimmerd en reders, vissers en verwanten zijn er aanwezig. Een lied wordt dan gezongen om de Roeschaard te bezweren, doch men zorgt er voor de Roeschaard niet te noemen.
Met een visser in zee steken vergt de meeste tact. Woorden en gebaren dient men zorgvuldig te meten. Een lang brood mag men niet medenemen want dat betekent een lange, rampspoedige reis met wind en stroom tegen. Wrijft men onbedacht over zijn baard en wil men eerst naar de barbier, dan wordt de schipper kwaad. Geen allusie's over de haarkapper! Komt er een