hebben. Hun thema’s waren eenvoudig en eenvoudig ook de uitvoering, daar men weet dat ze slechts een veertigtal kleuren, waaronder tien grondkleuren, gebruikten. De steek was grof, en liet zó de wol spreken. Dit geringe kleurenpalet en de gemakkelijke uitvoering van zulke weefsels maakten van het wandtapijt een artikel dat, misschien niet courant, nochtans zonder moeite liefhebbers vond. Een der oudst gekende meesterstukken uit die tijd is het behangtapijt van de Apocalypsis, bewaard in het museum
Jean Lurçat: De Haan. - (Foto ‘Ambacht’, Delft).
van Angers (xiv
de eeuw), een werk uitgevoerd door de Parijzenaar Nicolas Bataille, op cartons van Jan van Brugge, hofschilder. De befaamde reeks van de
Vrouw met de Eenhoorn (La Dame à la Licorne), bewaard in het Clunymuseum te Parijs, is ook zeer merkwaardig.
Reeds in de xvide eeuw ontstond een zeker verval. Het wezenlijk onderscheid tussen tapijtkunst en schilderkunst wordt uit het oog verloren. De ruimte tussen de twee kunstvormen zal van langs om kleiner worden, naar gelang de wevers in hun techniek zullen vorderen: zowel in het verwen van de wol (zij beschikken nu over 600 schakeringen) als in het uitvoeren van een kleinere steek. De nabootsing van een geschilderd tafereel, aangeraden door Oudry, wordt, naar gelang de technische mogelijkheden uitbreiding nemen, een steeds grotere bekoring voor de ambachtslieden die van hun vaardigheid blijk willen geven. Het gebruik van uiterst fi??e kettingdraden laat toe gemakkelijk de fijnste détails te volgen; het kleurenpalet wordt met de dag rijker. De vooruitgang in de techniek gaat dus ongelukkig gepaard met een verval in de kunst. De werken uitgevoerd in de werkplaatsen van les Gobelins en van la Savonnerie te Parijs, in de loop van de xviide en xviiide eeuw, op cartons van befaamde meesters, zoals Boucher bij voorbeeld, getuigen van een uitzonderlijke vakkennis, doch men laat niet meer, zoals vroeger, de wol haar eigen lied zingen: het summum van de meesterschap bestaat in de trouwste weergave van het schilderij, dat men tot model koos. Het is de zegepraal van de oogverschalking. Het wandtapijt gaat een verkeerde weg in. Het heeft zijn reden van bestaan verloren en zijn doel gemist.
Op het einde van de xixde eeuw en dank zij de uitvindingen van Chevreul bezit de Manufacture des Gobelins een palet van 14.400 kleuren. Geen wonder of kunnen Cézanne, Monet of Redon nagebootst worden, de omlijsting soms inbegrepen. Per jaar kan een wever slechts één vierkante meter uitvoeren, en de prijzen stijgen begrijpelijkerwijze tot fantastische cijfers.
Met Picasso en Matisse is de plastische kunst een nieuwe weg ingeslagen. Hun papiers collés hebben de klemtoon laten vallen op het geringe belang van de grondstof naast dit van het te bekomen effect. Uitgesneden dagbladen of olieverf hebben voor de kunstenaar dezelfde waarde; de ene techniek is niet edeler dan de andere: het komt er alleen op aan elke gebruikte grondstof tot haar volle uitdrukkingsvermogen te brengen. Dit begrip behaalde zijn volle waarde in de economische crisis die Aubusson op dit ogenblik doormaakte. In 1920 werkte Aubusson met 3.000 wevers. In deze ateliers maakte men nog steeds nabootsingen, steeds maar trouwere nabootsingen. De prijzen ervan waren ongelooflijk en tevens hadden de kunstliefhebbers de smaak gekeerd naar een andere, een meer gedepouilleerde kunstvorm. In 1945 bleven 350 wevers over, waarvan de helft op moderne cartons begon te werken.
De tapijtkunst ging een nieuwe en nochtans oude weg inslaan: terugkeren naar haar oorspronkelijke vorm, weinige maar rijke kleuren, grove maar zingende steken, thema’s alleen maar bestemd om een muur te bekleden. Met dit doel hebben kunstenaars zoals Lurçat, Dufy, Gromaire, Léger, Miro zich aan het werk gezet.
*
Het is in de ateliers te Aubusson dat, rond de jaren 1920, de eerste tekens van een renaissance merkbaar waren. Onder invloed van de bestuurder der gewestelijke ambachtschool, Marius Martin, begon men naar een grotere beperking van